De hagel of de storm? Causaliteitsregels bij verzekering
De Hoge Raad heeft in 2021 een aantal interessante arresten gewezen over de causaliteitsleer in het verzekeringsrecht. Centrale vraag in die zaken was, welke maatstaf aangelegd moet worden als er sprake is van meerdere oorzaken zijn aan te wijzen voor een schade. Hoe moet dan worden vastgesteld, aan welke oorzaak de schade is toe te rekenen, om te bepalen of de gebeurtenis onder de dekking valt? In de literatuur wordt een vijftal verschillende causaliteitsleren aangedragen, die in aanmerking komen. Maar welke moet het volgens de Hoge Raad zijn?
De Hoge Raad geeft daar eigenlijk geen positief antwoord op. Hij zegt alleen, dat de ‘dominant cause’ leer niet per se het leidende leerstuk is. Het vraagstuk, welke causaliteitsleer toe te passen in het verzekeringsrecht wordt echter wel uitvoerig belicht in de conclusies van de P-G’s Valk en Hartlief. Een aantal duidelijke piketpaaltjes worden wel geslagen.
Twee gevallen van meervoudige causaliteit
Deze drie arresten draaiden om twee voorvallen waarbij schade was ontstaan: een gestolen en daarna uitgebrande auto en een supercell-storm, waarbij flinke hagelschade ontstond. Over de schade als gevolg van die storm zijn meerdere procedures gevoerd tussen verzekerden en verzekeraars, waarvan er twee de Hoge Raad bereikt hebben.
De meervoudige oorzaken die hier speelden waren bij de gestolen auto: (i) de diefstal en (ii) de brandschade, en bij de supercell-storm (i) de storm zelf, met zeer hoge windsnelheden en (ii) de extreem grote hagelstenen die uit de lucht vielen en door de storm extra snelheid meekregen.
In beide gevallen moeten deze meervoudige oorzaken worden bezien tegen de vraag, voor welk risico de verzekering dekking bood.
Uitleg van polisvoorwaarden bij schadeverzekering
De beoordeling van een claim onder een schadeverzekering vindt uit de aard der zaak plaats binnen het raamwerk van de afspraken, die tussen de verzekerde en de verzekering zijn gemaakt in de polis, met evt. aanvullende voorwaarden in clausulebladen. De vraag rijst, of daarbij net als bij andere overeenkomsten de gewone uitlegregels van Haviltex spelen.
Het standaardarrest over de uitleg toerekening van een schade binnen een verzekeringsovereenkomst, HR 8 juli 1993 (Hoogenboom/Unigarant) (niet gepubliceerd in ECLI) is nog steeds leidend. In dat arrest heeft de Hoge Raad overwogen:
“in de eerste plaats aan op inhoud en strekking van die overeenkomst en, zo daarover geschil bestaat, op uitleg van die overeenkomst.”
Geobjectiveerde uitleg van de polisvoorwaarden
Verzekeringspolissen zijn vaak gestandaardiseerde overeenkomsten met vaste sets van voorwaarden, waarover niet inhoudelijk met de aspirant-verzekerde is onderhandeld. Dit maakt, dat voor de uitleg daarvan een andere – meer abstracte – uitleg gehanteerd moet worden. De Hoge Raad heeft dit beslist in het arrest HR 16 mei 2008 (Chubb/Dagenstaed).
Het komt – in de woorden van de Hoge Raad – bij de uitleg van zodanige polisvoorwaarden met name aan op objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de eventueel bij de polisvoorwaarden behorende toelichting.
Deze geobjectiveerde uitleg is enigszins vergelijkbaar met de uitleg van een notariële akte, die openbare strekking heeft, of de uitleg van een CAO.
Bij de uitleg van een verzekeringsclaim moet dus ‘first and foremost’ gekeken worden naar de inhoud van de polis(voorwaarden). Dat is het denkraam dat over de beoordeling van de claim gelegd moet worden. Dat geldt ook voor causaliteitsvraagstukken.
Welke causaliteitsleer is leidend bij verzekeringsclaims?
Binnen dat stricte denkraam kan zich echter nog steeds de vraag voordoen, welk van de verschillende causaliteitsleerstukken de voorrang verdient. In de literatuur passeren de volgende leerstukken de revue: de adequatieleer, de ‘conditio sine qua non’, de ‘causa remota’, de ‘causa proxima’, de ‘dominant cause’ of de ’toerekening naar redelijkheid’.
Nadat een keuze gemaakt is, kan de rechter zich vervolgens nog afvragen, tot welke consequentie dit moet leiden. Is er bij een bepaalde toerekeningsleer nog ruimte voor een proportionele toerekening van de schade?
Dominant cause-leer is niet per se leidend
In het arrest HR 4 juni 2021 (Bosporus/ASR), de kwestie van de gestolen en uitgebrande auto, besliste de Hoge Raad – in lijn met het Unigarant-arrest – dat de klacht van ASR, dat het Hof de ‘dominant cause’ leer had moeten toepassen, geen doel treft. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.1.2):
“Bij de beantwoording van de vraag van welke causaliteitsmaatstaf moet worden uitgegaan om te bepalen of het in een verzekeringsovereenkomst verlangde causale verband aanwezig is, komt het in de eerste plaats aan op wat partijen daaromtrent zijn overeengekomen. Indien de overeenkomst niet inhoudt van welke causaliteitsmaatstaf moet worden uitgegaan, is – anders dan onderdeel IIIA tot uitgangspunt neemt – de rechter niet gehouden de aanwezigheid van dat causale verband in beginsel aan de hand van de zogenoemde leer van de dominant cause te onderzoeken.”
De complicatie die zich in die zaak voordeed, was of het teloor gaan van de auto moest worden toegeschreven aan de diefstal of aan het uitbranden ervan. De diefstal was niet gedekt, omdat er een ontoereikend alarm in de auto geïnstalleerd was. De brand was wel verzekerd.
Het Hof had – onder toepassing van de ‘dominant clause’ leer – beslist dat de oorzaak van de schade vooral was gelegen in de niet gedekte gebeurtenis van de diefstal. Dat maakte de kans op het uitbranden groter, omdat dieven doorgaans minder zorgvuldig met een gestolen auto omgaan. Het Hof wees 30% van de schade toe, en paste dus desondanks een proportionele schadetoerekening toe. ASR klaagde in cassatie, dat het Hof de gehele schade had moeten toerekenen aan de diefstal op grond van de leer van de ‘dominant cause’. De Hoge Raad wees die klacht af onder toepassing van art. 81 lid 1 RO.
De Hagelschade-arresten
De vraag naar de toepasselijke causaliteitsleer in het verzekeringsrecht kwam ook aan de orde in het arrest HR 9 april 2021 (Hagelschade I) en het arrest HR 15 oktober 2021 (Hagelschade (II). Zoals hiervoor al vermeld, waren deze schades veroorzaakt door een supercell-storm in Zuid-Oost Brabant, die zowel zeer hoge windsnelheden meebracht als neerslag met grote hagelstenen, met een doorsnede van 4-6 centimeter en lokaal zelfs stenen van 7-10 cm. Veel (vaak agrarische) bedrijven hadden hierdoor schade opgelopen vooral aan daken.
In de eerste zaak – met Achmea/Interpolis als verzekeraar – was er schade ontstaan aan de opstallen van een varkensfokkerij: “De golfplaten daken zijn op zeer veel plaatsen geperforeerd met gaten van enkele centimeters tot een doorsnede van 10 tot wel 20 cm. (…) De stalen dakplaten op gebouw 105, 107, en gebouw 116 zijn zichtbaar geraakt en licht gedeukt. (…) De zonnepanelen zijn niet zichtbaar beschadigd. De stalen gevelplaten vertonen deuken.”
In de tweede zaak – met Allianz Benelux als verzekeraar – was er ook aanzienlijke schade ontstaan aan de stallen van een andere varkensfokkerij: “van de asbesthoudende golfplaten op twee stallen aan de lijzijde circa 20% en aan de windzijde circa 40% van de golfplaten door hagelinslag geperforeerd waren. Dat gold ook voor een aantal goten. (…) Van de asbestvrije golfplaten op de vleesvarkensstal raakten vele honderden platen geperforeerd. De stalen dakplaten van de opslagloods vertoonden vele duizenden deuken.”
Hagelschade I
In de zaak tegen Achmea/Interpolis overweegt het Hof, dat in een geval als dit de ‘dominant cause’ leer als maatstaf te dienen heeft. Het Hof zegt (r.o. 2.13):
“Of er sprake is van dekking van de schade van de verzekerde hangt af van het antwoord op de vraag of de storm de rechtens relevante oorzaak is (geweest) van de schade (de ‘dominant cause’). In verzekeringsrechtelijke zaken als de onderhavige kan de zogeheten ‘dominant cause leer’ als volgt worden omschreven: een oorzaak kwalificeert pas als rechtens relevant als die geldt als de meest effectieve of meest dominerende factor voor het ontstaan van de schade, “althans dat de daaropvolgende gebeurtenissen geen zelfstandige betekenis hebben en terug te voeren zijn op die ene gebeurtenis” (J.S. Overes in AV&S 2018/26). De ‘dominant cause’ wordt mede vastgesteld met inachtneming van de regels van gezond verstand.”
In het expertiserapport werd gesteld, dat de door de hagel veroorzaakte schade niet alleen volgde uit het vallen van de hagel, maar mede door de hoge windsnelheden bij een supercell. De impact van de hagel wordt daardoor 89% groter dan alleen de valsnelheid. Overigens kun je verwachten dat juist een dergelijke storm met zulke grote hagelstenen gepaard gaat (dat is een eigen observatie).
Het Hof wil hier niet aan en overweegt in r.o. 2.14:
“Uit dit expertiserapport – dat niet is bestreden – leidt het hof af dat de schade aan de gebouwen (daken) van de verzekerde is veroorzaakt door de (inslag van de) hagelstenen. Ook een gemiddeld persoon met gezond verstand zal deze geconstateerde schade niet beschouwen als het gevolg van de storm maar van de hagel.”
De Hoge Raad wijst het cassatieberoep af, zonder daar verder inhoudelijke overwegingen aan te wijden.
Hagelschade II
Het significante verschil tussen de hagelschade-arresten en de zaak Bosporus/ASR was, dat de polissen in deze zaken de mogelijkheid boden een verzekering af te sluiten tegen diverse risico’s. Er was een apart clausuleblad voor schade als gevolg van een storm en een apart clausuleblad als gevolg van hagel.
De Hoge Raad leidt hieruit af, dat de verzekeraar – aan wie het vrij staat al dan niet dekking op zich te nemen voor een bepaald risico tegen een bepaalde prijs – hiermee heeft aangegeven dat onder het clausuleblad ‘stormschade’ niet tevens ‘hagelschade’ gedekt was, tenzij de verzekerde dit mee wilde verzekeren door ook dat clausuleblad in de polis op te nemen.
Bij de zaak leidend tot het arrest Hagelschade II spitste de discussie tussen partijen ook toe op de vraag, of de dominant cause-leer terecht door het Hof tot uitgangspunt was genomen. Bij Hagelschade I was daarover geen debat: beide partijen namen aan dat die leer gevolgd moest worden.
De verzekerden klagen bij de Hoge Raad, dat het Hof ten onrechte de ‘dominant clause-leer’ heeft benoemd als de heersende leer aan de hand waarvan het causaal verband tussen de schade en de verschillende denkbare oorzaken daarvan moet worden bepaald. De Hoge Raad honoreert die klacht. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.1.2):
“Bij beantwoording van de vraag van welke causaliteitsmaatstaf moet worden uitgegaan om te bepalen of het in een verzekeringsovereenkomst verlangde causale verband aanwezig is, komt het in de eerste plaats aan op wat partijen daaromtrent zijn overeengekomen. Indien de overeenkomst niet inhoudt van welke causaliteitsmaatstaf moet worden uitgegaan, is de rechter niet gehouden de aanwezigheid van dat causale verband in beginsel aan de hand van de zogenoemde leer van de dominant cause te onderzoeken.”
Dit mag de verzekerden echter niet baten. De Hoge Raad overweegt namelijk, dat het Hof de afwijzing van de claim mede heeft gebaseerd op de inhoud van de polis, die een zgn. ‘named perils polis’ is: de aspirant verzekerde kan – bijgestaan door zijn tussenpersoon – volgens het FEBO-model kiezen uit diverse dekkingen. Om die reden is de afwijzing van de vordering toch terecht, aldus de Hoge Raad in r.o. 3.3 (4e alinea):
“In het licht van de aard van de onderhavige verzekering als named perils-polis, de bewoordingen en inhoud van clausule 592, en de omstandigheid dat clausule 593 de mogelijkheid bood om naast stormschade ook hagelschade te verzekeren, moet – bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel – clausule 592 beperkt worden uitgelegd in die zin dat schade die door storm wordt toegebracht wel gedekt is, maar schade die ontstaat door neerslag van hagel niet. Bij die uitleg past het niet om schade die ontstaat door neerslag van hagel, ook indien hevige storm van invloed is geweest op de grootte en zwaarte van de hagelstenen, door toepassing van een ruime causaliteitsmaatstaf (alsnog) onder de dekking van clausule 592 te brengen door de hagelschade aan te merken als een gevolg van storm in de zin van de polis.”
en in de laatste alinea van r.o. 3.3:
“De conclusie van het voorgaande moet dan ook zijn dat in dit geval de op 23 juni 2016 ontstane schade aan de gebouwen van [eisers] naar redelijkheid niet kan worden beschouwd als een gevolg van storm in de zin van de polis.”
De conclusies van P-G Valk (bij de Bosporus/ASR-zaak) en Hartlief (in beide hagelschade-zaken) zijn zeer lezenswaardig. Met name de conclusie van P-G Hartlief bij Hagelschade I geeft een zeer uitvoerig overzicht en historische achtergrond van de causaliteitsleer in het verzekeringsrecht, waarbij ook een vergelijking gemaakt wordt met de toerekening bij wettelijke aansprakelijkheid. Daar is de leer van de toerekening naar redelijkheid wel als heersende leer aan te wijzen.
Concluderend over toerekening van schade in het verzekeringsrecht
De slotsom van het bovenstaande is, dat er – naar het zich laat aanzien – geen heersende causaliteitsleer is voor toerekening in het verzekeringsrecht. De ‘dominant cause-leer’ wordt in de lagere rechtspraak weliswaar vaak uit de kast gehaald als dé toe te passen leer, maar de Hoge Raad wil daar niet aan.
De Hoge Raad houdt strict vast aan de regels van Hoogenboom/Unigarant: voor de vraag naar toerekening in verzekeringszaken moet als eerste gekeken worden naar de polisvoorwaarden: die regeren de verhoudingen tussen verzekerde en verzekeraar. Als de polisvoorwaarden een causaliteitsleer aanwijzen, dan moet die gehanteerd worden. Bevatten de polisvoorwaarden geen regels voor causaliteit, dan is de rechter aangewezen op uitleg van de polis. Als het een algemeen gehanteerde polis met voorwaarden betreft, dan moet die geabstraheerd worden uitgelegd (conform Chubb/Dagenstead). Uit het arrest Hagelschade II blijkt, dat een beroep op uitleg ‘contra preferentem’ ook geen gehoor vindt. Met name als de verzekerde bij het aangaan van de polis bijgestaan door een deskundige tussenpersoon kan de verzekerde zich er niet op beroepen, dat hij niet in de gaten had dat hij ook een extra clausuleblad had kunnen kiezen, waarmee de schade wel gedekt zou zijn geweest.
De Hoge Raad houdt de kaarten tegen de borst waar het gaat om de vraag, welke leer de heersende moet zijn. Wellicht is de zienswijze van P-G Valk het meest accuraat, waar die zegt dat – bij gebreke van een keuze voor een bepaalde leer in de polis – de verschillende leerstukken voor toerekening beschouwd moeten worden als ‘zienswijzen’, waaruit de rechter de binnen de polisvoorwaarden en de ‘omstandigheden van het geval’ een keuze kan maken om te beslissen, of de schade is veroorzaakt door een gebeurtenis, die binnen het bestek van de polisvoorwaarden juridisch is aan te wijzen als een verzekerd risico.
MdV, 23-01-2022
DV Advocatuur
Meer Aansprakelijkheidsrecht, Verzekeringsrecht
De hagel of de storm? Causaliteitsregels bij verzekering
De Hoge Raad heeft in 2021 een aantal interessante arresten gewezen over de causaliteitsleer in het verzekeringsrecht. Centrale vraag in die zaken was, welke maatstaf aangelegd moet worden als er sprake is van meerdere oorzaken zijn aan te wijzen voor een schade. Hoe moet dan worden vastgesteld, aan welke oorzaak de schade is toe te rekenen, om te bepalen of de gebeurtenis onder de dekking valt? In de literatuur wordt een vijftal verschillende causaliteitsleren aangedragen, die in aanmerking komen. Maar welke moet het volgens de Hoge Raad zijn?
De Hoge Raad geeft daar eigenlijk geen positief antwoord op. Hij zegt alleen, dat de ‘dominant cause’ leer niet per se het leidende leerstuk is. Het vraagstuk, welke causaliteitsleer toe te passen in het verzekeringsrecht wordt echter wel uitvoerig belicht in de conclusies van de P-G’s Valk en Hartlief. Een aantal duidelijke piketpaaltjes worden wel geslagen.
Twee gevallen van meervoudige causaliteit
Deze drie arresten draaiden om twee voorvallen waarbij schade was ontstaan: een gestolen en daarna uitgebrande auto en een supercell-storm, waarbij flinke hagelschade ontstond. Over de schade als gevolg van die storm zijn meerdere procedures gevoerd tussen verzekerden en verzekeraars, waarvan er twee de Hoge Raad bereikt hebben.
De meervoudige oorzaken die hier speelden waren bij de gestolen auto: (i) de diefstal en (ii) de brandschade, en bij de supercell-storm (i) de storm zelf, met zeer hoge windsnelheden en (ii) de extreem grote hagelstenen die uit de lucht vielen en door de storm extra snelheid meekregen.
In beide gevallen moeten deze meervoudige oorzaken worden bezien tegen de vraag, voor welk risico de verzekering dekking bood.
Uitleg van polisvoorwaarden bij schadeverzekering
De beoordeling van een claim onder een schadeverzekering vindt uit de aard der zaak plaats binnen het raamwerk van de afspraken, die tussen de verzekerde en de verzekering zijn gemaakt in de polis, met evt. aanvullende voorwaarden in clausulebladen. De vraag rijst, of daarbij net als bij andere overeenkomsten de gewone uitlegregels van Haviltex spelen.
Het standaardarrest over de uitleg toerekening van een schade binnen een verzekeringsovereenkomst, HR 8 juli 1993 (Hoogenboom/Unigarant) (niet gepubliceerd in ECLI) is nog steeds leidend. In dat arrest heeft de Hoge Raad overwogen:
“in de eerste plaats aan op inhoud en strekking van die overeenkomst en, zo daarover geschil bestaat, op uitleg van die overeenkomst.”
Geobjectiveerde uitleg van de polisvoorwaarden
Verzekeringspolissen zijn vaak gestandaardiseerde overeenkomsten met vaste sets van voorwaarden, waarover niet inhoudelijk met de aspirant-verzekerde is onderhandeld. Dit maakt, dat voor de uitleg daarvan een andere – meer abstracte – uitleg gehanteerd moet worden. De Hoge Raad heeft dit beslist in het arrest HR 16 mei 2008 (Chubb/Dagenstaed).
Het komt – in de woorden van de Hoge Raad – bij de uitleg van zodanige polisvoorwaarden met name aan op objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de eventueel bij de polisvoorwaarden behorende toelichting.
Deze geobjectiveerde uitleg is enigszins vergelijkbaar met de uitleg van een notariële akte, die openbare strekking heeft, of de uitleg van een CAO.
Bij de uitleg van een verzekeringsclaim moet dus ‘first and foremost’ gekeken worden naar de inhoud van de polis(voorwaarden). Dat is het denkraam dat over de beoordeling van de claim gelegd moet worden. Dat geldt ook voor causaliteitsvraagstukken.
Welke causaliteitsleer is leidend bij verzekeringsclaims?
Binnen dat stricte denkraam kan zich echter nog steeds de vraag voordoen, welk van de verschillende causaliteitsleerstukken de voorrang verdient. In de literatuur passeren de volgende leerstukken de revue: de adequatieleer, de ‘conditio sine qua non’, de ‘causa remota’, de ‘causa proxima’, de ‘dominant cause’ of de ’toerekening naar redelijkheid’.
Nadat een keuze gemaakt is, kan de rechter zich vervolgens nog afvragen, tot welke consequentie dit moet leiden. Is er bij een bepaalde toerekeningsleer nog ruimte voor een proportionele toerekening van de schade?
Dominant cause-leer is niet per se leidend
In het arrest HR 4 juni 2021 (Bosporus/ASR), de kwestie van de gestolen en uitgebrande auto, besliste de Hoge Raad – in lijn met het Unigarant-arrest – dat de klacht van ASR, dat het Hof de ‘dominant cause’ leer had moeten toepassen, geen doel treft. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.1.2):
“Bij de beantwoording van de vraag van welke causaliteitsmaatstaf moet worden uitgegaan om te bepalen of het in een verzekeringsovereenkomst verlangde causale verband aanwezig is, komt het in de eerste plaats aan op wat partijen daaromtrent zijn overeengekomen. Indien de overeenkomst niet inhoudt van welke causaliteitsmaatstaf moet worden uitgegaan, is – anders dan onderdeel IIIA tot uitgangspunt neemt – de rechter niet gehouden de aanwezigheid van dat causale verband in beginsel aan de hand van de zogenoemde leer van de dominant cause te onderzoeken.”
De complicatie die zich in die zaak voordeed, was of het teloor gaan van de auto moest worden toegeschreven aan de diefstal of aan het uitbranden ervan. De diefstal was niet gedekt, omdat er een ontoereikend alarm in de auto geïnstalleerd was. De brand was wel verzekerd.
Het Hof had – onder toepassing van de ‘dominant clause’ leer – beslist dat de oorzaak van de schade vooral was gelegen in de niet gedekte gebeurtenis van de diefstal. Dat maakte de kans op het uitbranden groter, omdat dieven doorgaans minder zorgvuldig met een gestolen auto omgaan. Het Hof wees 30% van de schade toe, en paste dus desondanks een proportionele schadetoerekening toe. ASR klaagde in cassatie, dat het Hof de gehele schade had moeten toerekenen aan de diefstal op grond van de leer van de ‘dominant cause’. De Hoge Raad wees die klacht af onder toepassing van art. 81 lid 1 RO.
De Hagelschade-arresten
De vraag naar de toepasselijke causaliteitsleer in het verzekeringsrecht kwam ook aan de orde in het arrest HR 9 april 2021 (Hagelschade I) en het arrest HR 15 oktober 2021 (Hagelschade (II). Zoals hiervoor al vermeld, waren deze schades veroorzaakt door een supercell-storm in Zuid-Oost Brabant, die zowel zeer hoge windsnelheden meebracht als neerslag met grote hagelstenen, met een doorsnede van 4-6 centimeter en lokaal zelfs stenen van 7-10 cm. Veel (vaak agrarische) bedrijven hadden hierdoor schade opgelopen vooral aan daken.
In de eerste zaak – met Achmea/Interpolis als verzekeraar – was er schade ontstaan aan de opstallen van een varkensfokkerij: “De golfplaten daken zijn op zeer veel plaatsen geperforeerd met gaten van enkele centimeters tot een doorsnede van 10 tot wel 20 cm. (…) De stalen dakplaten op gebouw 105, 107, en gebouw 116 zijn zichtbaar geraakt en licht gedeukt. (…) De zonnepanelen zijn niet zichtbaar beschadigd. De stalen gevelplaten vertonen deuken.”
In de tweede zaak – met Allianz Benelux als verzekeraar – was er ook aanzienlijke schade ontstaan aan de stallen van een andere varkensfokkerij: “van de asbesthoudende golfplaten op twee stallen aan de lijzijde circa 20% en aan de windzijde circa 40% van de golfplaten door hagelinslag geperforeerd waren. Dat gold ook voor een aantal goten. (…) Van de asbestvrije golfplaten op de vleesvarkensstal raakten vele honderden platen geperforeerd. De stalen dakplaten van de opslagloods vertoonden vele duizenden deuken.”
Hagelschade I
In de zaak tegen Achmea/Interpolis overweegt het Hof, dat in een geval als dit de ‘dominant cause’ leer als maatstaf te dienen heeft. Het Hof zegt (r.o. 2.13):
“Of er sprake is van dekking van de schade van de verzekerde hangt af van het antwoord op de vraag of de storm de rechtens relevante oorzaak is (geweest) van de schade (de ‘dominant cause’). In verzekeringsrechtelijke zaken als de onderhavige kan de zogeheten ‘dominant cause leer’ als volgt worden omschreven: een oorzaak kwalificeert pas als rechtens relevant als die geldt als de meest effectieve of meest dominerende factor voor het ontstaan van de schade, “althans dat de daaropvolgende gebeurtenissen geen zelfstandige betekenis hebben en terug te voeren zijn op die ene gebeurtenis” (J.S. Overes in AV&S 2018/26). De ‘dominant cause’ wordt mede vastgesteld met inachtneming van de regels van gezond verstand.”
In het expertiserapport werd gesteld, dat de door de hagel veroorzaakte schade niet alleen volgde uit het vallen van de hagel, maar mede door de hoge windsnelheden bij een supercell. De impact van de hagel wordt daardoor 89% groter dan alleen de valsnelheid. Overigens kun je verwachten dat juist een dergelijke storm met zulke grote hagelstenen gepaard gaat (dat is een eigen observatie).
Het Hof wil hier niet aan en overweegt in r.o. 2.14:
“Uit dit expertiserapport – dat niet is bestreden – leidt het hof af dat de schade aan de gebouwen (daken) van de verzekerde is veroorzaakt door de (inslag van de) hagelstenen. Ook een gemiddeld persoon met gezond verstand zal deze geconstateerde schade niet beschouwen als het gevolg van de storm maar van de hagel.”
De Hoge Raad wijst het cassatieberoep af, zonder daar verder inhoudelijke overwegingen aan te wijden.
Hagelschade II
Het significante verschil tussen de hagelschade-arresten en de zaak Bosporus/ASR was, dat de polissen in deze zaken de mogelijkheid boden een verzekering af te sluiten tegen diverse risico’s. Er was een apart clausuleblad voor schade als gevolg van een storm en een apart clausuleblad als gevolg van hagel.
De Hoge Raad leidt hieruit af, dat de verzekeraar – aan wie het vrij staat al dan niet dekking op zich te nemen voor een bepaald risico tegen een bepaalde prijs – hiermee heeft aangegeven dat onder het clausuleblad ‘stormschade’ niet tevens ‘hagelschade’ gedekt was, tenzij de verzekerde dit mee wilde verzekeren door ook dat clausuleblad in de polis op te nemen.
Bij de zaak leidend tot het arrest Hagelschade II spitste de discussie tussen partijen ook toe op de vraag, of de dominant cause-leer terecht door het Hof tot uitgangspunt was genomen. Bij Hagelschade I was daarover geen debat: beide partijen namen aan dat die leer gevolgd moest worden.
De verzekerden klagen bij de Hoge Raad, dat het Hof ten onrechte de ‘dominant clause-leer’ heeft benoemd als de heersende leer aan de hand waarvan het causaal verband tussen de schade en de verschillende denkbare oorzaken daarvan moet worden bepaald. De Hoge Raad honoreert die klacht. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.1.2):
“Bij beantwoording van de vraag van welke causaliteitsmaatstaf moet worden uitgegaan om te bepalen of het in een verzekeringsovereenkomst verlangde causale verband aanwezig is, komt het in de eerste plaats aan op wat partijen daaromtrent zijn overeengekomen. Indien de overeenkomst niet inhoudt van welke causaliteitsmaatstaf moet worden uitgegaan, is de rechter niet gehouden de aanwezigheid van dat causale verband in beginsel aan de hand van de zogenoemde leer van de dominant cause te onderzoeken.”
Dit mag de verzekerden echter niet baten. De Hoge Raad overweegt namelijk, dat het Hof de afwijzing van de claim mede heeft gebaseerd op de inhoud van de polis, die een zgn. ‘named perils polis’ is: de aspirant verzekerde kan – bijgestaan door zijn tussenpersoon – volgens het FEBO-model kiezen uit diverse dekkingen. Om die reden is de afwijzing van de vordering toch terecht, aldus de Hoge Raad in r.o. 3.3 (4e alinea):
“In het licht van de aard van de onderhavige verzekering als named perils-polis, de bewoordingen en inhoud van clausule 592, en de omstandigheid dat clausule 593 de mogelijkheid bood om naast stormschade ook hagelschade te verzekeren, moet – bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel – clausule 592 beperkt worden uitgelegd in die zin dat schade die door storm wordt toegebracht wel gedekt is, maar schade die ontstaat door neerslag van hagel niet. Bij die uitleg past het niet om schade die ontstaat door neerslag van hagel, ook indien hevige storm van invloed is geweest op de grootte en zwaarte van de hagelstenen, door toepassing van een ruime causaliteitsmaatstaf (alsnog) onder de dekking van clausule 592 te brengen door de hagelschade aan te merken als een gevolg van storm in de zin van de polis.”
en in de laatste alinea van r.o. 3.3:
“De conclusie van het voorgaande moet dan ook zijn dat in dit geval de op 23 juni 2016 ontstane schade aan de gebouwen van [eisers] naar redelijkheid niet kan worden beschouwd als een gevolg van storm in de zin van de polis.”
De conclusies van P-G Valk (bij de Bosporus/ASR-zaak) en Hartlief (in beide hagelschade-zaken) zijn zeer lezenswaardig. Met name de conclusie van P-G Hartlief bij Hagelschade I geeft een zeer uitvoerig overzicht en historische achtergrond van de causaliteitsleer in het verzekeringsrecht, waarbij ook een vergelijking gemaakt wordt met de toerekening bij wettelijke aansprakelijkheid. Daar is de leer van de toerekening naar redelijkheid wel als heersende leer aan te wijzen.
Concluderend over toerekening van schade in het verzekeringsrecht
De slotsom van het bovenstaande is, dat er – naar het zich laat aanzien – geen heersende causaliteitsleer is voor toerekening in het verzekeringsrecht. De ‘dominant cause-leer’ wordt in de lagere rechtspraak weliswaar vaak uit de kast gehaald als dé toe te passen leer, maar de Hoge Raad wil daar niet aan.
De Hoge Raad houdt strict vast aan de regels van Hoogenboom/Unigarant: voor de vraag naar toerekening in verzekeringszaken moet als eerste gekeken worden naar de polisvoorwaarden: die regeren de verhoudingen tussen verzekerde en verzekeraar. Als de polisvoorwaarden een causaliteitsleer aanwijzen, dan moet die gehanteerd worden. Bevatten de polisvoorwaarden geen regels voor causaliteit, dan is de rechter aangewezen op uitleg van de polis. Als het een algemeen gehanteerde polis met voorwaarden betreft, dan moet die geabstraheerd worden uitgelegd (conform Chubb/Dagenstead). Uit het arrest Hagelschade II blijkt, dat een beroep op uitleg ‘contra preferentem’ ook geen gehoor vindt. Met name als de verzekerde bij het aangaan van de polis bijgestaan door een deskundige tussenpersoon kan de verzekerde zich er niet op beroepen, dat hij niet in de gaten had dat hij ook een extra clausuleblad had kunnen kiezen, waarmee de schade wel gedekt zou zijn geweest.
De Hoge Raad houdt de kaarten tegen de borst waar het gaat om de vraag, welke leer de heersende moet zijn. Wellicht is de zienswijze van P-G Valk het meest accuraat, waar die zegt dat – bij gebreke van een keuze voor een bepaalde leer in de polis – de verschillende leerstukken voor toerekening beschouwd moeten worden als ‘zienswijzen’, waaruit de rechter de binnen de polisvoorwaarden en de ‘omstandigheden van het geval’ een keuze kan maken om te beslissen, of de schade is veroorzaakt door een gebeurtenis, die binnen het bestek van de polisvoorwaarden juridisch is aan te wijzen als een verzekerd risico.
MdV, 23-01-2022
DV Advocatuur