Pagina inhoud

    Bewijs (Afd. 9, Titel 2, Boek I Rv.)

    Inleiding bewijsrecht

    Het bewijsrecht is te vinden in Afd. 9 Titel 2 , Boek I Rv.. De regeling van het bewijsrecht is te vinden in de art. 149 Rv. t/m art. 207 Rv..

    Deze afdeling is onderdeel van de wettelijke regeling van de dagvaardingsprocedure, maar heeft een veel verstrekkender werking dan alleen binnen die procedures. Zo vinden we daar ook de wettelijke definitie van de begrippen “akte”, “authentieke akte” en “onderhandse akte”, die in het gehele goederen- en contractenrecht doorwerken.

    Wetswijziging bewijsrecht

    De regering Rutte III heeft bij brief aan de TK en de EK laten weten het wetsvoorstel “Informatiegaring in civiele zaken” in te trekken. Deze zag op een herziening van de bewijsgaring op grond van art. 843a Rv..

    Wetsvoorstel Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht

    De regering werkt aan een nieuw meer omvattend wetsvoorstel (wetsvoorstel 35.498) inzake de herziening van het bewijsrecht. Daarbij worden diverse bepalingen in het bewijsrecht vernummerd (dat wordt dus weer even wennen). Zie het wetsvoorstel en de Memorie van Toelichting bij het voorstel.

    Dit is gebaseerd op de suggesties in het rapport van de expertgroep Hammerstein. Deze omvatten de volgende punten:

    – verplichting tot vooraf aanleveren alle bewijsmateriaal

    – verruiming inzagerecht / exhibitieplicht

    – bewijsbeslag wettelijk regelen

    – bevorderen van het gebruik van buitengerechtelijk afgelegde / vastgelegde getuigenverklaringen

    – stroomlijnen en uniformering regeling voorlopige bewijsmaatregelen

    – omgang met vertrouwelijke informatie

    Het wetsvoorstel is op 21 oktober 2019 aan de Raad van State gestuurd voor advies (zie wetgevingsagenda). Op 19 juni 2020 is het Advies van de Raad van State gepubliceerd. Op 30 juni 2022 is het wetsvoorstel in de Tweede Kamer ingediend voor plenaire behandeling. Daar ligt het nog steeds.

    In het licht van de wetswijziging bewijsrecht relevante arresten

    Twee recente uitspraken, die interessant zijn tegen de achtergrond van deze ontwikkelingen zijn de volgende:

    HR 17 november 2017 Stichting Beheer SNS Reaal/Staat c.s.(RvdW 2017, 1197). Het verzoek tot het doen houden van een voorlopig getuigenverhoor in verband met de procedure omtrent de onteigening van de SNS wordt door de Hoge Raad afgewezen. Dit omdat dat verzoek thuis hoort in het kader van de procedure van art. 6:11 Wft en die regeling ook is omvat met waarborgen voor deelname door andere belanghebbenden. De Stichting stelt onvoldoende informatie te hebben over het aanbod tot vergoeding van de Minister voor de onteigende aandelen ter hoogte van nul Euro.

    Vz. rechter rechtbank Den Haag d.d. 22 november 2017 bewijsgaring mobiele telefoons door ACM: de Voorzieningenrechter achtte de regeling van de ACM inzake het kopiëren en inzien van gegevens op mobiele telefoons van werknemers van een kartelverdachte (de regeling “Digitale Werkwijze”) toereikend met het oog op de privacybescherming in het licht van art. 8 EVRM. De gegevens werden (ongelezen) opgeslagen en met keywords doorzoekbaar gemaakt; de betrokkenen konden vervolgens aangeven, welke data privé zouden zijn.

    Eisende partij: stellen en bewijzen

    De eisende partij moet alle relevante feiten stellen, waarop hij zijn rechtsvordering baseert. Dit volgens de zgn. “deductieve redenering”: hij stelt één of meerdere feiten, en één of meerdere rechtsregels, op basis waarvan die feiten tot de onmiskenbare conclusie leiden, dat de op die rechtsregels gebaseerde vordering moet worden toegewezen. Worden onvoldoende relevante feiten gesteld, dan strandt de vordering reeds daarop. Zie hierover nader de pagina Algemene bepalingen bewijsrecht.

    Naast het stellen van die feiten moet de eisende partij die feiten ook zo nodig bewijzen, tenzij de bewijslast krachtens de wet (vgl. het wettelijk vermoeden van art. 2:248 lid 2 B.W. voor het geval waarin de jaarrekeningen niet of niet tijdig gedeponeerd zijn) of door de rechter wordt omgekeerd. Hij moet ook een zo concreet mogelijk bewijsaanbod doen welke stellingen in het bijzonder hij hoe wil bewijzen.

    Verwerende partij: feiten ten verweer stellen en tegenbewijs

    De verwerende partij moet stellingen aanvoeren, waarmee de door de eisende partij gestelde feiten worden ontkracht, en moet waar mogelijk feiten stellen op grond waarvan de rechtsregel waarop de vordering van de eisende partij gebaseerd is niet van toepassing is. Hij kan ook een aanbod doen tot het leveren van tegenbewijs. Een aanbod tot het leveren van tegenbewijs door middel van getuigen hoeft niet specifiek te zijn (zie HR 13-02-2009 Bos/Ontvanger).

    Vordering tot inzage of afgifte administratie

    Een partij kan ook eisen dat de wederpartij inzage geeft in voor de procedure relevante informatie. Zie de pagina Afschrift, uittreksel en inzage va akten en andere bewijsmiddelen, die handelt over art. 843a Rv. en de zgn. exhibitieplicht.

    Bewijsgaring in het buitenland

    Er zijn drie instrumenten beschikbaar om bewijs te vergaren in het buitenland.

    1. het Haags bewijsverdrag (1970) (waarvan met name de zgn. ‘rogatoire commissie’ bekend is);

    2. de Herschikte Bewijsverordening (EU) 2020/1783 van 25 november 2020;

    3. het nationale procesrecht van het betreffende (buiten)land.

    Deze methodes zijn omgekeerd uiteraard ook bruikbaar voor buitenlandse partijen en rechters voor bewijsgaring in Nederland.

    Zie voor de 1e methode de pagina Haags Bewijsverdrag. Zie voor de 2e methode de pagina Europese Bewijsverordening.

    De 3e methode – de mogelijkheden van bewijsgaring binnen het Nederlandse procesrecht – is voor Nederlands recht uiteraard te vinden in deze Afdeling (Afd. 9, Titel 2, Boek 1 Rv.). Wat betreft het getuigenverhoor biedt art. 176 Rv. daarvoor de wettelijke basis. Zie de pagina Getuigenbewijs, onderdeel getuigenverhoor buitenlandse getuigen.

    Blijkens de uitspraak van het HvJ EU 6 september 2012 (Lippens/Kortekaas c.s.) is de Bewijsverordening niet exclusief voorgeschreven. De rechter kan dus ook kiezen voor het nationaal procesrecht.

    Of dit ook geldt voor het Haags Bewijsverdrag is onzeker, maar in In het vonnis Rb. Almelo 22 juni 2011 (Van de Kant q.q./Gyllentorget Brands B.V.) wees de rechtbank een verzoek tot het doen horen van getuigen in Duitsland, Zuid-Afrika en New York door middel van een rogatoire commissie af, omdat – naar analogie van de beslissing van het HvJ EU, dat de Europese Bewijsverordening niet uitsluit, dat buitenlandse getuigen volgens het nationale procesrecht worden gehoord – ditzelfde naar het oordeel van de rechtbank geldt voor het Haags Bewijsverdrag.

    Met gebruikmaking van het Haags Bewijsverdrag of de Europese Bewijsverordening (die kan worden ingezet binnen de EU) kan niet alleen getuigenbewijs worden verkregen, maar ook het verkrijgen van documenten, het onderzoek naar ander fysiek bewijs en deskundigenonderzoek behoren ook tot de mogelijkheden van deze internationale regelingen. De Bewijsverordening vermeldt zelfs het verkrijgen van digitaal bewijs, maar daarvoor zal eerst een veilig en betrouwbaar ICT-systeem moeten worden opgezet binnen de EU (het Europese Zivver zeg maar).

    Auteur & Last edit

    [MdV, 29-11-2016; laatste bewerking 18-05-2023]

    Pagina inhoud

      Bewijs (Afd. 9, Titel 2, Boek I Rv.)

      Inleiding bewijsrecht

      Het bewijsrecht is te vinden in Afd. 9 Titel 2 , Boek I Rv.. De regeling van het bewijsrecht is te vinden in de art. 149 Rv. t/m art. 207 Rv..

      Deze afdeling is onderdeel van de wettelijke regeling van de dagvaardingsprocedure, maar heeft een veel verstrekkender werking dan alleen binnen die procedures. Zo vinden we daar ook de wettelijke definitie van de begrippen “akte”, “authentieke akte” en “onderhandse akte”, die in het gehele goederen- en contractenrecht doorwerken.

      Wetswijziging bewijsrecht

      De regering Rutte III heeft bij brief aan de TK en de EK laten weten het wetsvoorstel “Informatiegaring in civiele zaken” in te trekken. Deze zag op een herziening van de bewijsgaring op grond van art. 843a Rv..

      Wetsvoorstel Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht

      De regering werkt aan een nieuw meer omvattend wetsvoorstel (wetsvoorstel 35.498) inzake de herziening van het bewijsrecht. Daarbij worden diverse bepalingen in het bewijsrecht vernummerd (dat wordt dus weer even wennen). Zie het wetsvoorstel en de Memorie van Toelichting bij het voorstel.

      Dit is gebaseerd op de suggesties in het rapport van de expertgroep Hammerstein. Deze omvatten de volgende punten:

      – verplichting tot vooraf aanleveren alle bewijsmateriaal

      – verruiming inzagerecht / exhibitieplicht

      – bewijsbeslag wettelijk regelen

      – bevorderen van het gebruik van buitengerechtelijk afgelegde / vastgelegde getuigenverklaringen

      – stroomlijnen en uniformering regeling voorlopige bewijsmaatregelen

      – omgang met vertrouwelijke informatie

      Het wetsvoorstel is op 21 oktober 2019 aan de Raad van State gestuurd voor advies (zie wetgevingsagenda). Op 19 juni 2020 is het Advies van de Raad van State gepubliceerd. Op 30 juni 2022 is het wetsvoorstel in de Tweede Kamer ingediend voor plenaire behandeling. Daar ligt het nog steeds.

      In het licht van de wetswijziging bewijsrecht relevante arresten

      Twee recente uitspraken, die interessant zijn tegen de achtergrond van deze ontwikkelingen zijn de volgende:

      HR 17 november 2017 Stichting Beheer SNS Reaal/Staat c.s.(RvdW 2017, 1197). Het verzoek tot het doen houden van een voorlopig getuigenverhoor in verband met de procedure omtrent de onteigening van de SNS wordt door de Hoge Raad afgewezen. Dit omdat dat verzoek thuis hoort in het kader van de procedure van art. 6:11 Wft en die regeling ook is omvat met waarborgen voor deelname door andere belanghebbenden. De Stichting stelt onvoldoende informatie te hebben over het aanbod tot vergoeding van de Minister voor de onteigende aandelen ter hoogte van nul Euro.

      Vz. rechter rechtbank Den Haag d.d. 22 november 2017 bewijsgaring mobiele telefoons door ACM: de Voorzieningenrechter achtte de regeling van de ACM inzake het kopiëren en inzien van gegevens op mobiele telefoons van werknemers van een kartelverdachte (de regeling “Digitale Werkwijze”) toereikend met het oog op de privacybescherming in het licht van art. 8 EVRM. De gegevens werden (ongelezen) opgeslagen en met keywords doorzoekbaar gemaakt; de betrokkenen konden vervolgens aangeven, welke data privé zouden zijn.

      Eisende partij: stellen en bewijzen

      De eisende partij moet alle relevante feiten stellen, waarop hij zijn rechtsvordering baseert. Dit volgens de zgn. “deductieve redenering”: hij stelt één of meerdere feiten, en één of meerdere rechtsregels, op basis waarvan die feiten tot de onmiskenbare conclusie leiden, dat de op die rechtsregels gebaseerde vordering moet worden toegewezen. Worden onvoldoende relevante feiten gesteld, dan strandt de vordering reeds daarop. Zie hierover nader de pagina Algemene bepalingen bewijsrecht.

      Naast het stellen van die feiten moet de eisende partij die feiten ook zo nodig bewijzen, tenzij de bewijslast krachtens de wet (vgl. het wettelijk vermoeden van art. 2:248 lid 2 B.W. voor het geval waarin de jaarrekeningen niet of niet tijdig gedeponeerd zijn) of door de rechter wordt omgekeerd. Hij moet ook een zo concreet mogelijk bewijsaanbod doen welke stellingen in het bijzonder hij hoe wil bewijzen.

      Verwerende partij: feiten ten verweer stellen en tegenbewijs

      De verwerende partij moet stellingen aanvoeren, waarmee de door de eisende partij gestelde feiten worden ontkracht, en moet waar mogelijk feiten stellen op grond waarvan de rechtsregel waarop de vordering van de eisende partij gebaseerd is niet van toepassing is. Hij kan ook een aanbod doen tot het leveren van tegenbewijs. Een aanbod tot het leveren van tegenbewijs door middel van getuigen hoeft niet specifiek te zijn (zie HR 13-02-2009 Bos/Ontvanger).

      Vordering tot inzage of afgifte administratie

      Een partij kan ook eisen dat de wederpartij inzage geeft in voor de procedure relevante informatie. Zie de pagina Afschrift, uittreksel en inzage va akten en andere bewijsmiddelen, die handelt over art. 843a Rv. en de zgn. exhibitieplicht.

      Bewijsgaring in het buitenland

      Er zijn drie instrumenten beschikbaar om bewijs te vergaren in het buitenland.

      1. het Haags bewijsverdrag (1970) (waarvan met name de zgn. ‘rogatoire commissie’ bekend is);

      2. de Herschikte Bewijsverordening (EU) 2020/1783 van 25 november 2020;

      3. het nationale procesrecht van het betreffende (buiten)land.

      Deze methodes zijn omgekeerd uiteraard ook bruikbaar voor buitenlandse partijen en rechters voor bewijsgaring in Nederland.

      Zie voor de 1e methode de pagina Haags Bewijsverdrag. Zie voor de 2e methode de pagina Europese Bewijsverordening.

      De 3e methode – de mogelijkheden van bewijsgaring binnen het Nederlandse procesrecht – is voor Nederlands recht uiteraard te vinden in deze Afdeling (Afd. 9, Titel 2, Boek 1 Rv.). Wat betreft het getuigenverhoor biedt art. 176 Rv. daarvoor de wettelijke basis. Zie de pagina Getuigenbewijs, onderdeel getuigenverhoor buitenlandse getuigen.

      Blijkens de uitspraak van het HvJ EU 6 september 2012 (Lippens/Kortekaas c.s.) is de Bewijsverordening niet exclusief voorgeschreven. De rechter kan dus ook kiezen voor het nationaal procesrecht.

      Of dit ook geldt voor het Haags Bewijsverdrag is onzeker, maar in In het vonnis Rb. Almelo 22 juni 2011 (Van de Kant q.q./Gyllentorget Brands B.V.) wees de rechtbank een verzoek tot het doen horen van getuigen in Duitsland, Zuid-Afrika en New York door middel van een rogatoire commissie af, omdat – naar analogie van de beslissing van het HvJ EU, dat de Europese Bewijsverordening niet uitsluit, dat buitenlandse getuigen volgens het nationale procesrecht worden gehoord – ditzelfde naar het oordeel van de rechtbank geldt voor het Haags Bewijsverdrag.

      Met gebruikmaking van het Haags Bewijsverdrag of de Europese Bewijsverordening (die kan worden ingezet binnen de EU) kan niet alleen getuigenbewijs worden verkregen, maar ook het verkrijgen van documenten, het onderzoek naar ander fysiek bewijs en deskundigenonderzoek behoren ook tot de mogelijkheden van deze internationale regelingen. De Bewijsverordening vermeldt zelfs het verkrijgen van digitaal bewijs, maar daarvoor zal eerst een veilig en betrouwbaar ICT-systeem moeten worden opgezet binnen de EU (het Europese Zivver zeg maar).

      Auteur & Last edit

      [MdV, 29-11-2016; laatste bewerking 18-05-2023]

      Bewijs (Afd. 9, Titel 2, Boek I Rv.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!