Wie uiterste wilsbeschikkingen kunnen maken en wie begunstigde kunnen zijn (Afd. 2, Titel 4, Boek 4 B.W.)
Inleiding wie uiterste wilsbeschikkingen kunnen maken en wie daaruit voordeel kunnen genieten
In Afd. 2, Titel 4, Boek 4 B.W. wordt geregeld, wie uiterste wilsbeschikkingen (testamenten en legaten) kunnen maken. Dat hangt samen met de handelingsbekwaamheid van de betrokkene. Daarnaast wordt ook geregeld, wie (geen) begunstigde van een uiterste wilsbeschikking kunnen zijn. Deze afdeling omvat 8 bepalingen (art. 4:55 B.W. tot en met art. 4:62 B.W.).
Beoordelen van de handelingsbekwaamheid van een erflater
Art. 4:55 B.W. is een gewichtig artikel binnen de erfrechtpraktijk. Bij het opstellen van een uiterste wilsbeschikking heeft de notaris een gigantisch belangrijke rol in het bepalen of de erflater handelingsbekwaam is op grond van art. 3:33 B.W. jo. art. 3:34 B.W.. Handelingsbekwaam zijn betekent dat iemand zelfstandig rechtshandelingen mag verrichten en voor de gevolgen daarvan verantwoordelijk kan worden gehouden.
De rechter kan aan de hand van wat er in het testament staat maar beperkt oordelen of de persoon wel of niet handelingsbekwaam was op het moment van testeren. Daarom is de vaststelling hiervan compleet overgedragen aan de notaris. Handelingsbekwaamheid wordt beoordeeld op het moment dat de uiterste wilsbeschikking werd opgemaakt. De notaris heeft tijdens een procedure geen geheimhoudingsplicht ten opzichte van de uitleg hoe de akte tot stand is gekomen en hoe de notaris de handelingsbekwaamheid heeft beoordeeld.
Art. 4:55 lid 1 B.W. bepaalt, dat behalve zij die handelingsbekwaam zijn, ook minderjarigen die de leeftijd van zestien hebben bereikt en degene die wegens lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele zijn gesteld, uiterste wilsbeschikkingen kunnen maken. De minderjarigen kunnen testeren zonder wettelijke vertegenwoordiger.
Vervolgens staat in art. 4:55 lid 2 B.W. dat hij die wegens lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele staat, slechts met toestemming van de kantonrechter uiterste wilsbeschikkingen kan maken. Bovendien kan de kantonrechter aan zijn toestemming voorwaarden verbinden. In art. 4:55 lid 3 B.W. staat dat de bekwaamheid van de erflater wordt beoordeeld naar de staat, waarin hij zich bevond op het ogenblik dat de beschikking werd gemaakt (dus op het moment van testeren).
In het arrest HR 25 februari 2022 (wijziging testament onder curatele gestelde) deed zich de vraag voor, of de wijziging van het testament van een wegens geestelijke stoornis onder curatele gestelde vrouw – die in 2017 overleed en de respectabele leeftijd van 105 jaar had bereikt – rechtsgeldig was. In 2012 had zij haar neef als enig erfgenaam aangewezen. Vervolgens heeft zij via haar curator – en met instemming van haar huisarts, de curator, de notaris en de Kantonrechter – haar testament in 2015 gewijzigd. De neef vorderde een verklaring voor recht dat het testament nietig was ex art. 3:34 lid 2 B.W.. Zie ook de pagina Rechtshandelingen.
De Hoge Raad vond echter, dat – mede gelet op de gevolgde procedure rondom de wijziging – niet gezegd kon worden dat de erflaatster niet in staat was geweest haar wil te bepalen en er geen causaal verband was met haar geestelijke stoornis. Lees de bespreking van dit arrest op Lawyrup (lees Rechtspraak).
Bestaanseis in het erfrecht en de blokkering ervan, tweetraps-makingen
Art. 4:56 lid 1 B.W. moet in samenhang worden gelezen met art. 4:9 B.W.. Zie de pagina Erfopvolging bij versterf.
Deze artikelen behoren tot de belangrijkste artikelen binnen het erfrecht. Hierin staat namelijk de bestaanseis vastgelegd. De bestaanseis houdt in dat je alleen als erfgenaam aangemerkt kan worden als je bestaat op het ogenblik van het overlijden van de erflater. In sommige gevallen, bijvoorbeeld wanneer een kind nog niet geboren is, biedt de wet oplossingen hiervoor, bijvoorbeeld te vinden in art. 1:207 B.W.. Hierin staat dat de vaststelling van het ouderschap terugwerkt tot het moment van de geboorte van het kind. Op dat moment kan het kind op het moment van geboorte dus met terugwerkende kracht toch nog erfgenaam worden. Zie de pagina Gerechtelijke vaststelling van het ouderschap.
In art. 4:56 lid 1 B.W. wordt naar voren gebracht dat om aan een making (erfstelling of legaat) rechten te kunnen ontlenen, men moet bestaan op het ogenblik dat de nalatenschap openvalt (wederom de bestaanseis dus). Verder wordt er in dit lid uitgelegd dat rechten uit een making ten voordele van een rechtspersoon die opgehouden is te bestaan als gevolg van een fusie of splitsing op het moment van het openvallen van de nalatenschap, toekomen aan de verkrijgende rechtspersoon genoemd in de akte van splitsing. Bij een fusie komen twee rechtspersonen samen of wordt een rechtspersoon overgenomen door een andere rechtspersoon. Bij een splitsing gaat een onderdeel van een bestaande rechtspersoon verder in een ander omhulsel en blijft het ander deel van de oorspronkelijke rechtspersoon nog bestaan. In sommige gevallen wordt de rechtspersoon gesplitst in twee of meer rechtspersonen en blijft de oorspronkelijke rechtspersoon niet meer bestaan. Indien aan de hand van de akte van splitsing niet kan worden vastgesteld welke rechtspersoon in de rechten treedt van de gesplitste rechtspersoon, dan is art. 2:334s B.W. van toepassing. Zie de pagina Algemene bepalingen splitsing van rechtspersonen.
Art. 2:334s B.W. bepaalt, dat indien het gehele vermogen van de gesplitste rechtspersoon is overgegaan, dan zijn de verkrijgende rechtspersonen gezamenlijk rechthebbende. Indien niet het gehele vermogen is overgegaan (en er dus een deel van de oorspronkelijke rechtspersoon blijft bestaan), is de gesplitste rechtspersoon rechthebbende.
Uitzonderingen op de bestaanseis in het erfrecht, tweetraps-makingen
In art. 4:56 lid 2, lid 3 en lid 4 B.W. zijn uitzonderingen opgenomen op de bestaanseis. In deze leden wordt er ook wel gebruik gemaakt van de ‘tweetraps-makingen’ waarbij de verwachter nog niet geboren hoeft te zijn. Een tweetraps-making is een soort testament waarbij meestal enkel de partner of een andere bevoordeelde tot erfgenaam wordt genoemd. Tot diens overlijden kunnen de kinderen (of andere erfgenamen) niks erven. Daarvan dat het een ‘twee trap’ wordt genoemd. Dit wordt vooral wegens fiscale redenen zo opgemaakt, gezien er maar één keer erfbelasting betaald hoeft te worden: niet bij het overlijden van de erflater, maar pas bij het overlijden van de bevoordeelde.
Om te beginnen met art. 4:56 lid 2 B.W., hierin wordt geregeld wat er gebeurt wanneer de erflater in zijn testament heeft vastgesteld dat de nalatenschap ‘staaksgewijze’ wordt verdeeld. De erfenis wordt in dat geval op een gelaagde manier verdeeld over de generaties. In lid 2 ontlenen de ‘afstammelingen’ van de ‘bevoordeelde’ een recht aan de making, bij het overlijden van de ‘bevoordeelde’ of op een eerder tijdstip. Hierbij zie je de twee trap goed terugkomen, de afstammelingen erven niet bij het overlijden van de erflater, maar pas bij het overlijden van de bevoordeelde. Een voorbeeld:
Erflater A overlijdt en laat een nalatenschap na aan zijn broer B (‘afstammeling van een ouder van de erflater’). Erflater A heeft echter in zijn testament opgenomen dat 50.000 euro toekomt aan het kind van B, kind D. Dit lid blokkeert hiermee de bestaanseis en regelt dat broer B (‘de bevoordeelde’) bij diens overlijden of op een eerder tijdstip verplicht is om uit zijn erfenis het legaat (50.000 euro) te betalen aan zijn kind D (neefje of nichtje van A). Merk op dat kind D nog helemaal niet hoeft te bestaan wanneer erflater A overlijdt.
Art. 4:56 lid 3 B.W. regelt eigenlijk een soortgelijke constructie als hierboven. Weer een voorbeeld:
Erflater A heeft zijn nalatenschap nagelaten aan B (‘iemand’), dit hoeft geen familielid te zijn, en A heeft tevens bepaalt dat hetgeen hij nalaat, bij het overlijden van de bevoordeelde (B) of op een eerder tijdstip ten deel zal vallen aan een afstammeling van een ouder van de erflater (bijvoorbeeld broer C van erflater A). In het geval dat die afstammeling (Broer C) het tijdstip van overlijden van de bevoordeelde (B) of het eerder bepaalde tijdstip niet overleeft, zullen de afstammelingen van C (neefje D van erflater A) in diens plaats treden ook al bestonden ze nog niet bij het overlijden van de erflater.
Fideï-commis de residuo: een tweetrapsmaking in het testament
Art. 4:56 lid 4 B.W. heeft betrekking op het ‘fideï-commis de residuo’. Dit is een tweetrapsmaking
waarbij de erflater in zijn testament bepaalt dat de bevoordeelde (of de fideï-commissaris) tijdelijk een deel of de gehele nalatenschap bewaart voor de verwachter. Art. 4:56 lid 4 B.W. stelt geen eisen voor de persoon van de bevoordeelde, dit kan iedereen zijn. Voor de verwachter zijn er wel eisen, hij of zij moet namelijk een bloedverwant zijn van de erflater in de erfelijke graad. De constructie is hierbij soortgelijk aan de vorige leden. De verwachter (bloedverwant van de erflater) verkrijgt zijn erfdeel dus niet meteen bij het overlijden van de erflater (eerste trap) maar pas bij het overlijden van de bevoordeelde (tweede trap).
Welke tweetrapsmaking de voordeligste is, is compleet afhankelijk van wie de erflater wil ‘bevoordelen’. De bevoordeelde hoeft namelijk geen erfbelasting te betalen over eventuele kindsdelen of delen van de nalatenschap van andere erfgenamen. In art. 4:56 lid 2 B.W. kan de echtgenoot noch de ouder van de erflater worden benoemd tot bevoordeelde, alleen een afstammeling van een ouder van de erflater kan hiertoe benoemd worden. In art. 4:56 lid 3 B.W. kan wel iedereen worden bevoordeeld, maar zijn de verwachters altijd de afstammelingen van ‘een afstammeling van een ouder van de erflater’, dus de (achter-)nichtjes of (achter)neefjes van de erflater. In art. 4:56 lid 4 B.W. kan iedereen tot bevoordeelde worden benoemd, en is de reikwijdte van de verwachter ook groter, diegene moet namelijk slechts een bloedverwant zijn van de erflater.
Uitgesloten personen testament
Binnen het erfrecht is er een groep van uitgesloten personen die geen voordeel kunnen genieten uit een testament van de erflater: voogden (art. 4:57 B.W.) en leermeesters (art. 4:58 B.W. jo. art. 4:60 B.W.), artsen (art. 4:59 B.W. jo. art. 4:60 B.W.) en notarissen (art. 4:61 B.W.).
Verbod bevoordeling van voogden in testament
In art. 4:57 lid 1 B.W. wordt geregeld dat een erflater geen testament op kan maken ten voordele van degene die op het tijdstip van het maken van het testament zijn voogd is. Op zijn beurt kan de voogd van de erflater evenmin voordeel uit diens testament genieten, indien de erflater binnen het jaar na zijn meerderjarig worden (voor zijn 19e verjaardag) en voor het afleggen en sluiten van de voogdijrekening is overleden. Dit is geregeld in art. 4:57 lid 2 B.W.. In art. 4:57 lid 3 B.W. is een uitzondering opgenomen op de hoofdregel dat de voogd geen voordeel kan genieten uit het testament. De vorige leden zijn niet van toepassing wanneer de voogd bloedverwant van de erflater in opgaande lijn zijn geweest, dit is dus de (overgroot)opa en/of (overgroot)oma. Art 4:57 lid 3 B.W. ziet dus niet op broers en zussen van de erflater.
Verbod bevoordeling van leermeesters in testament
Art. 4:58 B.W. regelt dan minderjarigen geen uiterste wilsbeschikking kunnen maken waarin ze hun leermeesters met wie zijn tezamen wonen bevoordelen. Een leermeester is verantwoordelijk voor de begeleiding van kinderen. In art. 4:60 B.W. zijn wel twee uitzonderingen opgenomen op art. 4:58 B.W.. De uitzondering te vinden in art. 4:60 sub a B.W. ziet op wilsbeschikkingen tot vergoeding van een bewezen dienst, opgemaakt in de vorm van een legaat, met inachtneming van de gegoedheid van de maker en de gegoedheid van de diensten die aan deze zijn bewezen. Dit betekent kort gezegd dat de waarde van het legaat overeen moet komen met de bewezen dienst. In art. 4:60 sub b B.W. is een tweede uitzondering opgenomen die ziet op beschikkingen die een bloed- of aanverwant tot de vierde graad van de erflater of de echtgenoot bevoordelen. In deze twee gevallen kunnen leermeesters wél bevoordeeld worden.
Verbod bevoordeling van artsen in testament
Art. 4:59 lid 1 B.W. bepaalt dat beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg en geestelijke verzorgers die de erflater gedurende zijn ziekte hebben bijgestaan, geen voordeel kunnen trekken uit het testament die de erflater heeft opgemaakt. Art. 4:59 lid 2 B.W. regelt dat ook degene die een voor de verzorging of verpleging van bejaarden of geestelijk gestoorden instelling leidt of daarin werkzaam is, geen voordeel kan trekken uit het testament, in het geval dat de erflater daar verblijft en het testament tijdens zijn verblijf heeft opgemaakt.
Wederom zijn de uitzonderingen van art. 4:60 B.W. van toepassing. De uitzondering te vinden in art. 4:60 sub a B.W. ziet op beschikkingen tot vergoeding van een bewezen dienst, opgemaakt in de vorm van een legaat, met inachtneming van de gegoedheid van de maker als de gegoedheid van de diensten die aan deze zijn bewezen. Dit betekent kort gezegd dat de waarde van het legaat overeen moet komen met de bewezen dienst. In art. 4:60 sub b BW is een tweede uitzondering opgenomen die ziet op beschikkingen die een bloed- of aanverwant tot de vierde graad van de erflater of de echtgenoot bevoordelen. In deze twee gevallen kunnen artsen en andere medische beroepsbeoefenaren wél worden bevoordeeld.
Uitzonderingen op verbod bevoordeling van leermeesters en artsen in testament
Art. 4:60 B.W. bevat ook twee uitzonderingen die van toepassing zijn op art. 4:58 B.W. en art. 4:59 B.W.. De benoemde beschikkingen kunnen wel de genoemde personen in de twee voorgaande artikelen bevoordelen. De uitzondering te vinden in art. 4:60 sub a B.W. ziet op beschikkingen tot vergoeding van een bewezen dienst, opgemaakt in de vorm van een legaat, met inachtneming van de gegoedheid van de maker als de gegoedheid van de diensten die aan deze zijn bewezen. Dit betekent kort gezegd dat de waarde van het legaat overeen moet komen met de bewezen dienst. In art. 4:60 sub b B.W. is een tweede uitzondering opgenomen die ziet op beschikkingen die een bloed- of aanverwant tot de vierde graad van de erflater of de echtgenoot bevoordelen.
Verbod bevoordeling van notaris in testament
In art. 4:61 B.W. wordt geregeld dat een notaris of een andere persoon (bijvoorbeeld een kandidaat-notaris) die een testament of een akte van bewaargeving heeft verleden, en de getuigen die daarbij zijn tegenwoordig geweest, niet bevoordeeld kunnen worden bij het verleden testament.
Vernietigiging testament bij strijdigheid met de uitgesloten personen in testamenten
Art. 4:62 lid 1 B.W. regelt dat wanneer een testament in strijd is met de artikelen 4:57 B.W. tot en met 4:61 B.W., het testament vernietigbaar is. De vernietiging vindt plaats slechts voor zover deze nodig is tot opheffing van het nadeel van degene die zich op de vernietigingsgrond beroept. Art. 4:62 lid 2 B.W. breidt de groep personen uit van art. 4:57 B.W. tot en met art. 4:61 B.W.: ook een beschikking ten behoeve van een tussenbeide komende persoon is op gelijke wijze vernietigbaar. De tussenbeide komende personen zijn de zogenaamde stromannen. De vader, moeder, afstammelingen van een uitgesloten persoon worden geacht tussenbeide komende personen te zijn, wordt geregeld in art. 4:62 lid 3 B.W., behalve wanneer zij bloedverwant in rechte lijn of echtgenoot van de erflater zijn. Dit is een onweerlegbaar vermoeden.
In art. 4:62 lid 3 B.W. wordt vervolgens geregeld dat wanneer het te vernietigen testament ook een legaat bevat volgens welk de legataris gehouden is een tegenprestatie te verrichten, dan kan de vernietiging vervallen indien de legataris tijdig een wijziging van de gevolgen van de rechtshandeling voorstelt, die het nadeel op afdoende wijze opheft (art. 3:54 B.W.). Zie ook de pagina Rechtshandelingen.
Auteur & Last edit
[MdV, 6-03-2022; laatste bewerking AT 19-10-2023]
Wie uiterste wilsbeschikkingen kunnen maken en wie begunstigde kunnen zijn (Afd. 2, Titel 4, Boek 4 B.W.)
Inleiding wie uiterste wilsbeschikkingen kunnen maken en wie daaruit voordeel kunnen genieten
In Afd. 2, Titel 4, Boek 4 B.W. wordt geregeld, wie uiterste wilsbeschikkingen (testamenten en legaten) kunnen maken. Dat hangt samen met de handelingsbekwaamheid van de betrokkene. Daarnaast wordt ook geregeld, wie (geen) begunstigde van een uiterste wilsbeschikking kunnen zijn. Deze afdeling omvat 8 bepalingen (art. 4:55 B.W. tot en met art. 4:62 B.W.).
Beoordelen van de handelingsbekwaamheid van een erflater
Art. 4:55 B.W. is een gewichtig artikel binnen de erfrechtpraktijk. Bij het opstellen van een uiterste wilsbeschikking heeft de notaris een gigantisch belangrijke rol in het bepalen of de erflater handelingsbekwaam is op grond van art. 3:33 B.W. jo. art. 3:34 B.W.. Handelingsbekwaam zijn betekent dat iemand zelfstandig rechtshandelingen mag verrichten en voor de gevolgen daarvan verantwoordelijk kan worden gehouden.
De rechter kan aan de hand van wat er in het testament staat maar beperkt oordelen of de persoon wel of niet handelingsbekwaam was op het moment van testeren. Daarom is de vaststelling hiervan compleet overgedragen aan de notaris. Handelingsbekwaamheid wordt beoordeeld op het moment dat de uiterste wilsbeschikking werd opgemaakt. De notaris heeft tijdens een procedure geen geheimhoudingsplicht ten opzichte van de uitleg hoe de akte tot stand is gekomen en hoe de notaris de handelingsbekwaamheid heeft beoordeeld.
Art. 4:55 lid 1 B.W. bepaalt, dat behalve zij die handelingsbekwaam zijn, ook minderjarigen die de leeftijd van zestien hebben bereikt en degene die wegens lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele zijn gesteld, uiterste wilsbeschikkingen kunnen maken. De minderjarigen kunnen testeren zonder wettelijke vertegenwoordiger.
Vervolgens staat in art. 4:55 lid 2 B.W. dat hij die wegens lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele staat, slechts met toestemming van de kantonrechter uiterste wilsbeschikkingen kan maken. Bovendien kan de kantonrechter aan zijn toestemming voorwaarden verbinden. In art. 4:55 lid 3 B.W. staat dat de bekwaamheid van de erflater wordt beoordeeld naar de staat, waarin hij zich bevond op het ogenblik dat de beschikking werd gemaakt (dus op het moment van testeren).
In het arrest HR 25 februari 2022 (wijziging testament onder curatele gestelde) deed zich de vraag voor, of de wijziging van het testament van een wegens geestelijke stoornis onder curatele gestelde vrouw – die in 2017 overleed en de respectabele leeftijd van 105 jaar had bereikt – rechtsgeldig was. In 2012 had zij haar neef als enig erfgenaam aangewezen. Vervolgens heeft zij via haar curator – en met instemming van haar huisarts, de curator, de notaris en de Kantonrechter – haar testament in 2015 gewijzigd. De neef vorderde een verklaring voor recht dat het testament nietig was ex art. 3:34 lid 2 B.W.. Zie ook de pagina Rechtshandelingen.
De Hoge Raad vond echter, dat – mede gelet op de gevolgde procedure rondom de wijziging – niet gezegd kon worden dat de erflaatster niet in staat was geweest haar wil te bepalen en er geen causaal verband was met haar geestelijke stoornis. Lees de bespreking van dit arrest op Lawyrup (lees Rechtspraak).
Bestaanseis in het erfrecht en de blokkering ervan, tweetraps-makingen
Art. 4:56 lid 1 B.W. moet in samenhang worden gelezen met art. 4:9 B.W.. Zie de pagina Erfopvolging bij versterf.
Deze artikelen behoren tot de belangrijkste artikelen binnen het erfrecht. Hierin staat namelijk de bestaanseis vastgelegd. De bestaanseis houdt in dat je alleen als erfgenaam aangemerkt kan worden als je bestaat op het ogenblik van het overlijden van de erflater. In sommige gevallen, bijvoorbeeld wanneer een kind nog niet geboren is, biedt de wet oplossingen hiervoor, bijvoorbeeld te vinden in art. 1:207 B.W.. Hierin staat dat de vaststelling van het ouderschap terugwerkt tot het moment van de geboorte van het kind. Op dat moment kan het kind op het moment van geboorte dus met terugwerkende kracht toch nog erfgenaam worden. Zie de pagina Gerechtelijke vaststelling van het ouderschap.
In art. 4:56 lid 1 B.W. wordt naar voren gebracht dat om aan een making (erfstelling of legaat) rechten te kunnen ontlenen, men moet bestaan op het ogenblik dat de nalatenschap openvalt (wederom de bestaanseis dus). Verder wordt er in dit lid uitgelegd dat rechten uit een making ten voordele van een rechtspersoon die opgehouden is te bestaan als gevolg van een fusie of splitsing op het moment van het openvallen van de nalatenschap, toekomen aan de verkrijgende rechtspersoon genoemd in de akte van splitsing. Bij een fusie komen twee rechtspersonen samen of wordt een rechtspersoon overgenomen door een andere rechtspersoon. Bij een splitsing gaat een onderdeel van een bestaande rechtspersoon verder in een ander omhulsel en blijft het ander deel van de oorspronkelijke rechtspersoon nog bestaan. In sommige gevallen wordt de rechtspersoon gesplitst in twee of meer rechtspersonen en blijft de oorspronkelijke rechtspersoon niet meer bestaan. Indien aan de hand van de akte van splitsing niet kan worden vastgesteld welke rechtspersoon in de rechten treedt van de gesplitste rechtspersoon, dan is art. 2:334s B.W. van toepassing. Zie de pagina Algemene bepalingen splitsing van rechtspersonen.
Art. 2:334s B.W. bepaalt, dat indien het gehele vermogen van de gesplitste rechtspersoon is overgegaan, dan zijn de verkrijgende rechtspersonen gezamenlijk rechthebbende. Indien niet het gehele vermogen is overgegaan (en er dus een deel van de oorspronkelijke rechtspersoon blijft bestaan), is de gesplitste rechtspersoon rechthebbende.
Uitzonderingen op de bestaanseis in het erfrecht, tweetraps-makingen
In art. 4:56 lid 2, lid 3 en lid 4 B.W. zijn uitzonderingen opgenomen op de bestaanseis. In deze leden wordt er ook wel gebruik gemaakt van de ‘tweetraps-makingen’ waarbij de verwachter nog niet geboren hoeft te zijn. Een tweetraps-making is een soort testament waarbij meestal enkel de partner of een andere bevoordeelde tot erfgenaam wordt genoemd. Tot diens overlijden kunnen de kinderen (of andere erfgenamen) niks erven. Daarvan dat het een ‘twee trap’ wordt genoemd. Dit wordt vooral wegens fiscale redenen zo opgemaakt, gezien er maar één keer erfbelasting betaald hoeft te worden: niet bij het overlijden van de erflater, maar pas bij het overlijden van de bevoordeelde.
Om te beginnen met art. 4:56 lid 2 B.W., hierin wordt geregeld wat er gebeurt wanneer de erflater in zijn testament heeft vastgesteld dat de nalatenschap ‘staaksgewijze’ wordt verdeeld. De erfenis wordt in dat geval op een gelaagde manier verdeeld over de generaties. In lid 2 ontlenen de ‘afstammelingen’ van de ‘bevoordeelde’ een recht aan de making, bij het overlijden van de ‘bevoordeelde’ of op een eerder tijdstip. Hierbij zie je de twee trap goed terugkomen, de afstammelingen erven niet bij het overlijden van de erflater, maar pas bij het overlijden van de bevoordeelde. Een voorbeeld:
Erflater A overlijdt en laat een nalatenschap na aan zijn broer B (‘afstammeling van een ouder van de erflater’). Erflater A heeft echter in zijn testament opgenomen dat 50.000 euro toekomt aan het kind van B, kind D. Dit lid blokkeert hiermee de bestaanseis en regelt dat broer B (‘de bevoordeelde’) bij diens overlijden of op een eerder tijdstip verplicht is om uit zijn erfenis het legaat (50.000 euro) te betalen aan zijn kind D (neefje of nichtje van A). Merk op dat kind D nog helemaal niet hoeft te bestaan wanneer erflater A overlijdt.
Art. 4:56 lid 3 B.W. regelt eigenlijk een soortgelijke constructie als hierboven. Weer een voorbeeld:
Erflater A heeft zijn nalatenschap nagelaten aan B (‘iemand’), dit hoeft geen familielid te zijn, en A heeft tevens bepaalt dat hetgeen hij nalaat, bij het overlijden van de bevoordeelde (B) of op een eerder tijdstip ten deel zal vallen aan een afstammeling van een ouder van de erflater (bijvoorbeeld broer C van erflater A). In het geval dat die afstammeling (Broer C) het tijdstip van overlijden van de bevoordeelde (B) of het eerder bepaalde tijdstip niet overleeft, zullen de afstammelingen van C (neefje D van erflater A) in diens plaats treden ook al bestonden ze nog niet bij het overlijden van de erflater.
Fideï-commis de residuo: een tweetrapsmaking in het testament
Art. 4:56 lid 4 B.W. heeft betrekking op het ‘fideï-commis de residuo’. Dit is een tweetrapsmaking
waarbij de erflater in zijn testament bepaalt dat de bevoordeelde (of de fideï-commissaris) tijdelijk een deel of de gehele nalatenschap bewaart voor de verwachter. Art. 4:56 lid 4 B.W. stelt geen eisen voor de persoon van de bevoordeelde, dit kan iedereen zijn. Voor de verwachter zijn er wel eisen, hij of zij moet namelijk een bloedverwant zijn van de erflater in de erfelijke graad. De constructie is hierbij soortgelijk aan de vorige leden. De verwachter (bloedverwant van de erflater) verkrijgt zijn erfdeel dus niet meteen bij het overlijden van de erflater (eerste trap) maar pas bij het overlijden van de bevoordeelde (tweede trap).
Welke tweetrapsmaking de voordeligste is, is compleet afhankelijk van wie de erflater wil ‘bevoordelen’. De bevoordeelde hoeft namelijk geen erfbelasting te betalen over eventuele kindsdelen of delen van de nalatenschap van andere erfgenamen. In art. 4:56 lid 2 B.W. kan de echtgenoot noch de ouder van de erflater worden benoemd tot bevoordeelde, alleen een afstammeling van een ouder van de erflater kan hiertoe benoemd worden. In art. 4:56 lid 3 B.W. kan wel iedereen worden bevoordeeld, maar zijn de verwachters altijd de afstammelingen van ‘een afstammeling van een ouder van de erflater’, dus de (achter-)nichtjes of (achter)neefjes van de erflater. In art. 4:56 lid 4 B.W. kan iedereen tot bevoordeelde worden benoemd, en is de reikwijdte van de verwachter ook groter, diegene moet namelijk slechts een bloedverwant zijn van de erflater.
Uitgesloten personen testament
Binnen het erfrecht is er een groep van uitgesloten personen die geen voordeel kunnen genieten uit een testament van de erflater: voogden (art. 4:57 B.W.) en leermeesters (art. 4:58 B.W. jo. art. 4:60 B.W.), artsen (art. 4:59 B.W. jo. art. 4:60 B.W.) en notarissen (art. 4:61 B.W.).
Verbod bevoordeling van voogden in testament
In art. 4:57 lid 1 B.W. wordt geregeld dat een erflater geen testament op kan maken ten voordele van degene die op het tijdstip van het maken van het testament zijn voogd is. Op zijn beurt kan de voogd van de erflater evenmin voordeel uit diens testament genieten, indien de erflater binnen het jaar na zijn meerderjarig worden (voor zijn 19e verjaardag) en voor het afleggen en sluiten van de voogdijrekening is overleden. Dit is geregeld in art. 4:57 lid 2 B.W.. In art. 4:57 lid 3 B.W. is een uitzondering opgenomen op de hoofdregel dat de voogd geen voordeel kan genieten uit het testament. De vorige leden zijn niet van toepassing wanneer de voogd bloedverwant van de erflater in opgaande lijn zijn geweest, dit is dus de (overgroot)opa en/of (overgroot)oma. Art 4:57 lid 3 B.W. ziet dus niet op broers en zussen van de erflater.
Verbod bevoordeling van leermeesters in testament
Art. 4:58 B.W. regelt dan minderjarigen geen uiterste wilsbeschikking kunnen maken waarin ze hun leermeesters met wie zijn tezamen wonen bevoordelen. Een leermeester is verantwoordelijk voor de begeleiding van kinderen. In art. 4:60 B.W. zijn wel twee uitzonderingen opgenomen op art. 4:58 B.W.. De uitzondering te vinden in art. 4:60 sub a B.W. ziet op wilsbeschikkingen tot vergoeding van een bewezen dienst, opgemaakt in de vorm van een legaat, met inachtneming van de gegoedheid van de maker en de gegoedheid van de diensten die aan deze zijn bewezen. Dit betekent kort gezegd dat de waarde van het legaat overeen moet komen met de bewezen dienst. In art. 4:60 sub b B.W. is een tweede uitzondering opgenomen die ziet op beschikkingen die een bloed- of aanverwant tot de vierde graad van de erflater of de echtgenoot bevoordelen. In deze twee gevallen kunnen leermeesters wél bevoordeeld worden.
Verbod bevoordeling van artsen in testament
Art. 4:59 lid 1 B.W. bepaalt dat beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg en geestelijke verzorgers die de erflater gedurende zijn ziekte hebben bijgestaan, geen voordeel kunnen trekken uit het testament die de erflater heeft opgemaakt. Art. 4:59 lid 2 B.W. regelt dat ook degene die een voor de verzorging of verpleging van bejaarden of geestelijk gestoorden instelling leidt of daarin werkzaam is, geen voordeel kan trekken uit het testament, in het geval dat de erflater daar verblijft en het testament tijdens zijn verblijf heeft opgemaakt.
Wederom zijn de uitzonderingen van art. 4:60 B.W. van toepassing. De uitzondering te vinden in art. 4:60 sub a B.W. ziet op beschikkingen tot vergoeding van een bewezen dienst, opgemaakt in de vorm van een legaat, met inachtneming van de gegoedheid van de maker als de gegoedheid van de diensten die aan deze zijn bewezen. Dit betekent kort gezegd dat de waarde van het legaat overeen moet komen met de bewezen dienst. In art. 4:60 sub b BW is een tweede uitzondering opgenomen die ziet op beschikkingen die een bloed- of aanverwant tot de vierde graad van de erflater of de echtgenoot bevoordelen. In deze twee gevallen kunnen artsen en andere medische beroepsbeoefenaren wél worden bevoordeeld.
Uitzonderingen op verbod bevoordeling van leermeesters en artsen in testament
Art. 4:60 B.W. bevat ook twee uitzonderingen die van toepassing zijn op art. 4:58 B.W. en art. 4:59 B.W.. De benoemde beschikkingen kunnen wel de genoemde personen in de twee voorgaande artikelen bevoordelen. De uitzondering te vinden in art. 4:60 sub a B.W. ziet op beschikkingen tot vergoeding van een bewezen dienst, opgemaakt in de vorm van een legaat, met inachtneming van de gegoedheid van de maker als de gegoedheid van de diensten die aan deze zijn bewezen. Dit betekent kort gezegd dat de waarde van het legaat overeen moet komen met de bewezen dienst. In art. 4:60 sub b B.W. is een tweede uitzondering opgenomen die ziet op beschikkingen die een bloed- of aanverwant tot de vierde graad van de erflater of de echtgenoot bevoordelen.
Verbod bevoordeling van notaris in testament
In art. 4:61 B.W. wordt geregeld dat een notaris of een andere persoon (bijvoorbeeld een kandidaat-notaris) die een testament of een akte van bewaargeving heeft verleden, en de getuigen die daarbij zijn tegenwoordig geweest, niet bevoordeeld kunnen worden bij het verleden testament.
Vernietigiging testament bij strijdigheid met de uitgesloten personen in testamenten
Art. 4:62 lid 1 B.W. regelt dat wanneer een testament in strijd is met de artikelen 4:57 B.W. tot en met 4:61 B.W., het testament vernietigbaar is. De vernietiging vindt plaats slechts voor zover deze nodig is tot opheffing van het nadeel van degene die zich op de vernietigingsgrond beroept. Art. 4:62 lid 2 B.W. breidt de groep personen uit van art. 4:57 B.W. tot en met art. 4:61 B.W.: ook een beschikking ten behoeve van een tussenbeide komende persoon is op gelijke wijze vernietigbaar. De tussenbeide komende personen zijn de zogenaamde stromannen. De vader, moeder, afstammelingen van een uitgesloten persoon worden geacht tussenbeide komende personen te zijn, wordt geregeld in art. 4:62 lid 3 B.W., behalve wanneer zij bloedverwant in rechte lijn of echtgenoot van de erflater zijn. Dit is een onweerlegbaar vermoeden.
In art. 4:62 lid 3 B.W. wordt vervolgens geregeld dat wanneer het te vernietigen testament ook een legaat bevat volgens welk de legataris gehouden is een tegenprestatie te verrichten, dan kan de vernietiging vervallen indien de legataris tijdig een wijziging van de gevolgen van de rechtshandeling voorstelt, die het nadeel op afdoende wijze opheft (art. 3:54 B.W.). Zie ook de pagina Rechtshandelingen.
Auteur & Last edit
[MdV, 6-03-2022; laatste bewerking AT 19-10-2023]
Wie uiterste wilsbeschikkingen kunnen maken en wie begunstigde kunnen zijn (Afd. 2, Titel 4, Boek 4 B.W.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!