Algemene bepalingen niet-nakoming verbintenis (Par. 1)
Pagina inhoud
- 1 Algemene bepalingen niet-nakoming verbintenis (Par. 1)
- 1.1 Inleiding algemene bepalingen gevolgen niet-nakoming
- 1.2 Toerekenbare niet-nakoming: schadevergoeding
- 1.3 Ontbinding bij wederkerige overeenkomst
- 1.4 Niet-toerekenbare tekortkoming (overmacht)
- 1.5 Definitie “toerekenbaar”
- 1.6 Voordeel door niet-nakoming
- 1.7 Intreden gevolgen niet-nakoming voordat er verzuim is
- 1.8 Rechtspraak
Inleiding algemene bepalingen gevolgen niet-nakoming
In Par. 1, Afd. 9, Titel 1, Boek 6 B.W. vinden we een aantal algemene bepalingen met betrekking tot de gevolgen van niet-nakoming. Deze regeling omvat 7 artikelen (art. 6:74 B.W. tot en met art. 6:80 B.W.).
Toerekenbare niet-nakoming: schadevergoeding
In beginsel moet de schuldenaar van een verbintenis bij iedere “toerekenbare niet-nakoming” de schade vergoeden, die daarvan het gevolg is (art. 6:74 lid 1 B.W.). “Toerekenbaar” zijn van de niet-nakoming is dus een voorwaarde. Is de niet-nakoming “niet toerekenbaar”, dan is geen schadevergoeding verschuldigd. Onder het oude B.W. (voor 1992) sprak men in plaats van “toerekenbare niet-nakoming” van “wanprestatie”. Die term kom je nog steeds tegen en is dus uitwisselbaar met de wat omslachtiger term “toerekenbare niet-nakoming”.
In deze afdeling behandelt de wet met name de toerekening en wat daarbij komt kijken. En het begrip ‘overmacht’. Zie de pagina Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding voor de wijze waarop de schade moet worden vastgesteld, die vergoed moet worden als de niet-nakoming toerekenbaar is.
Verzuim
In art. 6:74 lid 2 B.W. wordt wat gas teruggenomen van lid 1. De schuldenaar is alléén verplicht schade te vergoeden binnen de spelregels van de regeling van “verzuim” in Par. 2 van Afdeling 9 inzake de gevolgen van niet-nakoming. De schuldeiser moet volgens de spelregels van verzuim de schuldenaar eerst in gebreke stellen, voordat het gevolg van de niet-nakoming kan intreden. Wanneer de nakoming al blijvend onmogelijk is geworden, dan heeft ingebrekestelling uiteraard geen zin, zodat lid 2 zegt dat in die situatie de regels van par. 2 niet aan de orde zijn. Wanneer er sprake is van een “fatale termijn” (er is een uiterste termijn voor nakoming bedongen), dan is ingebrekestelling ook niet nodig. Zie de pagina Verzuim van de schuldenaar.
Ontbinding bij wederkerige overeenkomst
Wanneer er sprake is van een wederkerige overeenkomst, dan kan de schuldeiser van één van beide verbintenissen, die niet wordt nagekomen, ook de ontbinding van de overeenkomst vorderen. Dit heeft enigszins andere gevolgen dan het vorderen van nakoming en schadevergoeding. Zie de pagina Wederkerige overeenkomsten.
Er ontstaan dan “ongedaanmakingsverplichtingen”.
Niet-toerekenbare tekortkoming (overmacht)
Wanneer de tekortkoming (de wanprestatie) niet toerekenbaar is, dan is de schuldenaar niet aansprakelijk voor de tekortkoming. Onder het oude recht sprak men wel van “overmacht”. Die term is – net als het begrip “wanprestatie” – nog goed bruikbaar, omdat het een voor iedereen helder begrip is.
Juridisch bezien kun je dit begrip als volgt duiden: het niet-nakomen van een verbintenis is aan te merken als een “onrechtmatig handelen” binnen de contractuele of verbintenisrechtelijke verhouding. Anders dan de onrechtmatige daad, die ook tot schade leidt maar zijn startpunt niet vindt in een specifieke verbintenis tussen twee of meer partijen, maar in de algemene norm die zich tot eenieder richt dat men geen (feitelijke) handelingen mag verrichten, die schade voor een ander tot gevolg hebben.
Overmacht is te beschouwen als een rechtvaardigingsgrond voor niet-nakoming van een (contractuele) verbintenis: is er sprake van overmacht, dan treedt – net als bij de rechtvaardigingsgrond bij onrechtmatige daad – de aanspraak op schadevergoeding, dat de wet aan toerekenbare tekortkoming verbindt niet in. De wederpartij kan echter – als het om een overeenkomst gaat – wel de ontbinding daarvan inroepen. Daarmee kan de wederpartij zich bevrijden uit het leveren van de tegenprestatie die is overeengekomen.
Bij overmacht is er sprake van onmogelijkheid om na te komen. Die onmogelijkheid kan tijdelijk zijn, of blijvend. Als iemand een congres organiseert, maar vanwege het corona virus mogen er tot nader order geen grote bijeenkomsten meer plaatsvinden, dan sluit dit niet uit dat het congres uitgesteld kan worden en op een later moment alsnog doorgaat. Omgekeerd is niet steeds wanneer er sprake is van tijdelijke of blijvende onmogelijkheid om na te komen sprake van overmacht. Het kan immers goed zijn, dat het (al dan niet tijdelijk) onmogelijk is om na te komen, maar dat kan afhankelijk van de omstandigheden zeer wel toerekenbaar zijn.
In de klassieke verschijningsvorm is overmacht te beschouwen als een verhindering door van buiten komende oorzaken. Zoals natuurgeweld. Dit neemt niet weg, dat zo’n verhindering niet steeds en per definitie kwalificeert als overmacht en daarmee de toerekenbaarheid wegneemt.
Regelend recht
Art. 6:74 B.W. is overigens van regelend recht. Partijen kunnen dus – in een specifieke overeenkomst, of in algemene voorwaarden – nadere afspraken maken, in welke gevallen er sprake is van overmacht en in welke gevallen van toerekenbare niet-nakoming. Daarbij kunnen de verplichtingen van de schuldenaar worden verzwaard – bvb. door een garantie oftewel instaan voor een bepaalde omstandigheid die aan de nakoming in de weg zou kunnen staan – en omgekeerd kunnen bepaalde risico’s op niet-nakoming worden uitgesloten voor de schuldenaar, waardoor de niet-nakoming op grond van die afspraken niet toerekenbaar zijn (en dus in feite in dezelfde categorie als objectieve overmacht komen te vallen).
Definitie “toerekenbaar”
Toerekenbaar is in de eerste plaats een niet-nakoming die de schuld is van degeen die moet nakomen. Daarnaast kan toerekening ook berusten op: de wet, de rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen (art. 6:75 B.W.).
Toerekening voor tekortkoming door hulppersonen of bij gebrekkige hulpzaak
De toerekening geldt ook voor niet-nakoming door hulppersonen (art. 6:76 B.W.) en – in beginsel – ook voor de gevolgen van het inzetten van ondeugdelijke hulpmiddelen (art. 6:77 B.W.).
Gebrekkige hulpzaak
De vraag naar toerekenbaarheid van de niet-nakoming bij een gebrekkige hulpzaak deed zich voor in het arrest HR 19 juni 2020 (PIP-implantaat) in de context van de medische behandelingsovereenkomst. Voor een bespreking zie de pagina Geneeskundige behandelingsovereenkomst.
Stelplicht en bewijslast toerekening
Degeen die een vordering instelt wegens toerekenbare niet-nakoming moet uiteraard stellen dat daar sprake van is. Het is echter aan de partij, aan wie verweten wordt toerekenbaar te zijn nagekomen, om te stellen en te bewijzen dat de niet-nakoming niet aan hem/haar is toe te rekenen. Zie HR 24 februari 2017 (SNR/afgestudeerden Stressmanagement) waarmee de Hoge Raad de klachten van SNR en tegen de beslissing van het Hof afwijst. SNR had toegezegd een MA titel te kunnen verstrekken, maar dat bleek niet te kunnen.
Toerekening naar verkeersopvattingen
Wanneer de niet-nakoming van een verbintenis niet kan worden toegerekend op grond van schuld van degeen die moet nakomen (de schuldenaar), dan kan – als de toerekening niet uit de wet voortvloeit en ook niet uit de rechtshandeling (en dan met name de afspraken in een wederkerige overeenkomst) – de niet-nakoming alsnog voor diens rekening komen op basis van toerekening op grond van de opvattingen in het maatschappelijk verkeer (de ‘verkeersopvattingen’). In de casus HR 1 februari 2008 (Perry Sport/SBZ) besliste de Hoge Raad, dat de schade door tegenvallende bezoekersaantallen in een winkelcentrum niet aan de verhuurder konden worden toegerekend.
Ondeugdelijk product
Is een geleverd product ondeugdelijk, dan hangt de toerekening van de niet-nakoming aan de tussenleverancier – wanneer die daar geen schuld aan heeft en ook niet met het gebrek bekend was – af van de ‘verkeersopvattingen’. In het arrest HR 27 april 2001 (ondeugdelijke kunstmest Biofer) laat de Hoge Raad aan de hand van het vertrekpunt, dat het geleverde product ondeugdelijk is, zien hoe het criterium “toerekenbaar” moet worden onderzocht.
Toerekening gedrag van derden
In de (huur)zaak die leidde tot HR 22 juni 2007 (Land van Rode/huurder) had het Hof vastgesteld, dat de mishandeling van de huismeester door de zoon van de huurder – terwijl die niet voorzienbaar was – niet was toe te rekenen aan de huurder. De gevorderde ontbinding en schadevergoeding werden dan ook afgewezen.
Toerekening gedragingen van hulppersonen en werknemers
Een voorbeeld van aansprakelijkheid op grond van toerekening van handelen (i.c. een fout van een eigen werknemer) van een hulppersoon of werknemer deed zich voor in HR 14 juli 2017 (JMV Spoorwegveiligheid/Zurich Insurance).
Een ander voorbeeld is het arrest Damco/Meisterwerke, dat wordt besproken op de pagina Overeenkomst vervoer van goederen over zee, waarbij de agent van Damco valse cognossementen had afgegeven.
Zie in dit verband ook de pagina Aansprakelijkheid voor personen en zaken op grond van onrechtmatige daad en de pagina Bijzondere verplichtingen van de werknemer.
Voordeel door niet-nakoming
Een voordeel dat de schuldenaar toevalt als gevolg van de niet-nakoming komt aan de schuldeiser toe, tot ten hoogste de waarde daarvan (art. 6:78 B.W.). De regels van ongerechtvaardigde verrijking zijn van toepassing. Is dit voordeel een vordering op een derde, dan moet de schuldenaar die cederen (lid 2). Zie ook de pagina Ongerechtvaardigde verrijking.
Intreden gevolgen niet-nakoming voordat er verzuim is
De gevolgen van niet-nakoming kunnen ook intreden voordat er verzuim is, zoals bij blijvende onmogelijkheid tot nakomen
Om een wederpartij te kunnen aanspreken tot nakoming is vereist, dat deze in verzuim is. De vordering moet opeisbaar zijn en de debiteur van de verbintenis moet in verzuim zijn.
Verzuim kan intreden door ingebrekestelling (art. 6:82 B.W.) of wanneer er sprake is van een fatale termijn (art. 6:83 aanhef en sub a B.W.). In het laatste geval raakt de debiteur van rechtswege in verzuim, zodra de fatale termijn is verstreken. Een dergelijke termijn is bvb. de betalingstermijn op een factuur. Overigens geldt voor verbintenissen uit onrechtmatige daad directe opeisbaarheid (art. 6:83 aanhef en sub b B.W.).
Anticiperende opeisbaarheid en ontbinding
Een uitzondering op het vereiste dat de schuldenaar in gebreke gesteld moet worden om in verzuim te raken – als er geen fatale termijn is – biedt art. 6:80 lid 1 B.W.. Dit artikel biedt de schuldeiser de mogelijkheid om een vordering op te eisen voordat deze volgens de overeenkomst opeisbaar is. Dit verzuim kan de opmaat vormen voor ontbinding ex art. 6:265 B.W. (zie de pagina Wederkerige overeenkomsten).
Die mogelijkheid bestaat, wanneer hetzij:
– nakoming van de verbintenis blijvend onmogelijk is (art. 6:80 aanhef en sub a B.W.)
– de debiteur te kennen geeft deze niet (meer) te willen nakomen (art. 6:80 aanhef en sub b B.W. vgl. ook art. 6:83 aanhef en sub c B.W.)
– voorzienbaar is dat de debiteur niet zal nakomen (art. 6:80 aanhef en sub c B.W., vgl. ook art. 6:82 lid 2 B.W.)
Blijvende onmogelijkheid tot nakomen
De regeling van de blijvende onmogelijkheid tot nakomen maakt de verbintenis opeisbaar en biedt daardoor een mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die normaliter aan verzuim zijn verbonden, zoals dat intreedt na ingebrekestelling of een fatale termijn. De belangrijkste daarvan zijn het ontbinden van de overeenkomst en schadevergoeding vragen.
Het niet tijdig (dus vóór de trouwerij) leveren van een trouwjurk, is een voorbeeld van niet tijdig nakomen. Dat is wat anders dan blijvende onmogelijkheid tot nakomen. Die situatie is dus een voorbeeld van een fatale termijn, die leidt tot verzuim wanneer de termijn is verstreken.
Blijvende onmogelijkheid is evidente (en absolute) blijvende onmogelijkheid tot nakoming. Wanneer bvb. een antiek meubel ter restauratie wordt afgegeven en dit teniet gaat bij de werkzaamheden. Men spreekt dan van een objectieve blijvende onmogelijkheid.
Relatieve blijvende onmogelijkheid
Er kan zich ook een relatieve blijvende onmogelijkheid tot nakoming voordoen. Wanneer een prestatie al verricht is, maar niet-deugdelijk, en herstel alleen nog mogelijk zou zijn door het hele werk ongedaan te maken en het opnieuw te maken, dan is volgens de Hoge Raad sprake van relatieve blijvende onmogelijkheid. Zie HR 22 mei 1981, NJ 1982, 59 (Van der Gun/Farmex).
Dit kan zich met name in de ICT-wereld voordoen. Wanneer een software systeem gebouwd wordt, dat niet aan de eisen voldoet en slechts met veel extra tijd en werk alsnog (opnieuw) gebouwd kan worden, doet zich ook een situatie van relatieve blijvende onmogelijkheid voor.
Het moet wel gaan om een uitzichtloos project. De basis van de software moet dermate dramatisch zijn dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden van de opdrachtgever om het werk over te doen. Het enkele verlies van vertrouwen in de goede afloop vanwege vertragingen in de uitvoering is onvoldoende om van blijvende onmogelijkheid van de deugdelijke nakoming te kunnen spreken. Zie in dit verband bvb. Rb. Amsterdam 10 maart 2010 (Waterdrinker/SAP).
Veel zal dus afhangen van de beoordeling van de rechter van de feiten. En van de vraag of partijen (en met name de eisende partij die de opdracht wil ontbinden of heeft ontbonden) voldoende feiten gesteld heeft om hard te maken dat er sprake is van blijvende onmogelijkheid tot nakomen.
Rechtspraak
Toerekening
HR 1 februari 2008 (Perry Sport/SBZ) – van een “aan de huurder toe te rekenen omstandigheid” in de zin van art. 7:204 B.W. is onder meer ook dan sprake indien het gaat om een omstandigheid die ingevolge art. 6:75 BW krachtens in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van de huurder komt. Wat betreft dit laatste heeft het hof terecht geoordeeld dat de in teleurstellende bezoekersaantallen tot uiting komende nadelen die verbonden blijken te zijn aan de opzet en ligging van een (nieuw) winkelcentrum naar verkeersopvattingen in beginsel voor rekening van de huurders komen.
HR 22 juni 2007 (Land van Rode/huurder) – mishandeling van huismeester verhuurder door zoon huurder niet toerekenbaar aan huurder.
HR 27 april 2001 (ondeugdelijke kunstmest Biofer) – aan de (weder)verkoper van een ondeugdelijk product moet – ook wanneer hij niet bekend is met het gebrek en derhalve geen schuld heeft – de tekortkoming niettemin worden toegerekend.
Blijvende onmogelijkheid tot nakomen
HR 22 mei 1981, NJ 1982, 59 (Van der Gun/Farmex) – Wanneer een prestatie al verricht is, maar niet-deugdelijk, en herstel alleen nog mogelijk zou zijn door het hele werk ongedaan te maken en het opnieuw te maken, dan is volgens de Hoge Raad sprake van relatieve blijvende onmogelijkheid.
Rb. Amsterdam 10 maart 2010 (Waterdrinker/SAP) – Het enkele verlies van vertrouwen in de goede afloop vanwege vertragingen in de uitvoering is onvoldoende om van blijvende onmogelijkheid van de deugdelijke nakoming te kunnen spreken.
Auteur & Last edit
[MdV, 13-07-2018; laatste bewerking 12-05-2022]
Over Lawyrup
De website van Lawyrup bevat knowhow over vermogensrecht, civiel proces- en executierecht en insolventierecht. Elke Paragraaf, Afdeling, Titel en Boek van de wet heeft een pagina. Elke pagina geeft een toelichting op de wet met links naar de actuele wettelijke bepalingen op “wetten overheid”. Daarnaast behandelt Lawyrup de bijbehorende relevante rechtspraak met ECLI-links.