Pagina inhoud

    Raad voor de Kinderbescherming (Afd. 3, Titel 13, Boek 1 B.W.)

    Inleiding Raad voor de Kinderbescherming

    In Afd. 3, Titel 13, Boek 1 B.W. is de wettelijke regeling inzake de Raad voor de Kinderbescherming te vinden. De afdeling omvat 8 artikelen (art. 1:238 BW. tot en met art. 1:243 B.W.). Als de opvoeding en ontwikkeling van een kind bedreigd wordt, kan de Raad voor de Kinderbescherming worden ingeschakeld. Deze onderzoekt de gezinssituatie en zoekt samen met de ouders en het kind naar de beste oplossing voor het kind.

    Organisatie en taken Raad voor de Kinderbescherming

    De Raad voor de Kinderbescherming is een bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht en kan dan ook beschikkingen nemen. De Raad valt onder het Ministerie van Veiligheid en Justitie; de Minister van V&J voert diens taken en bevoegdheden uit, die bij wet in formele zin worden bepaald (art. 1:238 lid 2 B.W.).

    De taken zijn te vinden in het Kwaliteitskader RvdK 2020. Om deze taak te kunnen vervullen, houdt de Raad zich op de hoogte van de ontwikkeling van de kinderbescherming, bevordert hij de samenwerking met de instellingen van kinderbescherming en jeugdhulpverlening en geeft hij autoriteiten en instellingen onafhankelijk advies (art. 1:238 lid 3 B.W.). Hierbij moet de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag van de kinderbeschermingsinstellingen buiten beschouwing blijven (art. 1:238 lid 4 B.W.).

    De zetel, werkwijze en organisatie van de Raad kan, als het gaat om een gecertificeerde instelling, bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld (art. 1:238 lid 5 B.W.).

    Bevoegdheid Raad voor de Kinderbescherming

    De Raad kan optreden ten behoeve van twee groepen minderjarigen (art. 1:239 lid 1 B.W.):

    1. Kinderen die, ongeacht hun nationaliteit, in Nederland wonen of verblijven, en

    2. Kinderen die de Nederlandse nationaliteit hebben, maar in het buitenland wonen of verblijven.

    Ten aanzien van de eerste groep treden de werkeenheden van de Raad op die zich in hetzelfde arrondissement bevinden als dat waarin het kind woont of verblijft (art. 1:239 lid 2 B.W.). Als werkeenheden uit meerdere arrondissementen bevoegd zouden zijn, is er maar eentje bevoegd en eindigt de bevoegdheid van de andere werkeenheid (art. 1:239 lid 3 B.W.).

    Ten aanzien van de tweede groep treden de werkeenheden in het arrondissement Amsterdam op voor de Raad (art. 1:239 lid 4 B.W.).

    Klachtbehandeling Raad voor de Kinderbescherming

    Degenen die betrokken zijn bij het optreden van de Raad (en wiens belangen zijn geraakt) kunnen over het gedrag van een medewerker een klacht indienen bij de klachtencommissie. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de behandeling van klachten geregeld (art. 1:239 lid 5 B.W.). Deze was tot 30 september 2020 te vinden in het Besluit externe klachtencommissie raad voor de kinderbescherming. Nu verloopt de procedure overeenkomstig de bepalingen van de afdelingen 9.1.1., 9.1.2. en 9.1.3. van de Awb (Stb. 2020/358).

    Beroepsgeheim en inlichtingen aan Raad voor de Kinderbescherming

    Het beroepsgeheim van personen kan op grond van art. 1:240 B.W. worden doorbroken als het noodzakelijk is om inlichtingen aan de Raad te verstrekken ten behoeve van de uitoefening van diens taken. Indien een beroepsbeoefenaar bijvoorbeeld als getuige in een strafzaak inzake kindermishandeling wordt opgeroepen, dan mag hij zonder toestemming zijn geheimhoudingsplicht doorbreken.

    Gezagsuitoefening en voorlopige voogdij in opdracht Raad voor de Kinderbescherming

    De Raad voor de Kinderbescherming draagt er ook zorg voor dat elke minderjarige onder gezag staat. Is dit niet het geval, dan verzoekt de Raad de kinderrechter om in de gezagsuitoefening over de minderjarige te voorzien (art. 1:241 lid 1 B.W.).

    Tot die tijd kan de Raad of het OM de rechter verzoeken om een gecertificeerde instelling (als bedoeld in art. 1.1. van de Jeugdwet) de voorlopige voogdij te laten uitoefenen over de minderjarige, mocht dit dringend en onverwijld noodzakelijk zijn voor de behartiging van diens belangen (art. 1:241 lid 2 B.W.). Deze maatregel kan ook worden getroffen voor baby’s jonger dan zes maanden, die zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de raad voor de kinderbescherming als pleegkind zijn opgenomen (art. 1:241 lid 3 B.W.). Een pleegkind is een minderjarige die door anderen dan door zijn familieleden tot en met de derde graad wordt opgevoed. Ook wanneer de minderjarige wordt verzorgd door derden, of is opgenomen in een inrichting, maar nog niet aan wettelijk toezicht is onderworpen, valt het onder het begrip ‘pleegkind’ (art. 1:241 lid 3 onder a en b B.W).

    Afdeling 6 van titel 14 van boek 1 B.W. (voogdij) is niet van toepassing op voorlopige voogdij als bedoeld in art. 1:241 B.W. (voorlopige voogdij op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming), art. 1:268 lid 2 B.W. (voorlopige voogdij bij schorsing van het ouderlijk gezag, zie de pagina Beëindiging ouderlijk gezag) en art. 1:331 lid 2 B.W. (schorsing van de voogdij, zie de pagina Beëindiging van de voogdij) aangezien de voogdij in die gevallen slechts van korte duur is (art. 1:306a B.W.).

    Deze bepaling is enigszins verdwaald opgenomen bij voogdij van rechtspersonen, zie de pagina Voogdij van rechtspersonen.

    Eindigen, intrekken en wijzigen voorlopige voogdij

    De voorlopige voogdij eindigt na drie maanden na de toewijzing ervan, tenzij hiervóór een verzoek om voorziening in het gezag is ingediend (art. 1:241 lid 4 B.W.). Ook kan de kinderrechter die de voorlopige voogdij heeft uitgesproken, deze intrekken of wijzigen, tot het moment dat het verzoek om voorziening in het gezag is ingediend. Vanaf dat verzoek is de rechter bij wie dit verzoek is ingediend bevoegd om over de maatregel te beslissen (art. 1:241 lid 5 B.W.).

    Maatregel voorlopige voogdij minderjarige vreemdeling

    Betreft het een minderjarige waarvoor een verblijfsvergunning (als bedoeld in art. 28 van de Vreemdelingenwet 2000) is aangevraagd en die daarom in Nederland verblijft, dan kan door de Minister van V&J de voorlopige voogdij worden opgedragen aan een gecertificeerde instelling (art. 1:241 lid 6 B.W. jo. art. 1:302 lid 2 B.W. jo. art. 1.1 Jeugdwet): Stichting Nidos. Deze instelling draagt zorg voor de voogdij over minderjarige vluchtelingen en asielzoekers.

    Onderzoek door Raad voor de Kinderbescherming naar leefsituatie kind

    Het kan voorkomen dat een minderjarige in strijd met een wettelijk voorschrift in een pleeggezin is opgenomen. Indien hier een redelijk vermoeden toe bestaat, kan de Raad een onderzoek instellen naar de leefsituatie van het kind in het pleeggezin, het pleeggezin zelf en de wijze van voogdijuitoefening (art. 1:241 lid 7 B.W.). De Raad heeft deze bevoegdheid niet als het kind met toestemming van zijn gezaghebbers in het pleeggezin woont.

    Schakelbepaling Raad voor de Kinderbescherming voor Bureau Jeugdzorg

    Art. 1:241a B.W.verklaart art. 1:243 B.W. van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van de voorlopige voogdij door een gecertificeerde instelling. Dat betekent concreet dat bureau jeugdzorg kosteloos inlichtingen, uittreksels en afschriften uit de registers van colleges van b&w en ambtenaren van de burgerlijke stand kan ontvangen.

    Informatievergaring door Raad voor de Kinderbescherming

    De Raad heeft de plicht om op de hoogte te blijven van kwesties met betrekking tot gezag. Instanties en personen moeten de Raad op de hoogte houden, maar hij moet daarvoor ook zelf actief informatie verzamelen, of aanspraak maken op informatie (art. 1:242 B.W.).

    Voorziening in voogdij bij partnerdoding

    Art. 1:242a B.W. regelt de omgangsregeling van een kind met de ouder die wordt verdacht van of is veroordeeld voor het doden van de andere ouder. In die situatie verzoekt de Raad de rechter om de voorlopige voogdij aan een gecertificeerde instelling over te dragen, waarna een onderzoek wordt gestart naar een voorziening in het gezag. In de tussentijd stelt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek in naar de wenselijkheid van een omgangsregeling. Na dit onderzoek verzoekt de Raad de rechter een omgangsregeling vast te stellen of te ontzeggen en voor hoe lang.

    Kosten voor de Raad voor de Kinderbescherming

    Wanneer de Raad inlichtingen, afschriften en uittreksels uit registers van de colleges van b&w en ambtenaren van de burgerlijke stand vraagt, moeten zij die de Raad kosteloos verschaffen (art. 1:243 lid 1 B.W.). Ook andere instanties en personen moeten kosteloos inlichtingen aan de Raad verschaffen die noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van zijn taak. Ook verzoeken van de Raad aan de rechter worden kosteloos behandeld (art. 1:243 lid 2 B.W.). Griffiers rijken hem grossen, afschriften en uittreksels kosteloos uit. Exploten die door deurwaarders op verzoek van de Raad worden uitgebracht, worden volgens het gewone tarief vergoed (art. 1:243 lid 3 B.W.).

    Geen verplichte rechtsbijstand voor Raad voor Kinderbescherming

    De Raad mag in rechte optreden zonder advocaat, behalve in zaken waarin een vordering wordt ingesteld (art. 1:243 lid 4 B.W.). Advocaten die werk hebben geleverd aan de Raad kunnen hiervoor salaris in rekening brengen (art. 1:243 lid 3 B.W.).

    Auteur & Last edit

    [AvB, 1-09-2021; laatste bewerking MdV 17-05-2022]

    Raad voor de Kinderbescherming (Afd. 3, Titel 13, Boek 1 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Praktizijns

    Pagina inhoud

      Raad voor de Kinderbescherming (Afd. 3, Titel 13, Boek 1 B.W.)

      Inleiding Raad voor de Kinderbescherming

      In Afd. 3, Titel 13, Boek 1 B.W. is de wettelijke regeling inzake de Raad voor de Kinderbescherming te vinden. De afdeling omvat 8 artikelen (art. 1:238 BW. tot en met art. 1:243 B.W.). Als de opvoeding en ontwikkeling van een kind bedreigd wordt, kan de Raad voor de Kinderbescherming worden ingeschakeld. Deze onderzoekt de gezinssituatie en zoekt samen met de ouders en het kind naar de beste oplossing voor het kind.

      Organisatie en taken Raad voor de Kinderbescherming

      De Raad voor de Kinderbescherming is een bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht en kan dan ook beschikkingen nemen. De Raad valt onder het Ministerie van Veiligheid en Justitie; de Minister van V&J voert diens taken en bevoegdheden uit, die bij wet in formele zin worden bepaald (art. 1:238 lid 2 B.W.).

      De taken zijn te vinden in het Kwaliteitskader RvdK 2020. Om deze taak te kunnen vervullen, houdt de Raad zich op de hoogte van de ontwikkeling van de kinderbescherming, bevordert hij de samenwerking met de instellingen van kinderbescherming en jeugdhulpverlening en geeft hij autoriteiten en instellingen onafhankelijk advies (art. 1:238 lid 3 B.W.). Hierbij moet de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag van de kinderbeschermingsinstellingen buiten beschouwing blijven (art. 1:238 lid 4 B.W.).

      De zetel, werkwijze en organisatie van de Raad kan, als het gaat om een gecertificeerde instelling, bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld (art. 1:238 lid 5 B.W.).

      Bevoegdheid Raad voor de Kinderbescherming

      De Raad kan optreden ten behoeve van twee groepen minderjarigen (art. 1:239 lid 1 B.W.):

      1. Kinderen die, ongeacht hun nationaliteit, in Nederland wonen of verblijven, en

      2. Kinderen die de Nederlandse nationaliteit hebben, maar in het buitenland wonen of verblijven.

      Ten aanzien van de eerste groep treden de werkeenheden van de Raad op die zich in hetzelfde arrondissement bevinden als dat waarin het kind woont of verblijft (art. 1:239 lid 2 B.W.). Als werkeenheden uit meerdere arrondissementen bevoegd zouden zijn, is er maar eentje bevoegd en eindigt de bevoegdheid van de andere werkeenheid (art. 1:239 lid 3 B.W.).

      Ten aanzien van de tweede groep treden de werkeenheden in het arrondissement Amsterdam op voor de Raad (art. 1:239 lid 4 B.W.).

      Klachtbehandeling Raad voor de Kinderbescherming

      Degenen die betrokken zijn bij het optreden van de Raad (en wiens belangen zijn geraakt) kunnen over het gedrag van een medewerker een klacht indienen bij de klachtencommissie. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de behandeling van klachten geregeld (art. 1:239 lid 5 B.W.). Deze was tot 30 september 2020 te vinden in het Besluit externe klachtencommissie raad voor de kinderbescherming. Nu verloopt de procedure overeenkomstig de bepalingen van de afdelingen 9.1.1., 9.1.2. en 9.1.3. van de Awb (Stb. 2020/358).

      Beroepsgeheim en inlichtingen aan Raad voor de Kinderbescherming

      Het beroepsgeheim van personen kan op grond van art. 1:240 B.W. worden doorbroken als het noodzakelijk is om inlichtingen aan de Raad te verstrekken ten behoeve van de uitoefening van diens taken. Indien een beroepsbeoefenaar bijvoorbeeld als getuige in een strafzaak inzake kindermishandeling wordt opgeroepen, dan mag hij zonder toestemming zijn geheimhoudingsplicht doorbreken.

      Gezagsuitoefening en voorlopige voogdij in opdracht Raad voor de Kinderbescherming

      De Raad voor de Kinderbescherming draagt er ook zorg voor dat elke minderjarige onder gezag staat. Is dit niet het geval, dan verzoekt de Raad de kinderrechter om in de gezagsuitoefening over de minderjarige te voorzien (art. 1:241 lid 1 B.W.).

      Tot die tijd kan de Raad of het OM de rechter verzoeken om een gecertificeerde instelling (als bedoeld in art. 1.1. van de Jeugdwet) de voorlopige voogdij te laten uitoefenen over de minderjarige, mocht dit dringend en onverwijld noodzakelijk zijn voor de behartiging van diens belangen (art. 1:241 lid 2 B.W.). Deze maatregel kan ook worden getroffen voor baby’s jonger dan zes maanden, die zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de raad voor de kinderbescherming als pleegkind zijn opgenomen (art. 1:241 lid 3 B.W.). Een pleegkind is een minderjarige die door anderen dan door zijn familieleden tot en met de derde graad wordt opgevoed. Ook wanneer de minderjarige wordt verzorgd door derden, of is opgenomen in een inrichting, maar nog niet aan wettelijk toezicht is onderworpen, valt het onder het begrip ‘pleegkind’ (art. 1:241 lid 3 onder a en b B.W).

      Afdeling 6 van titel 14 van boek 1 B.W. (voogdij) is niet van toepassing op voorlopige voogdij als bedoeld in art. 1:241 B.W. (voorlopige voogdij op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming), art. 1:268 lid 2 B.W. (voorlopige voogdij bij schorsing van het ouderlijk gezag, zie de pagina Beëindiging ouderlijk gezag) en art. 1:331 lid 2 B.W. (schorsing van de voogdij, zie de pagina Beëindiging van de voogdij) aangezien de voogdij in die gevallen slechts van korte duur is (art. 1:306a B.W.).

      Deze bepaling is enigszins verdwaald opgenomen bij voogdij van rechtspersonen, zie de pagina Voogdij van rechtspersonen.

      Eindigen, intrekken en wijzigen voorlopige voogdij

      De voorlopige voogdij eindigt na drie maanden na de toewijzing ervan, tenzij hiervóór een verzoek om voorziening in het gezag is ingediend (art. 1:241 lid 4 B.W.). Ook kan de kinderrechter die de voorlopige voogdij heeft uitgesproken, deze intrekken of wijzigen, tot het moment dat het verzoek om voorziening in het gezag is ingediend. Vanaf dat verzoek is de rechter bij wie dit verzoek is ingediend bevoegd om over de maatregel te beslissen (art. 1:241 lid 5 B.W.).

      Maatregel voorlopige voogdij minderjarige vreemdeling

      Betreft het een minderjarige waarvoor een verblijfsvergunning (als bedoeld in art. 28 van de Vreemdelingenwet 2000) is aangevraagd en die daarom in Nederland verblijft, dan kan door de Minister van V&J de voorlopige voogdij worden opgedragen aan een gecertificeerde instelling (art. 1:241 lid 6 B.W. jo. art. 1:302 lid 2 B.W. jo. art. 1.1 Jeugdwet): Stichting Nidos. Deze instelling draagt zorg voor de voogdij over minderjarige vluchtelingen en asielzoekers.

      Onderzoek door Raad voor de Kinderbescherming naar leefsituatie kind

      Het kan voorkomen dat een minderjarige in strijd met een wettelijk voorschrift in een pleeggezin is opgenomen. Indien hier een redelijk vermoeden toe bestaat, kan de Raad een onderzoek instellen naar de leefsituatie van het kind in het pleeggezin, het pleeggezin zelf en de wijze van voogdijuitoefening (art. 1:241 lid 7 B.W.). De Raad heeft deze bevoegdheid niet als het kind met toestemming van zijn gezaghebbers in het pleeggezin woont.

      Schakelbepaling Raad voor de Kinderbescherming voor Bureau Jeugdzorg

      Art. 1:241a B.W.verklaart art. 1:243 B.W. van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van de voorlopige voogdij door een gecertificeerde instelling. Dat betekent concreet dat bureau jeugdzorg kosteloos inlichtingen, uittreksels en afschriften uit de registers van colleges van b&w en ambtenaren van de burgerlijke stand kan ontvangen.

      Informatievergaring door Raad voor de Kinderbescherming

      De Raad heeft de plicht om op de hoogte te blijven van kwesties met betrekking tot gezag. Instanties en personen moeten de Raad op de hoogte houden, maar hij moet daarvoor ook zelf actief informatie verzamelen, of aanspraak maken op informatie (art. 1:242 B.W.).

      Voorziening in voogdij bij partnerdoding

      Art. 1:242a B.W. regelt de omgangsregeling van een kind met de ouder die wordt verdacht van of is veroordeeld voor het doden van de andere ouder. In die situatie verzoekt de Raad de rechter om de voorlopige voogdij aan een gecertificeerde instelling over te dragen, waarna een onderzoek wordt gestart naar een voorziening in het gezag. In de tussentijd stelt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek in naar de wenselijkheid van een omgangsregeling. Na dit onderzoek verzoekt de Raad de rechter een omgangsregeling vast te stellen of te ontzeggen en voor hoe lang.

      Kosten voor de Raad voor de Kinderbescherming

      Wanneer de Raad inlichtingen, afschriften en uittreksels uit registers van de colleges van b&w en ambtenaren van de burgerlijke stand vraagt, moeten zij die de Raad kosteloos verschaffen (art. 1:243 lid 1 B.W.). Ook andere instanties en personen moeten kosteloos inlichtingen aan de Raad verschaffen die noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van zijn taak. Ook verzoeken van de Raad aan de rechter worden kosteloos behandeld (art. 1:243 lid 2 B.W.). Griffiers rijken hem grossen, afschriften en uittreksels kosteloos uit. Exploten die door deurwaarders op verzoek van de Raad worden uitgebracht, worden volgens het gewone tarief vergoed (art. 1:243 lid 3 B.W.).

      Geen verplichte rechtsbijstand voor Raad voor Kinderbescherming

      De Raad mag in rechte optreden zonder advocaat, behalve in zaken waarin een vordering wordt ingesteld (art. 1:243 lid 4 B.W.). Advocaten die werk hebben geleverd aan de Raad kunnen hiervoor salaris in rekening brengen (art. 1:243 lid 3 B.W.).

      Auteur & Last edit

      [AvB, 1-09-2021; laatste bewerking MdV 17-05-2022]

      Raad voor de Kinderbescherming (Afd. 3, Titel 13, Boek 1 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!