Voorontwerp aanpassing geschillenregeling en recht van enquête
In Titel 8 Boek 2 B.W. wordt een regeling gegeven voor de oplossing van geschillen tussen de aandeelhouders van een B.V. (zie ook de pagina Geschillenregeling en recht van enquête). Een aandeelhouder – die door zijn gedrag de belangen van de vennootschap ernstig schaadt – kan door middel van uitstoting worden gedwongen zijn aandelen te verkopen aan de andere aandeelhouder(s) (uitstoting) (art. 2:336 B.W.). Ook kan een aandeelhouder die door de andere aandeelhouder(s) wordt benadeeld afdwingen dat de anderen hem uitkopen (uittreding) (art. 2:343 B.W.).
Verruiming van de gronden voor uitstoting
De wetgever wil deze procedures aanpassen. De gronden, waarop uitstoting mogelijk moeten zijn, worden in het Voorontwerp verruimd. In art. 2:336 B.W. wordt ook handelen anders dan in de hoedanigheid van aandeelhouder toegevoegd aan de gronden voor uitstoting. Reden voor de voorgestelde aanpassing is, dat vorderingen tot uitstoting en uittreding relatief vaak (7 van de 10) worden afgewezen. De Minister acht het niet wenselijk om bij de vordering tot uitstoting ook uit te gaan van het criterium van redelijkheid en billijkheid. De eisen voor uitstoting zijn onder het huidige recht strikter dan de eisen voor uittreding. Dat wil de Minister niet veranderen.
Aanpassing van de gronden voor uittreding
De procedure van uittreding is bedoeld voor de aandeelhouder, die bekneld is geraakt in de vennootschap door de gedragingen van de andere aandeelhouders. De aandeelhouders moeten in een situatie waarin een onwerkbare samenwerking is ontstaan, niet tot elkaar veroordeeld blijven. In de rechtspraak worden (te) zware eisen gesteld worden aan toewijzing van het uittredingsverzoek. Deze hogere lat die in de jurisprudentie voor uittreding bestaat is onwenselijk, aldus het Voorontwerp. De uittreding is bedoeld als een adequate exit voor een beknelde minderheidsaandeelhouder. Het wetsvoorstel regelt dat een aandeelhouder een vordering tot uittreding kan instellen tegen een of meer één of meer mede-aandeelhouders, die zich zodanig in strijd gedragen met hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd dat het voortduren van het aandeelhouderschap van de aandeelhouder in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd. Met het criterium van redelijkheid en billijkheid wordt de maatstaf van uittreding vereenvoudigd. Dit criterium zien we ook terug in art. 2:8 B.W. dat voorschrijft dat de betrokkenen bij de rechtspersoon (en de rechtspersoon) zich conform de eisen van redelijkheid en billijkheid jegens elkaar moeten gedragen.
Afstemming van de geschillenregeling op de enquêteprocedure
In het wetsvoorstel wordt een vereenvoudigde procedure voor geschillenregeling bij de Ondernemingskamer voorgesteld die leidt tot een definitieve aandelenoverdracht in artikel 2:356a BW. Een oordeel van onjuist beleid of wanbeleid in de enquêteprocedure heeft tot gevolg dat toegang bestaat tot deze vereenvoudigde geschillenregeling. Deze voorgestelde procedure doet zo meer recht aan de samenloop die kan bestaan tussen de geschillenregeling en het enquêterecht. De bepalingen van de geschillenregeling (afdeling 1 van titel 8 van Boek 2 BW) zijn op grond van artikel 2:356a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing op deze vereenvoudigde geschillenregelingprocedure bij de Ondernemingskamer. Op deze manier wordt geregeld dat de Ondernemingskamer in het kader van deze vereenvoudigde regeling de geschillenregelingprocedure met al haar waarborgen moet doorlopen. Daarnaast kunnen ook vorderingen tot schadevergoeding worden ingesteld binnen deze procedure.
Geen samenvoeging en geen centralisatie bij één rechtbank
De Minister wijst de suggesties om de twee procedures (geschillenregeling en enquête) samen te voegen van de hand. De geschillenregeling blijft een procedure in twee instanties, waarvan in 1e instantie de rechtbank, terwijl de enquêteprocedure wordt ingeleid bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het hoger beroep van de geschillenregeling vindt wel plaats bij de Ondernemingskamer. Aanwijzing van een centrale rechtbank, waar alle procedures in het kader van uitstoting of uittreding worden behandeld wordt evenmin wenselijk geacht door de Minister.
Update: wetsvoorstel geschillenregeling en enquête ingediend
Inmiddels is het wetsvoorstel (op 29 november 2023) ingediend bij de Tweede Kamer. Zie voor de documentatie de pagina Geschillenregeling en recht van enquête.
[MdV, 9 juni 2020; update 29 november 2023]
Voorontwerp aanpassing geschillenregeling en recht van enquête
In Titel 8 Boek 2 B.W. wordt een regeling gegeven voor de oplossing van geschillen tussen de aandeelhouders van een B.V. (zie ook de pagina Geschillenregeling en recht van enquête). Een aandeelhouder – die door zijn gedrag de belangen van de vennootschap ernstig schaadt – kan door middel van uitstoting worden gedwongen zijn aandelen te verkopen aan de andere aandeelhouder(s) (uitstoting) (art. 2:336 B.W.). Ook kan een aandeelhouder die door de andere aandeelhouder(s) wordt benadeeld afdwingen dat de anderen hem uitkopen (uittreding) (art. 2:343 B.W.).
Verruiming van de gronden voor uitstoting
De wetgever wil deze procedures aanpassen. De gronden, waarop uitstoting mogelijk moeten zijn, worden in het Voorontwerp verruimd. In art. 2:336 B.W. wordt ook handelen anders dan in de hoedanigheid van aandeelhouder toegevoegd aan de gronden voor uitstoting. Reden voor de voorgestelde aanpassing is, dat vorderingen tot uitstoting en uittreding relatief vaak (7 van de 10) worden afgewezen. De Minister acht het niet wenselijk om bij de vordering tot uitstoting ook uit te gaan van het criterium van redelijkheid en billijkheid. De eisen voor uitstoting zijn onder het huidige recht strikter dan de eisen voor uittreding. Dat wil de Minister niet veranderen.
Aanpassing van de gronden voor uittreding
De procedure van uittreding is bedoeld voor de aandeelhouder, die bekneld is geraakt in de vennootschap door de gedragingen van de andere aandeelhouders. De aandeelhouders moeten in een situatie waarin een onwerkbare samenwerking is ontstaan, niet tot elkaar veroordeeld blijven. In de rechtspraak worden (te) zware eisen gesteld worden aan toewijzing van het uittredingsverzoek. Deze hogere lat die in de jurisprudentie voor uittreding bestaat is onwenselijk, aldus het Voorontwerp. De uittreding is bedoeld als een adequate exit voor een beknelde minderheidsaandeelhouder. Het wetsvoorstel regelt dat een aandeelhouder een vordering tot uittreding kan instellen tegen een of meer één of meer mede-aandeelhouders, die zich zodanig in strijd gedragen met hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd dat het voortduren van het aandeelhouderschap van de aandeelhouder in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd. Met het criterium van redelijkheid en billijkheid wordt de maatstaf van uittreding vereenvoudigd. Dit criterium zien we ook terug in art. 2:8 B.W. dat voorschrijft dat de betrokkenen bij de rechtspersoon (en de rechtspersoon) zich conform de eisen van redelijkheid en billijkheid jegens elkaar moeten gedragen.
Afstemming van de geschillenregeling op de enquêteprocedure
In het wetsvoorstel wordt een vereenvoudigde procedure voor geschillenregeling bij de Ondernemingskamer voorgesteld die leidt tot een definitieve aandelenoverdracht in artikel 2:356a BW. Een oordeel van onjuist beleid of wanbeleid in de enquêteprocedure heeft tot gevolg dat toegang bestaat tot deze vereenvoudigde geschillenregeling. Deze voorgestelde procedure doet zo meer recht aan de samenloop die kan bestaan tussen de geschillenregeling en het enquêterecht. De bepalingen van de geschillenregeling (afdeling 1 van titel 8 van Boek 2 BW) zijn op grond van artikel 2:356a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing op deze vereenvoudigde geschillenregelingprocedure bij de Ondernemingskamer. Op deze manier wordt geregeld dat de Ondernemingskamer in het kader van deze vereenvoudigde regeling de geschillenregelingprocedure met al haar waarborgen moet doorlopen. Daarnaast kunnen ook vorderingen tot schadevergoeding worden ingesteld binnen deze procedure.
Geen samenvoeging en geen centralisatie bij één rechtbank
De Minister wijst de suggesties om de twee procedures (geschillenregeling en enquête) samen te voegen van de hand. De geschillenregeling blijft een procedure in twee instanties, waarvan in 1e instantie de rechtbank, terwijl de enquêteprocedure wordt ingeleid bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het hoger beroep van de geschillenregeling vindt wel plaats bij de Ondernemingskamer. Aanwijzing van een centrale rechtbank, waar alle procedures in het kader van uitstoting of uittreding worden behandeld wordt evenmin wenselijk geacht door de Minister.
Update: wetsvoorstel geschillenregeling en enquête ingediend
Inmiddels is het wetsvoorstel (op 29 november 2023) ingediend bij de Tweede Kamer. Zie voor de documentatie de pagina Geschillenregeling en recht van enquête.
[MdV, 9 juni 2020; update 29 november 2023]