Pagina inhoud

    Proceskosten (Par. 2, Afd. 12, Titel 2, Boek 1 Rv.)

    Inleiding proceskosten

    De rechter beslist bij het wijzen van het vonnis ook, wie de proceskosten moet dragen. Dit is bepaald in Par. 2, Afd. 12, Titel 2 Boek I Rv.. Deze paragraaf omvat 9 bepalingen (art. 237 Rv. tot en met art. 245 Rv.). De partij, die voor het merendeel in het ongelijk gesteld wordt, wordt in de proceskosten veroordeeld.

    Ieder eigen proceskosten

    Wanneer de rechter vindt, dat beide partijen over en weer deels ongelijk hebben gekregen, dan kan hij de kosten “compenseren”. Dat houdt in, dat ieder de eigen kosten moet dragen. Bij het formuleren van de eis kan dit een reden zijn deze zo realistisch mogelijk in te steken, om het risico op compensatie van de proceskosten te beperken.

    Contractueel beding over proceskosten

    De regeling van art. 237 e.v. Rv. is echter niet van dwingend recht. Partijen kunnen bij het aangaan van contractuele afspraken van de wettelijke regeling afwijken. Deze mogelijkheid is dus beperkt tot vorderingen uit hoofde van een overeenkomst. Vorderingen uit onrechtmatige daad bieden die mogelijkheid niet. Over dit contractueel beding hierna nader.

    Buitengerechtelijke kosten

    De proceskosten zijn de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de daadwerkelijke procedure. Kosten die daaraan voorafgaand zijn gemaakt om een procedure te vermijden komen wel afzonderlijk in aanmerking voor vergoeding: dit zijn de zgn. buitengerechtelijke kosten (BGK) (zie art. 6:96 lid 2 aanhef en sub b en c B.W.).

    Voor de begroting daarvan zijn net als voor de proceskosten maatstaven ontwikkeld (het zgn. Rapport Voorwerk II). Voor consumenten is in 2012 een nadere wettelijke regeling in het leven geroepen voor de vaststelling van de BGK bij inning van geldvorderingen, waarvan (voor consumenten) niet kan worden afgeweken. De BGK worden berekend aan de hand van een staffel die is vermeld op de website van de Rechtspraak.

    Een evt. no-cure-no-pay vergoeding die is afgesproken met een rechtsbijstandsverzekeraar kan wel worden gevorderd op grond van art. 6:96 B.W. (zie het arrest uit 2014 vermeld op de pagina wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding).

    Voor een contractuele afspraak tussen professionele partijen (dus niet particulieren) over buitengerechtelijke kosten geldt, dat de rechter deze slechts marginaal kan toetsen op redelijkheid. Vgl. de uitspraak van Rb. Rotterdam d.d. 8 juli 2016 (Maersk c.s./Ship-Road Rotterdam), r.o. 3.13 e.v..

    Executiekosten gemaakt na het veroordelend vonnis

    Art. 237 lid 3 Rv. bepaalt, dat de proceskosten in het veroordelend vonnis worden vastgesteld. Voor de executie van de proceskosten is een geldige executoriale titel nodig. Kosten die nadien ontstaan – zoals executiekosten – worden niet bestreken door het veroordelend vonnis en kunnen derhalve niet op grond van die titel executoriaal worden geïnd.

    Aldus ook de Voorzieningenrechter van rechtbank Leeuwarden in diens vonnis d.d. 24 februari 2010 (r.o. 5.3 e.v.) over de kosten van ontruiming na een ontruimingsvonnis. Dit ondanks het feit, dat de Voorzieningenrechter overweegt: “De voorzieningenrechter stelt voorop dat de kosten, die met de ontruiming van de woning gemoeid zijn, ten laste van eiser als geëxecuteerde komen.

    De in dat kader door de executant gelegde executoriale beslagen om de executiekosten op basis van deze executoriale titel mede te verhalen moeten volgens de Voorzieningenrechter daarom als onrechtmatig worden aangemerkt.

    De executant kan echter wel een nader bevelschrift vragen ex art. 237 lid 4 Rv. voor de na het vonnis verschenen (executie)kosten.

    Wijze van begroten van de advocaatkosten: forfaitair systeem

    De wettelijke regeling van de proceskostenveroordeling is net als de regeling van de wettelijke rente een vorm van abstracte schadebegroting. Tot de proceskosten (van de andere partij) behoren:

    (i) het door de andere partij betaalde griffierecht,
    (ii) de kosten van exploten en
    (iii) de kosten van de advocaat van de tegenpartij conform het zgn. ‘liquidatietarief’.

    En verder de nakosten (die ook geïndexeerd worden).

    De vergoeding van de advocaatkosten vindt plaats aan de hand van een forfaitair systeem (het zgn. “liquidatietarief”, zoals gepubliceerd op de website van de rechtspraak). In dit systeem wordt een vergoeding toegekend aan de hand van een punt per verrichting. De waarde van een punt is bepaald in een staffel, waarbij naar mate het belang hoger is een hoger bedrag per punt wordt toegekend. Per gerecht is er een eigen staffel (Kantonrechter is relatief laag en Hof is hoger).

    Door het LOVCK is in november 2020 besloten een nieuwe rekenmethode te gaan gebruiken waarbij de CPI (Consumentenprijsindex) als uitgangspunt geldt, zoals die door het ministerie ook gebruikt wordt bij de jaarlijkse indexering van de griffierechten en de Btag. Deze rekenmethode is eenvoudiger en transparanter.

    De liquidatietarieven worden eens in de zoveel tijd geïndexeerd. Per 1 februari 2024 vindt weer een indexatie plaats, en wel met 2,6%. Voor 2023 was de indexatie 6,2%. Zie ook de website van de KBvG, waar ook een tabel te vinden is van de oude vergeleken met de nieuwe tarieven.

    Opletten bij rechtsbijstandverzekering: de proceskosten komen ook uit het budget

    Wanneer je als advocaat (voor je cliënt) procedeert op basis van een rechtsbijstandsverzekering, dan is er een beperkt budget (de dekking) beschikbaar. Je moet er rekening mee houden, dat de proceskosten ook uit dat budget komen. Mocht de kans bestaan dat de procedure wordt verloren en de verzekeraar de proceskosten moet vergoeden, dan moet je er dus rekening mee houden dat dit een inperking van het voor jouw kosten beschikbare budget betekent. Daarover moet je tijdig met de cliënt afspraken maken.

    Overigens is het verstandig bij het opstellen van het petitum zo min mogelijk eventueel voor afwijzing vatbare vorderingen op te nemen naast wel kansrijke vorderingen. Want als beide partijen deels in het ongelijk gesteld worden kan de rechter besluiten dat er geen proceskostenveroordeling volgt en besluiten dat ‘ieder de eigen kosten’ moet dragen. Bij familiezaken geldt dit overigens als standaard.

    Rechter mag van liquidatietarief proceskosten afwijken

    Het liquidatietarief is geen bindende wettelijke regeling. De Hoge Raad legt dit uit in het – inmiddels gedigitaliseerde – arrest HR 3 april 1998 (scheiding & deling veehandelscombinatie).

    Lees de bespreking op Lawyrup van HR 3 april 1998 (scheiding & deling veehandelscombinatie) (lees Rechtspraak). Meer recent heeft ook Hof Arnhem-Leeuwarden nog eens bevestigd, dat de rechter kan afwijken van het liquidatietarief in Hof Arnhem-Leeuwarden 5 maart 2019 (arbeidsovereenkomst kapitein).

    Onder verwijzing naar dit en een later arrest van de Hoge Raad overwoog het Hof (r.o. 5.14):

    “Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat de rechter niet verplicht is om het liquidatietarief te volgen: het liquidatietarief is een de rechter niet bindende richtlijn (vgl. Hoge Raad 3 april 1998, NJ 1998/571 en Hoge Raad 20 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7995, NJ 2009/234).

    Gelet op de vrijheid die de rechter heeft met betrekking tot het vaststellen van de hoogte van de proceskosten en de motivering die in eerste aanleg is gegeven voor toepassing van het gehanteerde tarief, waarin het hof zich kan vinden, ziet het hof geen aanleiding om de beslissing met betrekking tot de proceskosten in eerste aanleg te vernietigen.”

    Als een procespartij misbruik van recht verweten kan worden, dan kan de rechter die partij in de werkelijke advocaatkosten veroordelen. Dat kan in de papieren lopen.

    Ook als een werkgever er een zootje van maakt kan de rechter de werkgever in de werkelijke proceskosten veroordelen. Zoals in Rb. Den Haag 8 november 2023 (Ziekenhuis/werknemer) (AR-2023-1411). Ruim 40K was dat in die zaak.

    Eigen kosten van een procespartij zijn inbegrepen in de proceskosten

    Blijkens het arrest van de Hoge Raad d.d. 12 juni 2015 (K./Rabobank) (r.o. 3.5) omvat deze forfaitaire vergoeding óók kosten, die de procespartij zelf gemaakt heeft, zoals aangetekende brieven en tijdsbesteding. Die komen niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking.

    Ratio van het Liquidatietarief

    Gevolg van dit systeem is, dat de partij die in het gelijk gesteld wordt, slechts een fractie van de werkelijke proceskosten (en dan met name de advocaatkosten) vergoed krijgt. In vergelijking met een systeem (zoals het Britse), waarbij de volledige proceskosten worden vergoed (en ook vooraf een zeer fors depot betaald moet worden om deze kosten te dekken) is het systeem socialer omdat dit de toegang tot het rechtssysteem laagdrempeliger maakt. Voor de partij die de procedure wint is dit vaak wel een doorn in het oog. In de MvT bij art. 241 Rv. is de gedachte achter dit systeem toegelicht.

    De memorie van toelichting bij de voorganger van art. 241 Rv. waarin de forfaitaire begroting van proceskosten is neergelegd, vermeldt hierover:

    “dat het [artikel een] geval regelt van samenloop van de bepalingen betreffende proceskosten en die van artikel 6.1.9.2 lid 2 onder b en c Nieuw B.W. In de memorie van antwoord betreffende Boek 6 wordt bij dit artikel opgemerkt dat de kosten van lid 2 onder b en c niet mede de proceskosten omvatten. Dit behoeft echter verduidelijking, omdat beide groepen van kosten elkaar kunnen overlappen. Te denken valt met name aan de kosten van voorbereiding van de dagvaarding en andere gedingstukken en die van de instructie van de zaak. Zo het tot een proces komt, moeten deze kosten begrepen worden in de salarissen en verschotten en plegen zij in deze vorm in belangrijke mate te worden vergoed (…). Komt het echter niet tot een proces, dan zullen de kosten, voorzover zij redelijk zijn, krachtens artikel 6.1.9.1 lid 2 onder b en c voor vergoeding in aanmerking komen. (…)

    Tegen deze achtergrond is het wenselijk dat komt vast te staan dat in geval de hier bedoelde bepalingen samenlopen, omdat een procedure is aangespannen, voor de onderhavige kosten geen vergoeding op grond van artikel 6.1.9.2 kan worden toegekend, maar dat dan uitsluitend de bepalingen betreffende proceskosten van toepassing zijn. (…)

    Dat de verliezende partij in de proceskosten pleegt te worden veroordeeld, vindt (…) niet zijn grond in een verplichting tot schadevergoeding, maar in andere overwegingen die zich aldus laten samenvatten, dat het verbod van eigenrichting en de daarmee samenhangende, vrijwel onbeperkte vrijheid een ander in rechte te betrekken en zich in rechte tegen eens anders aanspraken te verdedigen, kan meebrengen dat het gerechtvaardigd is de kosten van het geding, voor zover zij niet ten laste van de overheid blijven, over partijen te verdelen op een wijze waarbij aan overwegingen van procesrisico en procesbeleid mede betekenis wordt toegekend, onder meer om te voorkomen dat de voormelde vrijheid door de vrees voor een veroordeling tot omvangrijke proceskosten in het gevaar zou worden gebracht (…). Dit kan verklaren waarom de proceskosten waarin de verliezende partij veelal wordt veroordeeld vaak geen volledige vergoeding opleveren van hetgeen de winnende partij aan het proces ten koste heeft gelegd. (…) Een volledige vergoedingsplicht is wel denkbaar, doch alleen in „buitengewone omstandigheden” (…). Daarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad.”

    De achterliggende gedachte is dus, dat eenieder toegang tot de rechter moet hebben en het naar Nederlands recht niet opportuun wordt gevonden dat een partij, die hetzij eisend of verwerend in een procedure een enigszins verdedigbaar standpunt inneemt, meteen wordt veroordeeld alle kosten te voldoen als deze partij in het ongelijk gesteld wordt. De keerzijde daarvan is dat de partij, die in het gelijk wordt gesteld, (lang) niet alle kosten vergoed krijgt doordat deze schadepost gefixeerd wordt vastgesteld.

    Kosten voorlopig getuigenverhoor of deskundigenbericht

    De proceskosten van een voorlopig getuigenverhoor kun je in de bodemprocedure vragen op basis van het liquidatietarief, plus de vastgestelde ‘taxes’.

    De rechter neemt ambtshalve beslissing over de proceskosten

    De rechter beslist ambtshalve over de proceskosten. In beginsel zou in het petitum volstaan kunnen worden met de woorden “kosten rechtens”.

    Wanneer er een afwijkende contractuele afspraak is gemaakt, of een andere uitzondering geldt, moet de partij die aanspraak op deze kosten wil maken dit wel stellen en bewijzen (de kosten onderbouwen). De rechter vult deze gronden niet zelf aan.

    In het arrest HR 10 juni 2022 (ontbonden BV/Dekker q.q.) heeft de Hoge Raad geoordeeld, dat het voor de rechter niet nodig is de nakosten gespecificeerd in het vonnis op te nemen, omdat die van rechtswege voortvloeien uit de wet; de proceskostenveroordeling wordt geacht die nakosten te omvatten, en het bedrag daarvan is te vinden in het de door de rechtspraak vastgestelde tabel voor het zgn. liquidatietarief. De Hoge Raad overwoog:

    “Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Deze rechtspraak moet aldus worden begrepen dat een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover omvat, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan de in voorkomend geval noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Daarin ziet de Hoge Raad aanleiding de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden.”

    De Hoge Raad verwees in dit verband naar HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, rov. 3.5; HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:335, rov. 3.2.

    Niettemin is het wel aan te raden daar wat meer handen en voeten aan te geven en ook de nakosten conform het liquidatietarief te vorderen, plus de wettelijke rente over de proceskosten, zodat daar bij de executie helderheid over bestaat. Er bestaat echter kans dat de rechter daar niet in meegaat gelet op dit arrest.

    Art. 6:96 lid 3 B.W. en art. 241 Rv.: gesloten systeem

    De wet sluit in art. 6:96 lid 3 B.W. de proceskosten expliciet uit van de schadevergoeding van dat artikel. Omgekeerd verwijst ook art. 241 Rv. naar die bepaling door te bepalen, dat alle kosten die worden gemaakt voor de voorbereiding van de zaak (zoals de bestudering en het opstellen van de dagvaarding) niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komen, maar geacht worden te zijn begrepen in de proceskostenveroordeling.

    De rechter zal in beginsel aan de forfaitaire begroting van art. 237 Rv. vasthouden. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen zal daarvan worden afgeweken. Er zal dan sprake moeten zijn van zodanig evident onnodig veroorzaken van een procedure, dat dit neerkomt op misbruik van procesrecht.

    In een arrest van de Hoge Raad d.d. 12 juni 2015 (K./Rabobank) heeft een eiser geprobeerd dit te omzeilen door de volledige proceskosten te vorderen, stellende dat dit een zelfstandige schadepost is als bedoeld in art. 6:96 B.W.. Daarbij zag de eiser art. 6:96 lid 6 B.W. en art. 241 Rv. over het hoofd. Dit standpunt is dan ook door het Hof van de hand gewezen en de Hoge Raad heeft dit oordeel bevestigd.

    In het arrest HR 15 september 2017 (verkoop schilderijen Willem Koekkoek uit boedel) heeft de Hoge Raad uitgelegd, dat de regeling van art. 241 Rv. inzake de proceskostenveroordeling een lex specialis vormt, die derogeert aan de bepalingen inzake de vergoeding van buitengerechtelijke kosten als bedoeld in art. 6:96 aanhef en sub b en c B.W..

    Contractueel beding: vergoeding volledige proceskosten

    Zoals hiervoor aangegeven is de regeling van art. 237-241 Rv. van regelend recht. In overeenkomsten en algemene voorwaarden kan daar van worden afgeweken.

    Partijen kunnen hetzij in de overeenkomst zelf, of in algemene voorwaarden, de vergoeding van de volledige buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten bedingen.

    De Hoge Raad heeft dit bevestigd in het arrest d.d. 23 januari 1993, NJ 1993, 597 The Windward Islands Bank Ltd. N.V./Jongsma. De A-G mr. Vranken onderzocht de Parlementaire Geschiedenis op dit punt (art. 56-58 oud Rv., nu art. 137 e.v. Rv) en concludeerde dat de regeling inzake de proceskostenveroordeling ongetwijfeld van regelend recht is.

    Matiging volledige proceskostenveroordeling

    De rechter mag deze schadepost op grond van art. 242 Rv. echter wel matigen. Met name bij procedures met buitenlandse partijen of tussen professionele partijen (grotere bedrijven) wordt het beding wel gehonoreerd, evt. met een (beperkte) matiging van de gevorderde kosten. Bij andere zaken zal bij de rechter de neiging bestaan om toch op het liquidatietarief uit te komen.

    De rechter zal daartoe in de stellingen of de omstandigheden aanknopingspunten zoeken om die (door de rechter gewenste) beslissing te onderbouwen. Bij voorbeeld: “degeen die zich op het beding beroept heeft onvoldoende gespecificeerd wat de proceskosten zijn en wat de buitengerechtelijke kosten”, of “onvoldoende gespecificeerd wat is toe te schrijven aan een verweer waarvoor het beding niet geldt”. Of matiging gelet op de “stand van partijen” (een machtiger tegenover een zwakkere partij), of de wijze van totstandkoming van het beding (in algemene voorwaarden versus in de overeenkomst zelf).

    Daar komt bij dat de rechter veel beleidsvrijheid heeft ten aanzien van het oordeel inzake de proceskosten. Zie bvb. het arrest van de Hoge Raad d.d. 20 december 2013 inzake Schreurs q.q./Favini Real Estate B.V..

    Recent zijn in twee procedures tussen professionele partijen wel proceskostenveroordelingen uitgesproken op basis van de werkelijke kosten (op basis van een daartoe strekkend beding). Maar daarbij zijn de gevorderde proceskosten wel gematigd. Zie Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 16 mei 2017 (Europa Marchand). In die zaak betrof het de terugbetaling van een lening naar het recht van de staat Massachusetts. De vordering in het incidenteel appèl inzake de volledige proceskosten werd door de rechtbank echter getoetst aan het Nederlandse procesrecht, waarbij de volledige kosten zoals gevorderd – zonder matiging – werden toegewezen.

    En voorts Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 19 september 2017 (Next Stage Investment B.V./BMC Software Distribution B.V.). Hier betrof het duidelijk twee grotere ondernemingen. Het Hof zag geen reden tot matiging, mede gelet op de complexiteit van de procedure waren de gevorderde kosten volgens het Hof redelijk.

    Zie ook hierna wat betreft de proceskosten in een IE-zaak, waar een indicatief richtsnoer wordt gehanteerd voor matiging. Daar wordt wel strikter vastgehouden aan de werkelijke kosten, omdat daar niet de bedoeling van de Nederlandse wetgever (laagdrempelige toegang tot het recht) voorzit, maar de bedoeling van de Europese wetgever die de belangen van IE-gerechtigden wil dienen.

    Boetebeding

    Naast een dergelijk beding kan ook een boetebeding ex art. 6:94 B.W. worden bedongen. Mits dat niet is geformuleerd als vergoeding voor de (buitengerechtelijke) proceskosten (want dan valt het alsnog onder de forfaitaire regels).

    Boetes plegen ook wel gematigd te worden, maar kunnen niettemin fors oplopen waardoor dit een effectiever middel is dan het trachten te verkrijgen van een schadevergoeding voor alle kosten door middel van een (proces)kostenbeding.

    Wettelijke uitzondering: IE-zaken en procedures inzake bedrijfsgeheimen

    In IE-zaken kent de wet een uitzondering: art. 1019h Rv.. Deze uitzondering vloeit voort uit de zgn. Handhavingsrichtlijn EU Richtlijn 2004/48/EG die de nationale wetgever verplicht om de volledige proceskosten toe te kennen in zaken betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Daardoor kan een inbreuk op dergelijke rechten de inbreukmaker zeer duur komen te staan. De Raad voor Rechtspraak heeft een zgn. Indicatietarief opgesteld (op de website van de Rechtspraak hier te raadplegen), om een richtsnoer te hebben voor de redelijke werkelijke kosten in zo’n procedure. Dit is echter niet een forfaitair systeem zoals het liquidatietarief.

    Zie ook de pagina Procedures inzake rechten van intellectuele eigendom. Dit geldt dus ook in handelsnaamprocedure (zie de pagina Handelsnaamwet).

    Per 23 oktober 2018 is hier de procedure van Titel 15a, Boek 3 Rv. ter bescherming van bedrijfsgeheimen aan toegevoegd (art. 1019ie lid 1 Rv.). Ook in die procedures kan dus in afwijking van de gebruikelijke forfaitaire proceskostenveroordeling een hogere vergoeding worden toegekend op basis van de werkelijke (redelijke) kosten. Zie de pagina Procedures inzake bescherming van bedrijfsgeheimen.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 23-10-2017; laatste bewerking 15-12-2023]

    Proceskosten (Par. 2, Afd. 12, Titel 2, Boek 1 Rv.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Proceskosten (Par. 2, Afd. 12, Titel 2, Boek 1 Rv.)

      Inleiding proceskosten

      De rechter beslist bij het wijzen van het vonnis ook, wie de proceskosten moet dragen. Dit is bepaald in Par. 2, Afd. 12, Titel 2 Boek I Rv.. Deze paragraaf omvat 9 bepalingen (art. 237 Rv. tot en met art. 245 Rv.). De partij, die voor het merendeel in het ongelijk gesteld wordt, wordt in de proceskosten veroordeeld.

      Ieder eigen proceskosten

      Wanneer de rechter vindt, dat beide partijen over en weer deels ongelijk hebben gekregen, dan kan hij de kosten “compenseren”. Dat houdt in, dat ieder de eigen kosten moet dragen. Bij het formuleren van de eis kan dit een reden zijn deze zo realistisch mogelijk in te steken, om het risico op compensatie van de proceskosten te beperken.

      Contractueel beding over proceskosten

      De regeling van art. 237 e.v. Rv. is echter niet van dwingend recht. Partijen kunnen bij het aangaan van contractuele afspraken van de wettelijke regeling afwijken. Deze mogelijkheid is dus beperkt tot vorderingen uit hoofde van een overeenkomst. Vorderingen uit onrechtmatige daad bieden die mogelijkheid niet. Over dit contractueel beding hierna nader.

      Buitengerechtelijke kosten

      De proceskosten zijn de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de daadwerkelijke procedure. Kosten die daaraan voorafgaand zijn gemaakt om een procedure te vermijden komen wel afzonderlijk in aanmerking voor vergoeding: dit zijn de zgn. buitengerechtelijke kosten (BGK) (zie art. 6:96 lid 2 aanhef en sub b en c B.W.).

      Voor de begroting daarvan zijn net als voor de proceskosten maatstaven ontwikkeld (het zgn. Rapport Voorwerk II). Voor consumenten is in 2012 een nadere wettelijke regeling in het leven geroepen voor de vaststelling van de BGK bij inning van geldvorderingen, waarvan (voor consumenten) niet kan worden afgeweken. De BGK worden berekend aan de hand van een staffel die is vermeld op de website van de Rechtspraak.

      Een evt. no-cure-no-pay vergoeding die is afgesproken met een rechtsbijstandsverzekeraar kan wel worden gevorderd op grond van art. 6:96 B.W. (zie het arrest uit 2014 vermeld op de pagina wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding).

      Voor een contractuele afspraak tussen professionele partijen (dus niet particulieren) over buitengerechtelijke kosten geldt, dat de rechter deze slechts marginaal kan toetsen op redelijkheid. Vgl. de uitspraak van Rb. Rotterdam d.d. 8 juli 2016 (Maersk c.s./Ship-Road Rotterdam), r.o. 3.13 e.v..

      Executiekosten gemaakt na het veroordelend vonnis

      Art. 237 lid 3 Rv. bepaalt, dat de proceskosten in het veroordelend vonnis worden vastgesteld. Voor de executie van de proceskosten is een geldige executoriale titel nodig. Kosten die nadien ontstaan – zoals executiekosten – worden niet bestreken door het veroordelend vonnis en kunnen derhalve niet op grond van die titel executoriaal worden geïnd.

      Aldus ook de Voorzieningenrechter van rechtbank Leeuwarden in diens vonnis d.d. 24 februari 2010 (r.o. 5.3 e.v.) over de kosten van ontruiming na een ontruimingsvonnis. Dit ondanks het feit, dat de Voorzieningenrechter overweegt: “De voorzieningenrechter stelt voorop dat de kosten, die met de ontruiming van de woning gemoeid zijn, ten laste van eiser als geëxecuteerde komen.

      De in dat kader door de executant gelegde executoriale beslagen om de executiekosten op basis van deze executoriale titel mede te verhalen moeten volgens de Voorzieningenrechter daarom als onrechtmatig worden aangemerkt.

      De executant kan echter wel een nader bevelschrift vragen ex art. 237 lid 4 Rv. voor de na het vonnis verschenen (executie)kosten.

      Wijze van begroten van de advocaatkosten: forfaitair systeem

      De wettelijke regeling van de proceskostenveroordeling is net als de regeling van de wettelijke rente een vorm van abstracte schadebegroting. Tot de proceskosten (van de andere partij) behoren:

      (i) het door de andere partij betaalde griffierecht,
      (ii) de kosten van exploten en
      (iii) de kosten van de advocaat van de tegenpartij conform het zgn. ‘liquidatietarief’.

      En verder de nakosten (die ook geïndexeerd worden).

      De vergoeding van de advocaatkosten vindt plaats aan de hand van een forfaitair systeem (het zgn. “liquidatietarief”, zoals gepubliceerd op de website van de rechtspraak). In dit systeem wordt een vergoeding toegekend aan de hand van een punt per verrichting. De waarde van een punt is bepaald in een staffel, waarbij naar mate het belang hoger is een hoger bedrag per punt wordt toegekend. Per gerecht is er een eigen staffel (Kantonrechter is relatief laag en Hof is hoger).

      Door het LOVCK is in november 2020 besloten een nieuwe rekenmethode te gaan gebruiken waarbij de CPI (Consumentenprijsindex) als uitgangspunt geldt, zoals die door het ministerie ook gebruikt wordt bij de jaarlijkse indexering van de griffierechten en de Btag. Deze rekenmethode is eenvoudiger en transparanter.

      De liquidatietarieven worden eens in de zoveel tijd geïndexeerd. Per 1 februari 2024 vindt weer een indexatie plaats, en wel met 2,6%. Voor 2023 was de indexatie 6,2%. Zie ook de website van de KBvG, waar ook een tabel te vinden is van de oude vergeleken met de nieuwe tarieven.

      Opletten bij rechtsbijstandverzekering: de proceskosten komen ook uit het budget

      Wanneer je als advocaat (voor je cliënt) procedeert op basis van een rechtsbijstandsverzekering, dan is er een beperkt budget (de dekking) beschikbaar. Je moet er rekening mee houden, dat de proceskosten ook uit dat budget komen. Mocht de kans bestaan dat de procedure wordt verloren en de verzekeraar de proceskosten moet vergoeden, dan moet je er dus rekening mee houden dat dit een inperking van het voor jouw kosten beschikbare budget betekent. Daarover moet je tijdig met de cliënt afspraken maken.

      Overigens is het verstandig bij het opstellen van het petitum zo min mogelijk eventueel voor afwijzing vatbare vorderingen op te nemen naast wel kansrijke vorderingen. Want als beide partijen deels in het ongelijk gesteld worden kan de rechter besluiten dat er geen proceskostenveroordeling volgt en besluiten dat ‘ieder de eigen kosten’ moet dragen. Bij familiezaken geldt dit overigens als standaard.

      Rechter mag van liquidatietarief proceskosten afwijken

      Het liquidatietarief is geen bindende wettelijke regeling. De Hoge Raad legt dit uit in het – inmiddels gedigitaliseerde – arrest HR 3 april 1998 (scheiding & deling veehandelscombinatie).

      Lees de bespreking op Lawyrup van HR 3 april 1998 (scheiding & deling veehandelscombinatie) (lees Rechtspraak). Meer recent heeft ook Hof Arnhem-Leeuwarden nog eens bevestigd, dat de rechter kan afwijken van het liquidatietarief in Hof Arnhem-Leeuwarden 5 maart 2019 (arbeidsovereenkomst kapitein).

      Onder verwijzing naar dit en een later arrest van de Hoge Raad overwoog het Hof (r.o. 5.14):

      “Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat de rechter niet verplicht is om het liquidatietarief te volgen: het liquidatietarief is een de rechter niet bindende richtlijn (vgl. Hoge Raad 3 april 1998, NJ 1998/571 en Hoge Raad 20 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7995, NJ 2009/234).

      Gelet op de vrijheid die de rechter heeft met betrekking tot het vaststellen van de hoogte van de proceskosten en de motivering die in eerste aanleg is gegeven voor toepassing van het gehanteerde tarief, waarin het hof zich kan vinden, ziet het hof geen aanleiding om de beslissing met betrekking tot de proceskosten in eerste aanleg te vernietigen.”

      Als een procespartij misbruik van recht verweten kan worden, dan kan de rechter die partij in de werkelijke advocaatkosten veroordelen. Dat kan in de papieren lopen.

      Ook als een werkgever er een zootje van maakt kan de rechter de werkgever in de werkelijke proceskosten veroordelen. Zoals in Rb. Den Haag 8 november 2023 (Ziekenhuis/werknemer) (AR-2023-1411). Ruim 40K was dat in die zaak.

      Eigen kosten van een procespartij zijn inbegrepen in de proceskosten

      Blijkens het arrest van de Hoge Raad d.d. 12 juni 2015 (K./Rabobank) (r.o. 3.5) omvat deze forfaitaire vergoeding óók kosten, die de procespartij zelf gemaakt heeft, zoals aangetekende brieven en tijdsbesteding. Die komen niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking.

      Ratio van het Liquidatietarief

      Gevolg van dit systeem is, dat de partij die in het gelijk gesteld wordt, slechts een fractie van de werkelijke proceskosten (en dan met name de advocaatkosten) vergoed krijgt. In vergelijking met een systeem (zoals het Britse), waarbij de volledige proceskosten worden vergoed (en ook vooraf een zeer fors depot betaald moet worden om deze kosten te dekken) is het systeem socialer omdat dit de toegang tot het rechtssysteem laagdrempeliger maakt. Voor de partij die de procedure wint is dit vaak wel een doorn in het oog. In de MvT bij art. 241 Rv. is de gedachte achter dit systeem toegelicht.

      De memorie van toelichting bij de voorganger van art. 241 Rv. waarin de forfaitaire begroting van proceskosten is neergelegd, vermeldt hierover:

      “dat het [artikel een] geval regelt van samenloop van de bepalingen betreffende proceskosten en die van artikel 6.1.9.2 lid 2 onder b en c Nieuw B.W. In de memorie van antwoord betreffende Boek 6 wordt bij dit artikel opgemerkt dat de kosten van lid 2 onder b en c niet mede de proceskosten omvatten. Dit behoeft echter verduidelijking, omdat beide groepen van kosten elkaar kunnen overlappen. Te denken valt met name aan de kosten van voorbereiding van de dagvaarding en andere gedingstukken en die van de instructie van de zaak. Zo het tot een proces komt, moeten deze kosten begrepen worden in de salarissen en verschotten en plegen zij in deze vorm in belangrijke mate te worden vergoed (…). Komt het echter niet tot een proces, dan zullen de kosten, voorzover zij redelijk zijn, krachtens artikel 6.1.9.1 lid 2 onder b en c voor vergoeding in aanmerking komen. (…)

      Tegen deze achtergrond is het wenselijk dat komt vast te staan dat in geval de hier bedoelde bepalingen samenlopen, omdat een procedure is aangespannen, voor de onderhavige kosten geen vergoeding op grond van artikel 6.1.9.2 kan worden toegekend, maar dat dan uitsluitend de bepalingen betreffende proceskosten van toepassing zijn. (…)

      Dat de verliezende partij in de proceskosten pleegt te worden veroordeeld, vindt (…) niet zijn grond in een verplichting tot schadevergoeding, maar in andere overwegingen die zich aldus laten samenvatten, dat het verbod van eigenrichting en de daarmee samenhangende, vrijwel onbeperkte vrijheid een ander in rechte te betrekken en zich in rechte tegen eens anders aanspraken te verdedigen, kan meebrengen dat het gerechtvaardigd is de kosten van het geding, voor zover zij niet ten laste van de overheid blijven, over partijen te verdelen op een wijze waarbij aan overwegingen van procesrisico en procesbeleid mede betekenis wordt toegekend, onder meer om te voorkomen dat de voormelde vrijheid door de vrees voor een veroordeling tot omvangrijke proceskosten in het gevaar zou worden gebracht (…). Dit kan verklaren waarom de proceskosten waarin de verliezende partij veelal wordt veroordeeld vaak geen volledige vergoeding opleveren van hetgeen de winnende partij aan het proces ten koste heeft gelegd. (…) Een volledige vergoedingsplicht is wel denkbaar, doch alleen in „buitengewone omstandigheden” (…). Daarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad.”

      De achterliggende gedachte is dus, dat eenieder toegang tot de rechter moet hebben en het naar Nederlands recht niet opportuun wordt gevonden dat een partij, die hetzij eisend of verwerend in een procedure een enigszins verdedigbaar standpunt inneemt, meteen wordt veroordeeld alle kosten te voldoen als deze partij in het ongelijk gesteld wordt. De keerzijde daarvan is dat de partij, die in het gelijk wordt gesteld, (lang) niet alle kosten vergoed krijgt doordat deze schadepost gefixeerd wordt vastgesteld.

      Kosten voorlopig getuigenverhoor of deskundigenbericht

      De proceskosten van een voorlopig getuigenverhoor kun je in de bodemprocedure vragen op basis van het liquidatietarief, plus de vastgestelde ‘taxes’.

      De rechter neemt ambtshalve beslissing over de proceskosten

      De rechter beslist ambtshalve over de proceskosten. In beginsel zou in het petitum volstaan kunnen worden met de woorden “kosten rechtens”.

      Wanneer er een afwijkende contractuele afspraak is gemaakt, of een andere uitzondering geldt, moet de partij die aanspraak op deze kosten wil maken dit wel stellen en bewijzen (de kosten onderbouwen). De rechter vult deze gronden niet zelf aan.

      In het arrest HR 10 juni 2022 (ontbonden BV/Dekker q.q.) heeft de Hoge Raad geoordeeld, dat het voor de rechter niet nodig is de nakosten gespecificeerd in het vonnis op te nemen, omdat die van rechtswege voortvloeien uit de wet; de proceskostenveroordeling wordt geacht die nakosten te omvatten, en het bedrag daarvan is te vinden in het de door de rechtspraak vastgestelde tabel voor het zgn. liquidatietarief. De Hoge Raad overwoog:

      “Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Deze rechtspraak moet aldus worden begrepen dat een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover omvat, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan de in voorkomend geval noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Daarin ziet de Hoge Raad aanleiding de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden.”

      De Hoge Raad verwees in dit verband naar HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, rov. 3.5; HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:335, rov. 3.2.

      Niettemin is het wel aan te raden daar wat meer handen en voeten aan te geven en ook de nakosten conform het liquidatietarief te vorderen, plus de wettelijke rente over de proceskosten, zodat daar bij de executie helderheid over bestaat. Er bestaat echter kans dat de rechter daar niet in meegaat gelet op dit arrest.

      Art. 6:96 lid 3 B.W. en art. 241 Rv.: gesloten systeem

      De wet sluit in art. 6:96 lid 3 B.W. de proceskosten expliciet uit van de schadevergoeding van dat artikel. Omgekeerd verwijst ook art. 241 Rv. naar die bepaling door te bepalen, dat alle kosten die worden gemaakt voor de voorbereiding van de zaak (zoals de bestudering en het opstellen van de dagvaarding) niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komen, maar geacht worden te zijn begrepen in de proceskostenveroordeling.

      De rechter zal in beginsel aan de forfaitaire begroting van art. 237 Rv. vasthouden. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen zal daarvan worden afgeweken. Er zal dan sprake moeten zijn van zodanig evident onnodig veroorzaken van een procedure, dat dit neerkomt op misbruik van procesrecht.

      In een arrest van de Hoge Raad d.d. 12 juni 2015 (K./Rabobank) heeft een eiser geprobeerd dit te omzeilen door de volledige proceskosten te vorderen, stellende dat dit een zelfstandige schadepost is als bedoeld in art. 6:96 B.W.. Daarbij zag de eiser art. 6:96 lid 6 B.W. en art. 241 Rv. over het hoofd. Dit standpunt is dan ook door het Hof van de hand gewezen en de Hoge Raad heeft dit oordeel bevestigd.

      In het arrest HR 15 september 2017 (verkoop schilderijen Willem Koekkoek uit boedel) heeft de Hoge Raad uitgelegd, dat de regeling van art. 241 Rv. inzake de proceskostenveroordeling een lex specialis vormt, die derogeert aan de bepalingen inzake de vergoeding van buitengerechtelijke kosten als bedoeld in art. 6:96 aanhef en sub b en c B.W..

      Contractueel beding: vergoeding volledige proceskosten

      Zoals hiervoor aangegeven is de regeling van art. 237-241 Rv. van regelend recht. In overeenkomsten en algemene voorwaarden kan daar van worden afgeweken.

      Partijen kunnen hetzij in de overeenkomst zelf, of in algemene voorwaarden, de vergoeding van de volledige buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten bedingen.

      De Hoge Raad heeft dit bevestigd in het arrest d.d. 23 januari 1993, NJ 1993, 597 The Windward Islands Bank Ltd. N.V./Jongsma. De A-G mr. Vranken onderzocht de Parlementaire Geschiedenis op dit punt (art. 56-58 oud Rv., nu art. 137 e.v. Rv) en concludeerde dat de regeling inzake de proceskostenveroordeling ongetwijfeld van regelend recht is.

      Matiging volledige proceskostenveroordeling

      De rechter mag deze schadepost op grond van art. 242 Rv. echter wel matigen. Met name bij procedures met buitenlandse partijen of tussen professionele partijen (grotere bedrijven) wordt het beding wel gehonoreerd, evt. met een (beperkte) matiging van de gevorderde kosten. Bij andere zaken zal bij de rechter de neiging bestaan om toch op het liquidatietarief uit te komen.

      De rechter zal daartoe in de stellingen of de omstandigheden aanknopingspunten zoeken om die (door de rechter gewenste) beslissing te onderbouwen. Bij voorbeeld: “degeen die zich op het beding beroept heeft onvoldoende gespecificeerd wat de proceskosten zijn en wat de buitengerechtelijke kosten”, of “onvoldoende gespecificeerd wat is toe te schrijven aan een verweer waarvoor het beding niet geldt”. Of matiging gelet op de “stand van partijen” (een machtiger tegenover een zwakkere partij), of de wijze van totstandkoming van het beding (in algemene voorwaarden versus in de overeenkomst zelf).

      Daar komt bij dat de rechter veel beleidsvrijheid heeft ten aanzien van het oordeel inzake de proceskosten. Zie bvb. het arrest van de Hoge Raad d.d. 20 december 2013 inzake Schreurs q.q./Favini Real Estate B.V..

      Recent zijn in twee procedures tussen professionele partijen wel proceskostenveroordelingen uitgesproken op basis van de werkelijke kosten (op basis van een daartoe strekkend beding). Maar daarbij zijn de gevorderde proceskosten wel gematigd. Zie Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 16 mei 2017 (Europa Marchand). In die zaak betrof het de terugbetaling van een lening naar het recht van de staat Massachusetts. De vordering in het incidenteel appèl inzake de volledige proceskosten werd door de rechtbank echter getoetst aan het Nederlandse procesrecht, waarbij de volledige kosten zoals gevorderd – zonder matiging – werden toegewezen.

      En voorts Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 19 september 2017 (Next Stage Investment B.V./BMC Software Distribution B.V.). Hier betrof het duidelijk twee grotere ondernemingen. Het Hof zag geen reden tot matiging, mede gelet op de complexiteit van de procedure waren de gevorderde kosten volgens het Hof redelijk.

      Zie ook hierna wat betreft de proceskosten in een IE-zaak, waar een indicatief richtsnoer wordt gehanteerd voor matiging. Daar wordt wel strikter vastgehouden aan de werkelijke kosten, omdat daar niet de bedoeling van de Nederlandse wetgever (laagdrempelige toegang tot het recht) voorzit, maar de bedoeling van de Europese wetgever die de belangen van IE-gerechtigden wil dienen.

      Boetebeding

      Naast een dergelijk beding kan ook een boetebeding ex art. 6:94 B.W. worden bedongen. Mits dat niet is geformuleerd als vergoeding voor de (buitengerechtelijke) proceskosten (want dan valt het alsnog onder de forfaitaire regels).

      Boetes plegen ook wel gematigd te worden, maar kunnen niettemin fors oplopen waardoor dit een effectiever middel is dan het trachten te verkrijgen van een schadevergoeding voor alle kosten door middel van een (proces)kostenbeding.

      Wettelijke uitzondering: IE-zaken en procedures inzake bedrijfsgeheimen

      In IE-zaken kent de wet een uitzondering: art. 1019h Rv.. Deze uitzondering vloeit voort uit de zgn. Handhavingsrichtlijn EU Richtlijn 2004/48/EG die de nationale wetgever verplicht om de volledige proceskosten toe te kennen in zaken betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Daardoor kan een inbreuk op dergelijke rechten de inbreukmaker zeer duur komen te staan. De Raad voor Rechtspraak heeft een zgn. Indicatietarief opgesteld (op de website van de Rechtspraak hier te raadplegen), om een richtsnoer te hebben voor de redelijke werkelijke kosten in zo’n procedure. Dit is echter niet een forfaitair systeem zoals het liquidatietarief.

      Zie ook de pagina Procedures inzake rechten van intellectuele eigendom. Dit geldt dus ook in handelsnaamprocedure (zie de pagina Handelsnaamwet).

      Per 23 oktober 2018 is hier de procedure van Titel 15a, Boek 3 Rv. ter bescherming van bedrijfsgeheimen aan toegevoegd (art. 1019ie lid 1 Rv.). Ook in die procedures kan dus in afwijking van de gebruikelijke forfaitaire proceskostenveroordeling een hogere vergoeding worden toegekend op basis van de werkelijke (redelijke) kosten. Zie de pagina Procedures inzake bescherming van bedrijfsgeheimen.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 23-10-2017; laatste bewerking 15-12-2023]

      Proceskosten (Par. 2, Afd. 12, Titel 2, Boek 1 Rv.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!