Pagina inhoud

    Rb. Amsterdam 11 december 2019 (factormaatschappij/makelaarskantoor)

    Valse digitale ondertekening

    Bij digitale ondertekening kan makkelijker worden gefraudeerd, waarbij niet de werkelijke ondertekenaar heeft ondertekend, maar iemand anders die identiteitsfraude pleegt.

    In de uitspraak van Rb. Amsterdam 11 december 2019 (factormaatschappij/makelaarskantoor) deed zich dit probleem voor. De factormaatschappij stelde, dat er een factoringovereenkomst met het makelaarskantoor was gesloten, waarbij deze laatste werd gefinancierd op basis van haar uitstaande vorderingen, die aan de factor werden gecedeerd. Daarbij waren ook forse boetebepalingen opgenomen. De overeenkomst was digitaal ondertekend. Het makelaarskantoor betwistte de handtekening, die digitaal was geplaatst. Er was ook nooit persoonlijk contact geweest tussen de factor en de (werkelijke) bestuurders van het makelaarskantoor (een B.V.).

    De rechtbank overwoog (r.o. 4.2):

    “… De door eiseres overgelegde geschriften zijn bestemd om tot bewijs te dienen van hetgeen tussen partijen is overeengekomen en zijn voorzien van elektronische handtekeningen. Op grond van artikel 3:15a BW heeft een elektronische handtekening dezelfde rechtsgevolgen als een handgeschreven handtekening als de methode die voor ondertekening is gebruikt voldoende betrouwbaar is, gelet op het doel waarvoor de elektronische handtekening is gebruikt en op alle overige omstandigheden van het geval.

    4.3 Eiseres heeft in dit verband gesteld dat zij de volgende werkwijze heeft gevolgd. Zij is telefonisch en per e-mail benaderd door iemand die zich voordeed als een werknemer van gedaagde. Naar aanleiding van dit contact heeft eiseres besloten aan gedaagde en aanbod te doen. Zij heeft daartoe in het handelsregister van de Kamer van Koophandel gecontroleerd wie de bestuurders zijn van gedaagde . Eiseres heeft e-mailcontact gehad met een of meer personen die zich voordeden als deze bestuurders <gedaagden sub 2 en 3, MdV>. Zij heeft tijdens dit contact verzocht om kopieën van de identiteitsbewijzen van de bestuurders en een kopie van de bankpas van gedaagde. Na ontvangst van deze kopieën heeft eiseres per e-mail aan haar contactpersonen overeenkomsten toegestuurd. Deze heeft zij namens de bestuurders elektronisch ondertekend per e-mail retour ontvangen. De daarbij gebruikte e-mailadressen heeft eiseres geverifieerd aan de hand van het IP-adres van gedaagde.

    4.4 … Gelet hierop kan worden vastgesteld dat [eiseres] de nodige moeite heeft gedaan om te verifiëren of zij met de bevoegde vertegenwoordigers van gedaagde te maken had. Het staat echter ook vast dat er voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten op geen enkel moment direct persoonlijk contact is geweest tussen eiseres aan de ene kant en de bestuurders van gedaagde aan de andere kant, terwijl dit de eerste keer was dat partijen zaken met elkaar deden. Hoewel geen enkele ondertekeningsmethode bestand zal zijn tegen alle mogelijke vormen van misbruik, levert de door eiseres gevolgde methode een groot risico op van misbruik door personen die de beschikking hebben over de e-mailadressen en de bankgegevens van een vennootschap en over de persoonsgegevens van haar bestuurders. Een dergelijke vorm van identiteitsfraude is bij volledig digitale handelsbetrekkingen een voorzienbaar en niet te verwaarlozen risico. Om de identificatie bij een elektronische handtekening te waarborgen, kan gebruik gemaakt worden van een gekwalificeerde of geavanceerde elektronische handtekening als bedoeld in artikel 3:15a BW. Het is niet gesteld of gebleken dat eiseres daarvan in dit geval gebruik heeft gemaakt.

    4.5 In het licht van de hierboven genoemde omstandigheden en gelet op het doel waarvoor de elektronische handtekeningen in dit geval werden gebruikt, te weten het aangaan van een overeenkomst op grond waarvan grote geldbedragen konden worden – en ook daadwerkelijk werden – overgemaakt onder dreiging van een stevig boeteregime en een borgtocht op grond waarvan de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk werden voor de nakoming van deze verstrekkende overeenkomst, kan de door [eiseres] gevolgde methode van ondertekening niet als voldoende betrouwbaar worden aangemerkt.

    4.6 Gelet op het bovenstaande kunnen de door eiseres overgelegde geschriften niet als onderhandse akten worden aangemerkt en hebben deze geschriften geen dwingende maar vrije bewijskracht. In het licht hiervan en gelet op de stellige ontkenning van de ondertekening door gedaagden, wordt geoordeeld dat [eiseres] tot op heden nog niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Zij heeft echter wel een algemeen bewijsaanbod gedaan, zodat zij zal worden toegelaten tot bewijslevering van haar stelling dat de door haar overgelegde geschriften zijn ondertekend door de bestuurders van gedaagde.”

    De rechtbank besliste, dat de onderhandse akte gelet op deze omstandigheden geen dwingende bewijskracht kon worden toegekend, maar slechts vrije bewijskracht.

    Zie in dit verband ook de pagina Elektronisch rechtsverkeer over de digitale handtekening als bedoeld in art. 3:15a B.W..

    Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Akten en vonnissen.

    [MdV, 19-05-2023]

    Uitspraak

    ECLI:NL:RBAMS:2019:8755

    Rechtbank Amsterdam

    11-12-2019

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Rb. Amsterdam 11 december 2019 (factormaatschappij/makelaarskantoor)

      Valse digitale ondertekening

      Bij digitale ondertekening kan makkelijker worden gefraudeerd, waarbij niet de werkelijke ondertekenaar heeft ondertekend, maar iemand anders die identiteitsfraude pleegt.

      In de uitspraak van Rb. Amsterdam 11 december 2019 (factormaatschappij/makelaarskantoor) deed zich dit probleem voor. De factormaatschappij stelde, dat er een factoringovereenkomst met het makelaarskantoor was gesloten, waarbij deze laatste werd gefinancierd op basis van haar uitstaande vorderingen, die aan de factor werden gecedeerd. Daarbij waren ook forse boetebepalingen opgenomen. De overeenkomst was digitaal ondertekend. Het makelaarskantoor betwistte de handtekening, die digitaal was geplaatst. Er was ook nooit persoonlijk contact geweest tussen de factor en de (werkelijke) bestuurders van het makelaarskantoor (een B.V.).

      De rechtbank overwoog (r.o. 4.2):

      “… De door eiseres overgelegde geschriften zijn bestemd om tot bewijs te dienen van hetgeen tussen partijen is overeengekomen en zijn voorzien van elektronische handtekeningen. Op grond van artikel 3:15a BW heeft een elektronische handtekening dezelfde rechtsgevolgen als een handgeschreven handtekening als de methode die voor ondertekening is gebruikt voldoende betrouwbaar is, gelet op het doel waarvoor de elektronische handtekening is gebruikt en op alle overige omstandigheden van het geval.

      4.3 Eiseres heeft in dit verband gesteld dat zij de volgende werkwijze heeft gevolgd. Zij is telefonisch en per e-mail benaderd door iemand die zich voordeed als een werknemer van gedaagde. Naar aanleiding van dit contact heeft eiseres besloten aan gedaagde en aanbod te doen. Zij heeft daartoe in het handelsregister van de Kamer van Koophandel gecontroleerd wie de bestuurders zijn van gedaagde . Eiseres heeft e-mailcontact gehad met een of meer personen die zich voordeden als deze bestuurders <gedaagden sub 2 en 3, MdV>. Zij heeft tijdens dit contact verzocht om kopieën van de identiteitsbewijzen van de bestuurders en een kopie van de bankpas van gedaagde. Na ontvangst van deze kopieën heeft eiseres per e-mail aan haar contactpersonen overeenkomsten toegestuurd. Deze heeft zij namens de bestuurders elektronisch ondertekend per e-mail retour ontvangen. De daarbij gebruikte e-mailadressen heeft eiseres geverifieerd aan de hand van het IP-adres van gedaagde.

      4.4 … Gelet hierop kan worden vastgesteld dat [eiseres] de nodige moeite heeft gedaan om te verifiëren of zij met de bevoegde vertegenwoordigers van gedaagde te maken had. Het staat echter ook vast dat er voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten op geen enkel moment direct persoonlijk contact is geweest tussen eiseres aan de ene kant en de bestuurders van gedaagde aan de andere kant, terwijl dit de eerste keer was dat partijen zaken met elkaar deden. Hoewel geen enkele ondertekeningsmethode bestand zal zijn tegen alle mogelijke vormen van misbruik, levert de door eiseres gevolgde methode een groot risico op van misbruik door personen die de beschikking hebben over de e-mailadressen en de bankgegevens van een vennootschap en over de persoonsgegevens van haar bestuurders. Een dergelijke vorm van identiteitsfraude is bij volledig digitale handelsbetrekkingen een voorzienbaar en niet te verwaarlozen risico. Om de identificatie bij een elektronische handtekening te waarborgen, kan gebruik gemaakt worden van een gekwalificeerde of geavanceerde elektronische handtekening als bedoeld in artikel 3:15a BW. Het is niet gesteld of gebleken dat eiseres daarvan in dit geval gebruik heeft gemaakt.

      4.5 In het licht van de hierboven genoemde omstandigheden en gelet op het doel waarvoor de elektronische handtekeningen in dit geval werden gebruikt, te weten het aangaan van een overeenkomst op grond waarvan grote geldbedragen konden worden – en ook daadwerkelijk werden – overgemaakt onder dreiging van een stevig boeteregime en een borgtocht op grond waarvan de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk werden voor de nakoming van deze verstrekkende overeenkomst, kan de door [eiseres] gevolgde methode van ondertekening niet als voldoende betrouwbaar worden aangemerkt.

      4.6 Gelet op het bovenstaande kunnen de door eiseres overgelegde geschriften niet als onderhandse akten worden aangemerkt en hebben deze geschriften geen dwingende maar vrije bewijskracht. In het licht hiervan en gelet op de stellige ontkenning van de ondertekening door gedaagden, wordt geoordeeld dat [eiseres] tot op heden nog niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Zij heeft echter wel een algemeen bewijsaanbod gedaan, zodat zij zal worden toegelaten tot bewijslevering van haar stelling dat de door haar overgelegde geschriften zijn ondertekend door de bestuurders van gedaagde.”

      De rechtbank besliste, dat de onderhandse akte gelet op deze omstandigheden geen dwingende bewijskracht kon worden toegekend, maar slechts vrije bewijskracht.

      Zie in dit verband ook de pagina Elektronisch rechtsverkeer over de digitale handtekening als bedoeld in art. 3:15a B.W..

      Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Akten en vonnissen.

      [MdV, 19-05-2023]

      Uitspraak

      ECLI:NL:RBAMS:2019:8755

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!