Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging
De wetgever grossiert tegenwoordig in tijdelijke wetgeving. Eén van die experimenten heet zelfs ‘Experimentenwet’: de bedoeling van deze wet is om experimenten met procedures (in officiële termen ‘rechtspleging’) mogelijk te maken. Leitmotiv bij deze experimenten lijkt niet alleen de bevordering van een goede rechtspleging in termen van kwaliteit voor de rechtzoekende, maar zeker niet op de laatste plaats ook het terugdringen van de belasting van de rechterlijke macht en daarmee de kosten van de rechtspleging voor het overheidsbudget. Daarop wordt al jarenlang beknibbeld zonder dat het belang van de rechtzoekende voorop staat. De centrale vraag is dus of de rechtzoekende nu weer – net zoals bij het proefballonnetje van minister Dekker met Achmea – wordt gebruikt als proefkonijn, of dat er daadwerkelijke verbetering in het belang van de rechtzoekende bereikt zal worden.
De Tijdelijke wet rechtspleging is door de Eerste Kamer aangenomen en is ook al in juli 2020 in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2202, 223). De wet met de onderliggende besluiten zijn nog niet in werking getreden. Dat zal gebeuren zodra er zicht is op het concrete eerste experiment. Het ministerie van VenJ is daarover met de Rechtspraak in gesprek. Voor de inwerkingtreding zal er een inwerkingtredingsbesluit in het Staatsblad worden geplaatst. Wanneer het zover is zal daar de nodige ruchtbaarheid aan gegeven worden.
Op de website van de Tweede Kamer is de volgende toelichting bij de wet te lezen:
“Het wetsvoorstel biedt een wettelijke grondslag om met het oog op het bevorderen van eenvoudige, snelle, effectieve en de-escalerende geschilbeslechting te kunnen experimenteren met innovatieve vormen van rechtspleging. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk om in de praktijk te onderzoeken hoe de procesvoering voor de burgerlijke rechter kan worden verbeterd, met het oog op de behoefte van rechtzoekende burgers en bedrijven aan meer eenvoud, snelheid, en effectiviteit in de gerechtelijke geschilbeslechting en aan de-escalatie van het conflict. Vanwege het experimentele karakter is dit een tijdelijke wet met een looptijd van vijftien jaar. Na tien jaar wordt de wet geëvalueerd.”
Memorie van Toelichting Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging
In de MvT (TK 2018/2019, wetsvoorstel 35.263 nr. 3) licht de toenmalige minister Sander Dekker de achtergrond van deze Experimentenwet toe. Aan de experimenten worden stricte voorwaarden verbonden. Gehoopt wordt dat uit de experimenten nieuwe ideeën naar voren komen tot aanpassing van de formele wettelijke procesregels.
De minister wijst op verschillende experimenten die in de praktijk al zijn uitgevoerd. Zoals de spreekuurrechter, de eKantonprocedure bij de rechtbanken Rotterdam en ‘s-Hertogenbosch in 2014 en de burenrechter in de rechtbank Oost-Brabant in 2015. Deze pilots zijn gebaseerd op art. 96 Rv. (het verzoek aan de Kantonrechter om als Salomonsrechter op te treden op verzoek van beide partijen, ook wel bekend als omgekeerde prorogatie). Die bepaling leent zich echter alleen voor procedures over rechtsverhoudingen die ter beschikking van partijen staan. Voor echtscheiding geldt dit bijvoorbeeld niet. Zie ook de pagina Kantonrechter over art. 96 Rv..
Ook rond de schuldenproblematiek wordt geëxperimenteerd. Zie ook het blog over de Rechterlijke betalingsregeling. Probleem met deze experimenten was dat er te weinig animo (slechts enkele tientallen zaken) voor was, ook omdat beide partijen hieraan moesten meewerken.
De rechtspraak is in 2016 een traject gestart onder de noemer «maatschappelijk effectieve rechtspraak» (MER). De rechtspraak wil in dat kader door middel van pilots onderzoeken hoe het werk van de rechter zoveel mogelijk effect heeft om problemen van rechtzoekenden in de samenleving op te lossen (zie de brief van 12 december 2018 met een verslag over deze pilots, Kamerstukken 2018/19, 29 279, nr. 476). Binnen de MER staan vier thema’s centraal: toegang tot de rechter, multiproblematiek en schulden, complexe echtscheidingen en toezicht op bewind. In de MvT worden nog enkele andere experimenten genoemd.
De MvT gaat verder in op de randvoorwaarden en waarborgen van de wet, en noemt enkele specifieke verordeningen en verdragen waarvan niet kan worden afgeweken. Een en ander is uitgewerkt in de wet.
Bij AMvB afwijken van het formele wettelijke procesrecht
De wet – die 9 artikelen omvat – geeft blijkens art. 1 lid 1 Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging (hierna afgekort als TER) de mogelijkheid om bij AMvB worden afgeweken van Boek I, II en III Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en van procesrechtelijke bepalingen uit Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet en Wet op de rechterlijke organisatie.
Ook van de Wet op de Rechtsbijstand en van de Wet griffierechten burgerlijke zaken kan worden afgeweken (art. 1 lid 2 TER). De vergoeding voor de advocaat mag niet worden verlaagd en het griffierecht mag niet worden verhoogd (art. 1 lid 3 TER).
Van de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging uitgezonderde bepalingen
Van de artikelen 1 tot en met 14, 19 tot en met 22b en 25 tot en met 30 Rv. en van de artikelen 1 tot en met 39, 76 en 84 tot en met 109 Wet R.O. kan niet worden afgeweken. Ook kan van verdragen en EU-verordeningen niet worden afgeweken (art. 1 lid 6 TER).
Ratio van de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging
De ratio van de wet wordt in art. 1 lid 1 TER ook genoemd: de regeling beoogt het bevorderen van eenvoudige, snelle, effectieve en de-escalerende geschilbeslechting.
Drie jaar experimenteren met de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging
De afwijkende procesvormen kunnen worden doorgevoerd bij wijze van experiment, gedurende een periode van ten hoogste drie jaar (de looptijd van de wet, vandaar dus ‘Tijdelijke wet’). De TER zelf wordt na 10 jaar geëvalueerd (art. 7 TER).
Randvoorwaarden en waarborgen Tijdelijke Experimentenwet Rechtspleging
De afwijking van het formele procesrecht strekt niet verder dan de AMvB bepaalt (art. 1 lid 4 TER). De overige regels blijven onverkort gelden. De rechter kan op ieder moment ambtshalve besluiten om een bepaling van een experiment buiten toepassing te laten, als die tot onbillijke uitkomsten zou leiden (art. 1 lid 7 TER).
Fundamentele beginselen die bij experimenten van de Tijdelijke Experimentenwet Rechtspleging blijven gelden
Binnen ieder experiment op grond van de TER moeten de volgende minimale beginselen van procesrecht geëerbiedigd blijven (art. 1 lid 5 TER):
a. het recht op toegang tot de rechter;
b. het recht op een eerlijk proces door een onafhankelijke en onpartijdige rechter;
c. het beginsel van hoor en wederhoor;
d. het beginsel van openbaarheid van rechtspraak;
e. het recht op afwikkeling van de procedure binnen een redelijke termijn;
f. de beginselen die uit een goede procesorde voortvloeien, en
g. het recht op het instellen van hoger beroep en cassatie van een vonnis in een experimentele procedure.
Bij ieder experiment moet ook het doel ervan worden geformuleerd. Dit doel geldt mede als toetssteen bij de toepassing van de afwijkende procesregels. Een experiment kan ook tussentijds worden afgeblazen, als dit tot onbedoelde of ongewenste effecten leidt (art. 4 TER).
Totstandkoming AMvB’s op basis van de Tijdelijke Experimentenwet Rechtspleging
De wet geeft verder nog enkele huishoudelijke regels voor de totstandkoming van experimenten op basis van de TER (art. 2 en 3 TER). Er komt ook een Toetsingscommissie experimenten rechtspleging (art. 6 TER), die de voorstellen voor experimentele procedures beoordeeld en daarover adviseert.
In de AMvB zal worden aangegeven, bij welke rechterlijke instantie geëxperimenteerd zal gaan worden.
Aparte experimentenkamer bij de rechtbanken; toegevoegd deskundige
De rechtbanken of gerechtshoven kunnen in het kader van experimentele procedures op basis van de TER ook speciale kamers inrichten (art. 5 TER). Dit ‘met het oog op het bevorderen van eenvoudige, snelle, effectieve en de-escalerende geschilbeslechting’. Aan die kamers kan ook een deskundige worden toegevoegd, niet zijnde een rechterlijk ambtenaar.
Lawyrup MdV, 28-10-2022
Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging
De wetgever grossiert tegenwoordig in tijdelijke wetgeving. Eén van die experimenten heet zelfs ‘Experimentenwet’: de bedoeling van deze wet is om experimenten met procedures (in officiële termen ‘rechtspleging’) mogelijk te maken. Leitmotiv bij deze experimenten lijkt niet alleen de bevordering van een goede rechtspleging in termen van kwaliteit voor de rechtzoekende, maar zeker niet op de laatste plaats ook het terugdringen van de belasting van de rechterlijke macht en daarmee de kosten van de rechtspleging voor het overheidsbudget. Daarop wordt al jarenlang beknibbeld zonder dat het belang van de rechtzoekende voorop staat. De centrale vraag is dus of de rechtzoekende nu weer – net zoals bij het proefballonnetje van minister Dekker met Achmea – wordt gebruikt als proefkonijn, of dat er daadwerkelijke verbetering in het belang van de rechtzoekende bereikt zal worden.
De Tijdelijke wet rechtspleging is door de Eerste Kamer aangenomen en is ook al in juli 2020 in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2202, 223). De wet met de onderliggende besluiten zijn nog niet in werking getreden. Dat zal gebeuren zodra er zicht is op het concrete eerste experiment. Het ministerie van VenJ is daarover met de Rechtspraak in gesprek. Voor de inwerkingtreding zal er een inwerkingtredingsbesluit in het Staatsblad worden geplaatst. Wanneer het zover is zal daar de nodige ruchtbaarheid aan gegeven worden.
Op de website van de Tweede Kamer is de volgende toelichting bij de wet te lezen:
“Het wetsvoorstel biedt een wettelijke grondslag om met het oog op het bevorderen van eenvoudige, snelle, effectieve en de-escalerende geschilbeslechting te kunnen experimenteren met innovatieve vormen van rechtspleging. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk om in de praktijk te onderzoeken hoe de procesvoering voor de burgerlijke rechter kan worden verbeterd, met het oog op de behoefte van rechtzoekende burgers en bedrijven aan meer eenvoud, snelheid, en effectiviteit in de gerechtelijke geschilbeslechting en aan de-escalatie van het conflict. Vanwege het experimentele karakter is dit een tijdelijke wet met een looptijd van vijftien jaar. Na tien jaar wordt de wet geëvalueerd.”
Memorie van Toelichting Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging
In de MvT (TK 2018/2019, wetsvoorstel 35.263 nr. 3) licht de toenmalige minister Sander Dekker de achtergrond van deze Experimentenwet toe. Aan de experimenten worden stricte voorwaarden verbonden. Gehoopt wordt dat uit de experimenten nieuwe ideeën naar voren komen tot aanpassing van de formele wettelijke procesregels.
De minister wijst op verschillende experimenten die in de praktijk al zijn uitgevoerd. Zoals de spreekuurrechter, de eKantonprocedure bij de rechtbanken Rotterdam en ‘s-Hertogenbosch in 2014 en de burenrechter in de rechtbank Oost-Brabant in 2015. Deze pilots zijn gebaseerd op art. 96 Rv. (het verzoek aan de Kantonrechter om als Salomonsrechter op te treden op verzoek van beide partijen, ook wel bekend als omgekeerde prorogatie). Die bepaling leent zich echter alleen voor procedures over rechtsverhoudingen die ter beschikking van partijen staan. Voor echtscheiding geldt dit bijvoorbeeld niet. Zie ook de pagina Kantonrechter over art. 96 Rv..
Ook rond de schuldenproblematiek wordt geëxperimenteerd. Zie ook het blog over de Rechterlijke betalingsregeling. Probleem met deze experimenten was dat er te weinig animo (slechts enkele tientallen zaken) voor was, ook omdat beide partijen hieraan moesten meewerken.
De rechtspraak is in 2016 een traject gestart onder de noemer «maatschappelijk effectieve rechtspraak» (MER). De rechtspraak wil in dat kader door middel van pilots onderzoeken hoe het werk van de rechter zoveel mogelijk effect heeft om problemen van rechtzoekenden in de samenleving op te lossen (zie de brief van 12 december 2018 met een verslag over deze pilots, Kamerstukken 2018/19, 29 279, nr. 476). Binnen de MER staan vier thema’s centraal: toegang tot de rechter, multiproblematiek en schulden, complexe echtscheidingen en toezicht op bewind. In de MvT worden nog enkele andere experimenten genoemd.
De MvT gaat verder in op de randvoorwaarden en waarborgen van de wet, en noemt enkele specifieke verordeningen en verdragen waarvan niet kan worden afgeweken. Een en ander is uitgewerkt in de wet.
Bij AMvB afwijken van het formele wettelijke procesrecht
De wet – die 9 artikelen omvat – geeft blijkens art. 1 lid 1 Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging (hierna afgekort als TER) de mogelijkheid om bij AMvB worden afgeweken van Boek I, II en III Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en van procesrechtelijke bepalingen uit Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet en Wet op de rechterlijke organisatie.
Ook van de Wet op de Rechtsbijstand en van de Wet griffierechten burgerlijke zaken kan worden afgeweken (art. 1 lid 2 TER). De vergoeding voor de advocaat mag niet worden verlaagd en het griffierecht mag niet worden verhoogd (art. 1 lid 3 TER).
Van de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging uitgezonderde bepalingen
Van de artikelen 1 tot en met 14, 19 tot en met 22b en 25 tot en met 30 Rv. en van de artikelen 1 tot en met 39, 76 en 84 tot en met 109 Wet R.O. kan niet worden afgeweken. Ook kan van verdragen en EU-verordeningen niet worden afgeweken (art. 1 lid 6 TER).
Ratio van de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging
De ratio van de wet wordt in art. 1 lid 1 TER ook genoemd: de regeling beoogt het bevorderen van eenvoudige, snelle, effectieve en de-escalerende geschilbeslechting.
Drie jaar experimenteren met de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging
De afwijkende procesvormen kunnen worden doorgevoerd bij wijze van experiment, gedurende een periode van ten hoogste drie jaar (de looptijd van de wet, vandaar dus ‘Tijdelijke wet’). De TER zelf wordt na 10 jaar geëvalueerd (art. 7 TER).
Randvoorwaarden en waarborgen Tijdelijke Experimentenwet Rechtspleging
De afwijking van het formele procesrecht strekt niet verder dan de AMvB bepaalt (art. 1 lid 4 TER). De overige regels blijven onverkort gelden. De rechter kan op ieder moment ambtshalve besluiten om een bepaling van een experiment buiten toepassing te laten, als die tot onbillijke uitkomsten zou leiden (art. 1 lid 7 TER).
Fundamentele beginselen die bij experimenten van de Tijdelijke Experimentenwet Rechtspleging blijven gelden
Binnen ieder experiment op grond van de TER moeten de volgende minimale beginselen van procesrecht geëerbiedigd blijven (art. 1 lid 5 TER):
a. het recht op toegang tot de rechter;
b. het recht op een eerlijk proces door een onafhankelijke en onpartijdige rechter;
c. het beginsel van hoor en wederhoor;
d. het beginsel van openbaarheid van rechtspraak;
e. het recht op afwikkeling van de procedure binnen een redelijke termijn;
f. de beginselen die uit een goede procesorde voortvloeien, en
g. het recht op het instellen van hoger beroep en cassatie van een vonnis in een experimentele procedure.
Bij ieder experiment moet ook het doel ervan worden geformuleerd. Dit doel geldt mede als toetssteen bij de toepassing van de afwijkende procesregels. Een experiment kan ook tussentijds worden afgeblazen, als dit tot onbedoelde of ongewenste effecten leidt (art. 4 TER).
Totstandkoming AMvB’s op basis van de Tijdelijke Experimentenwet Rechtspleging
De wet geeft verder nog enkele huishoudelijke regels voor de totstandkoming van experimenten op basis van de TER (art. 2 en 3 TER). Er komt ook een Toetsingscommissie experimenten rechtspleging (art. 6 TER), die de voorstellen voor experimentele procedures beoordeeld en daarover adviseert.
In de AMvB zal worden aangegeven, bij welke rechterlijke instantie geëxperimenteerd zal gaan worden.
Aparte experimentenkamer bij de rechtbanken; toegevoegd deskundige
De rechtbanken of gerechtshoven kunnen in het kader van experimentele procedures op basis van de TER ook speciale kamers inrichten (art. 5 TER). Dit ‘met het oog op het bevorderen van eenvoudige, snelle, effectieve en de-escalerende geschilbeslechting’. Aan die kamers kan ook een deskundige worden toegevoegd, niet zijnde een rechterlijk ambtenaar.
Lawyrup MdV, 28-10-2022