Algemene bepalingen splitsing van rechtspersonen (Afd. 4, Titel 7, Boek 2 B.W.)
Inleiding algemene bepalingen splitsing rechtspersonen
In Afd. 4, Titel 7, Boek 2 B.W. worden nadere regels gegeven over splitsing van rechtspersonen. Dit betreft dus niet alleen kapitaalvennootschappen. Deze afdeling omvat 21 bepalingen (art. 2:334a B.W. tot en met art. 2:334u B.W.). Per 1 september 2023 is deze afdeling op onderdelen (nl. art. 2:334e lid 3 B.W. en art. 2:334w B.W. en art. 2:334aa lid 2 B.W.) gewijzigd, in verband met de Wet implementatie richtlijn grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen. De wijzigingen zijn in de onderstaande tekst verwerkt.
Onderscheid zuivere splitsing en afsplitsing
De wet onderscheidt in art. 2:334a lid 1 B.W. tussen zuivere splitsing en afsplitsing.
Zuivere splitsing is de rechtshandeling waarbij het vermogen van een rechtspersoon die bij de splitsing ophoudt te bestaan onder algemene titel overeenkomstig de aan de akte van splitsing gehechte beschrijving wordt verkregen door twee of meer andere rechtspersonen (art. 2:334a lid 2 B.W.).
Afsplitsing is de rechtshandeling waarbij het vermogen of een deel daarvan van een rechtspersoon die bij de splitsing niet ophoudt te bestaan onder algemene titel overeenkomstig de aan de akte van splitsing gehechte beschrijving wordt verkregen door een of meer andere rechtspersonen waarvan ten minste één overeenkomstig het bepaalde in deze of de volgende afdeling lidmaatschapsrechten of aandelen in zijn kapitaal toekent aan de leden of aan aandeelhouders van de splitsende rechtspersoon of waarvan ten minste één bij de splitsing door de splitsende rechtspersoon wordt opgericht (art. 2:334a lid 3 B.W.).
Partijen bij splitsing van een rechtspersoon
Partij bij de splitsing is de splitsende rechtspersoon alsmede elke verkrijgende rechtspersoon, met uitzondering van rechtspersonen die bij de splitsing worden opgericht (art. 2:334a lid 4 B.W.).
Voorwaarden die gelden bij splitsing van een rechtspersoon
De partijen bij een splitsing moeten dezelfde rechtsvorm hebben (art. 2:334b lid 1 B.W.).
Wordt een verkrijgende rechtspersoon bij de splitsing opgericht, dan moet hij de rechtsvorm hebben van de splitsende rechtspersoon (art. 2:334b lid 2 B.W.).
Voor de toepassing van dit artikel worden de naamloze en de besloten vennootschap als rechtspersonen met de zelfde rechtsvorm aangemerkt (art. 2:334b lid 3 B.W.).
Bij splitsing van een vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij of stichting kunnen ook naamloze of besloten vennootschappen worden opgericht, mits de splitsende rechtspersoon daarvan bij de splitsing alle aandelen verkrijgt (art. 2:334b lid 1 B.W.).
Een ontbonden rechtspersoon mag niet partij zijn bij een splitsing, indien reeds uit hoofde van de vereffening een uitkering is gedaan (art. 2:334b lid 5 B.W.).
Een rechtspersoon mag niet partij zijn bij een splitsing gedurende faillissement of surséance van betaling (art. 2:334b lid 6 B.W.).
Een splitsende rechtspersoon mag in faillissement of surséance van betaling zijn, mits alle verkrijgende rechtspersonen bij de splitsing opgerichte naamloze of besloten vennootschappen zijn en de splitsende rechtspersoon daarvan bij de splitsing enig aandeelhouder wordt. Indien de splitsende rechtspersoon in faillissement is, kan de curator tot splitsing besluiten en rusten de verplichtingen die ingevolge deze en de volgende afdeling op het bestuur rusten, op de curator; indien de rechtspersoon in surséance van betaling is, behoeft het besluit tot splitsing de goedkeuring van de bewindvoerder. De tweede zin van artikel 334d, artikel 334f lid 2 onderdeel e voor zover het betreft de waarde van het deel van het vermogen dat de splitsende rechtspersoon zal behouden, artikel 334g lid 2, artikel 334i lid 1, artikel 334k, artikel 334w en artikel 334ff lid 3 gelden niet in faillissement; de tweede zin van artikel 334d en artikel 334w gelden niet in surséance (art. 2:334b lid 7 B.W.).
Splitsende rechtspersoon houdt op te bestaan
Indien het gehele vermogen van de splitsende rechtspersoon overgaat, houdt hij door het van kracht worden van de splitsing op te bestaan (art. 2:334c lid 1 B.W.).
Dit tenzij ten minste één verkrijgende rechtspersoon een bij de splitsing opgerichte naamloze of besloten vennootschap is en de splitsende rechtspersoon daarvan bij de splitsing alle aandelen verkrijgt (art. 2:334c lid 2 B.W.).
Waarde van verkregen vermogen moet tenminste nul zijn
De waarde van het deel van het vermogen van de splitsende rechtspersoon dat elke verkrijgende rechtspersoon verkrijgt moet ten tijde van de splitsing ten minste nul zijn (art. 2:334d B.W.).
Hetzelfde geldt voor de waarde van het deel van het vermogen dat een voortbestaande splitsende rechtspersoon behoudt, vermeerderd met de waarde van aandelen in het kapitaal van verkrijgende rechtspersonen die hij bij de splitsing verkrijgt.
Dit tenzij de verkrijgende rechtspersonen naamloze of besloten vennootschappen zijn, of de splitsende vennootschap een naamloze of besloten vennootschap is.
Aandeelhouders of leden worden door de splitsing aandeelhouder dan wel lid van alle verkrijgende rechtspersonen
De leden of aandeelhouders van de splitsende rechtspersoon worden door de splitsing lid of aandeelhouder van alle verkrijgende rechtspersonen (art. 2:334e lid 1 B.W.).
Geen aandelen in het kapitaal van een verkrijgende vennootschap worden verkregen voor aandelen in het kapitaal van een splitsende vennootschap die door of voor rekening van die verkrijgende vennootschap of door of voor rekening van de splitsende vennootschap worden gehouden (art. 2:334e lid 2 B.W.).
Lid 1 geldt volgens art. 2:334e lid 3 B.W. voorts niet voor zover:
a. de verkrijgende rechtspersonen bij de splitsing opgerichte naamloze of besloten vennootschappen zijn en de splitsende rechtspersoon daarvan bij de splitsing alle aandelen verkrijgt;
b. ten aanzien van verkrijgende vennootschappen art. 2:334cc B.W. of art. 2:334ii B.W. wordt toegepast;
c. krachtens de ruilverhouding van de aandelen zelfs geen recht bestaat op een enkel aandeel;
d. art. 2:334ee1 B.W. van toepassing is.
Per 1 september 2023 is hier een extra voorwaarde aan toegevoegd:
f. artikel 334qq lid 1 van toepassing is.
Nog toe te voegen
De nog niet behandelde bepalingen – art. 2:334f B.W. t/m art. 2:334s B.W. en art. 2:334u B.W. – zullen nog nader worden uitgewerkt.
Verzet tegen voorstel tot splitsing bij verzoekschrift
Tot een maand nadat alle partijen bij de splitsing de nederlegging of openbaarmaking van het voorstel tot splitsing hebben aangekondigd kan iedere wederpartij bij een rechtsverhouding van zulk een partij door een verzoekschrift aan de rechtbank tegen het voorstel tot splitsing in verzet komen op grond dat het voorstel ten aanzien van zijn rechtsverhouding strijdt met art. 2:334j B.W. of dat een krachtens art. 2:334k B.W. verlangde waarborg niet is gegeven. In het laatste geval vermeldt het verzoekschrift de waarborg die wordt verlangd. De rechtbank wijst het verzoek af, indien de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vermogenstoestand van de verkrijgende rechtspersoon na de splitsing minder waarborg zal bieden dat de vordering zal worden voldaan, en dat van de rechtspersoon niet voldoende waarborgen zijn verkregen (art. 2:334l lid 1 B.W.).
Zie ook de pagina Procedures rechtspersonen.
Aansprakelijkheid verkrijgende rechtspersoon bij splitsing
De verkrijgende rechtspersonen en de voortbestaande gesplitste rechtspersoon zijn aansprakelijk tot nakoming van de verbintenissen van de gesplitste rechtspersoon ten tijde van de splitsing (art. 2:334t lid 1 B.W.).
Aansprakelijkheid bij ondeelbare verbintenissen bij splitsing rechtspersoon
Voor ondeelbare verbintenissen zijn de verkrijgende rechtspersonen en de voortbestaande gesplitste rechtspersoon elk voor het geheel aansprakelijk (art. 2:334t lid 2 B.W.).
Zoals blijkt uit het arrest Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 mei 2022 (Vesteda/Rabobank) kan bij het aangaan van een lening worden bedongen, dat de verbintenissen uit die lening ondeelbaar zijn. Dit vloeit voort uit de toepasselijkheid van de bepalingen inzake hoofdelijkheid, die op de splitsing van overeenkomstige toepassing zijn (zie hierna, art. 2:334t lid 5 B.W.).
Het Hof overweegt in r.o. 5.7 – met verwijzing naar het arrest HR 21 maart 2014 (Cofaze/Intergamma):
“Uit artikel 6:6 lid 2 BW volgt dat een prestatie c.q. schuld bij rechtshandeling ondeelbaar kan worden gemaakt. Zo kunnen partijen ook goederenrechtelijke werking geven aan een contractueel overdraagbaarheids- of verpandingsverbod”.
Aansprakelijkheid bij deelbare verbintenissen bij splitsing rechtspersoon
Voor deelbare verbintenissen is de verkrijgende rechtspersoon waarop de verbintenis is overgegaan of, zo de verbintenis niet op een verkrijgende rechtspersoon is overgegaan, de voortbestaande gesplitste rechtspersoon voor het geheel aansprakelijk. De aansprakelijkheid voor deelbare verbintenissen is voor elke andere rechtspersoon beperkt tot de waarde van het vermogen dat hij bij de splitsing heeft verkregen of behouden (art. 2:334t lid 3 B.W.).
Intreding aansprakelijkheid na splitsing pas na tekortkoming voortbestaande rechtspersoon
Andere rechtspersonen dan de rechtspersoon waarop de verbintenis is overgegaan of, zo de verbintenis niet op een verkrijgende rechtspersoon is overgegaan, dan de voortbestaande gesplitste rechtspersoon zijn niet tot nakoming gehouden voordat de laatstbedoelde rechtspersoon in de nakoming van de verbintenis is tekortgeschoten (art. 2:334t lid 4 B.W.).
Aansprakelijkheid na splitsing is hoofdelijke aansprakelijkheid
Ten aanzien van de aansprakelijkheid zijn de bepalingen betreffende hoofdelijke verbondenheid van overeenkomstige toepassing (art. 2:334t lid 5 B.W.). Zie ook de pagina Pluraliteit en hoofdelijkheid van schuldenaren.
Auteur & Last edit
[MdV, 13-03-2022; laatste bewerking 2-09-2023]
Algemene bepalingen splitsing van rechtspersonen (Afd. 4, Titel 7, Boek 2 B.W.)
Inleiding algemene bepalingen splitsing rechtspersonen
In Afd. 4, Titel 7, Boek 2 B.W. worden nadere regels gegeven over splitsing van rechtspersonen. Dit betreft dus niet alleen kapitaalvennootschappen. Deze afdeling omvat 21 bepalingen (art. 2:334a B.W. tot en met art. 2:334u B.W.). Per 1 september 2023 is deze afdeling op onderdelen (nl. art. 2:334e lid 3 B.W. en art. 2:334w B.W. en art. 2:334aa lid 2 B.W.) gewijzigd, in verband met de Wet implementatie richtlijn grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen. De wijzigingen zijn in de onderstaande tekst verwerkt.
Onderscheid zuivere splitsing en afsplitsing
De wet onderscheidt in art. 2:334a lid 1 B.W. tussen zuivere splitsing en afsplitsing.
Zuivere splitsing is de rechtshandeling waarbij het vermogen van een rechtspersoon die bij de splitsing ophoudt te bestaan onder algemene titel overeenkomstig de aan de akte van splitsing gehechte beschrijving wordt verkregen door twee of meer andere rechtspersonen (art. 2:334a lid 2 B.W.).
Afsplitsing is de rechtshandeling waarbij het vermogen of een deel daarvan van een rechtspersoon die bij de splitsing niet ophoudt te bestaan onder algemene titel overeenkomstig de aan de akte van splitsing gehechte beschrijving wordt verkregen door een of meer andere rechtspersonen waarvan ten minste één overeenkomstig het bepaalde in deze of de volgende afdeling lidmaatschapsrechten of aandelen in zijn kapitaal toekent aan de leden of aan aandeelhouders van de splitsende rechtspersoon of waarvan ten minste één bij de splitsing door de splitsende rechtspersoon wordt opgericht (art. 2:334a lid 3 B.W.).
Partijen bij splitsing van een rechtspersoon
Partij bij de splitsing is de splitsende rechtspersoon alsmede elke verkrijgende rechtspersoon, met uitzondering van rechtspersonen die bij de splitsing worden opgericht (art. 2:334a lid 4 B.W.).
Voorwaarden die gelden bij splitsing van een rechtspersoon
De partijen bij een splitsing moeten dezelfde rechtsvorm hebben (art. 2:334b lid 1 B.W.).
Wordt een verkrijgende rechtspersoon bij de splitsing opgericht, dan moet hij de rechtsvorm hebben van de splitsende rechtspersoon (art. 2:334b lid 2 B.W.).
Voor de toepassing van dit artikel worden de naamloze en de besloten vennootschap als rechtspersonen met de zelfde rechtsvorm aangemerkt (art. 2:334b lid 3 B.W.).
Bij splitsing van een vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij of stichting kunnen ook naamloze of besloten vennootschappen worden opgericht, mits de splitsende rechtspersoon daarvan bij de splitsing alle aandelen verkrijgt (art. 2:334b lid 1 B.W.).
Een ontbonden rechtspersoon mag niet partij zijn bij een splitsing, indien reeds uit hoofde van de vereffening een uitkering is gedaan (art. 2:334b lid 5 B.W.).
Een rechtspersoon mag niet partij zijn bij een splitsing gedurende faillissement of surséance van betaling (art. 2:334b lid 6 B.W.).
Een splitsende rechtspersoon mag in faillissement of surséance van betaling zijn, mits alle verkrijgende rechtspersonen bij de splitsing opgerichte naamloze of besloten vennootschappen zijn en de splitsende rechtspersoon daarvan bij de splitsing enig aandeelhouder wordt. Indien de splitsende rechtspersoon in faillissement is, kan de curator tot splitsing besluiten en rusten de verplichtingen die ingevolge deze en de volgende afdeling op het bestuur rusten, op de curator; indien de rechtspersoon in surséance van betaling is, behoeft het besluit tot splitsing de goedkeuring van de bewindvoerder. De tweede zin van artikel 334d, artikel 334f lid 2 onderdeel e voor zover het betreft de waarde van het deel van het vermogen dat de splitsende rechtspersoon zal behouden, artikel 334g lid 2, artikel 334i lid 1, artikel 334k, artikel 334w en artikel 334ff lid 3 gelden niet in faillissement; de tweede zin van artikel 334d en artikel 334w gelden niet in surséance (art. 2:334b lid 7 B.W.).
Splitsende rechtspersoon houdt op te bestaan
Indien het gehele vermogen van de splitsende rechtspersoon overgaat, houdt hij door het van kracht worden van de splitsing op te bestaan (art. 2:334c lid 1 B.W.).
Dit tenzij ten minste één verkrijgende rechtspersoon een bij de splitsing opgerichte naamloze of besloten vennootschap is en de splitsende rechtspersoon daarvan bij de splitsing alle aandelen verkrijgt (art. 2:334c lid 2 B.W.).
Waarde van verkregen vermogen moet tenminste nul zijn
De waarde van het deel van het vermogen van de splitsende rechtspersoon dat elke verkrijgende rechtspersoon verkrijgt moet ten tijde van de splitsing ten minste nul zijn (art. 2:334d B.W.).
Hetzelfde geldt voor de waarde van het deel van het vermogen dat een voortbestaande splitsende rechtspersoon behoudt, vermeerderd met de waarde van aandelen in het kapitaal van verkrijgende rechtspersonen die hij bij de splitsing verkrijgt.
Dit tenzij de verkrijgende rechtspersonen naamloze of besloten vennootschappen zijn, of de splitsende vennootschap een naamloze of besloten vennootschap is.
Aandeelhouders of leden worden door de splitsing aandeelhouder dan wel lid van alle verkrijgende rechtspersonen
De leden of aandeelhouders van de splitsende rechtspersoon worden door de splitsing lid of aandeelhouder van alle verkrijgende rechtspersonen (art. 2:334e lid 1 B.W.).
Geen aandelen in het kapitaal van een verkrijgende vennootschap worden verkregen voor aandelen in het kapitaal van een splitsende vennootschap die door of voor rekening van die verkrijgende vennootschap of door of voor rekening van de splitsende vennootschap worden gehouden (art. 2:334e lid 2 B.W.).
Lid 1 geldt volgens art. 2:334e lid 3 B.W. voorts niet voor zover:
a. de verkrijgende rechtspersonen bij de splitsing opgerichte naamloze of besloten vennootschappen zijn en de splitsende rechtspersoon daarvan bij de splitsing alle aandelen verkrijgt;
b. ten aanzien van verkrijgende vennootschappen art. 2:334cc B.W. of art. 2:334ii B.W. wordt toegepast;
c. krachtens de ruilverhouding van de aandelen zelfs geen recht bestaat op een enkel aandeel;
d. art. 2:334ee1 B.W. van toepassing is.
Per 1 september 2023 is hier een extra voorwaarde aan toegevoegd:
f. artikel 334qq lid 1 van toepassing is.
Nog toe te voegen
De nog niet behandelde bepalingen – art. 2:334f B.W. t/m art. 2:334s B.W. en art. 2:334u B.W. – zullen nog nader worden uitgewerkt.
Verzet tegen voorstel tot splitsing bij verzoekschrift
Tot een maand nadat alle partijen bij de splitsing de nederlegging of openbaarmaking van het voorstel tot splitsing hebben aangekondigd kan iedere wederpartij bij een rechtsverhouding van zulk een partij door een verzoekschrift aan de rechtbank tegen het voorstel tot splitsing in verzet komen op grond dat het voorstel ten aanzien van zijn rechtsverhouding strijdt met art. 2:334j B.W. of dat een krachtens art. 2:334k B.W. verlangde waarborg niet is gegeven. In het laatste geval vermeldt het verzoekschrift de waarborg die wordt verlangd. De rechtbank wijst het verzoek af, indien de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vermogenstoestand van de verkrijgende rechtspersoon na de splitsing minder waarborg zal bieden dat de vordering zal worden voldaan, en dat van de rechtspersoon niet voldoende waarborgen zijn verkregen (art. 2:334l lid 1 B.W.).
Zie ook de pagina Procedures rechtspersonen.
Aansprakelijkheid verkrijgende rechtspersoon bij splitsing
De verkrijgende rechtspersonen en de voortbestaande gesplitste rechtspersoon zijn aansprakelijk tot nakoming van de verbintenissen van de gesplitste rechtspersoon ten tijde van de splitsing (art. 2:334t lid 1 B.W.).
Aansprakelijkheid bij ondeelbare verbintenissen bij splitsing rechtspersoon
Voor ondeelbare verbintenissen zijn de verkrijgende rechtspersonen en de voortbestaande gesplitste rechtspersoon elk voor het geheel aansprakelijk (art. 2:334t lid 2 B.W.).
Zoals blijkt uit het arrest Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 mei 2022 (Vesteda/Rabobank) kan bij het aangaan van een lening worden bedongen, dat de verbintenissen uit die lening ondeelbaar zijn. Dit vloeit voort uit de toepasselijkheid van de bepalingen inzake hoofdelijkheid, die op de splitsing van overeenkomstige toepassing zijn (zie hierna, art. 2:334t lid 5 B.W.).
Het Hof overweegt in r.o. 5.7 – met verwijzing naar het arrest HR 21 maart 2014 (Cofaze/Intergamma):
“Uit artikel 6:6 lid 2 BW volgt dat een prestatie c.q. schuld bij rechtshandeling ondeelbaar kan worden gemaakt. Zo kunnen partijen ook goederenrechtelijke werking geven aan een contractueel overdraagbaarheids- of verpandingsverbod”.
Aansprakelijkheid bij deelbare verbintenissen bij splitsing rechtspersoon
Voor deelbare verbintenissen is de verkrijgende rechtspersoon waarop de verbintenis is overgegaan of, zo de verbintenis niet op een verkrijgende rechtspersoon is overgegaan, de voortbestaande gesplitste rechtspersoon voor het geheel aansprakelijk. De aansprakelijkheid voor deelbare verbintenissen is voor elke andere rechtspersoon beperkt tot de waarde van het vermogen dat hij bij de splitsing heeft verkregen of behouden (art. 2:334t lid 3 B.W.).
Intreding aansprakelijkheid na splitsing pas na tekortkoming voortbestaande rechtspersoon
Andere rechtspersonen dan de rechtspersoon waarop de verbintenis is overgegaan of, zo de verbintenis niet op een verkrijgende rechtspersoon is overgegaan, dan de voortbestaande gesplitste rechtspersoon zijn niet tot nakoming gehouden voordat de laatstbedoelde rechtspersoon in de nakoming van de verbintenis is tekortgeschoten (art. 2:334t lid 4 B.W.).
Aansprakelijkheid na splitsing is hoofdelijke aansprakelijkheid
Ten aanzien van de aansprakelijkheid zijn de bepalingen betreffende hoofdelijke verbondenheid van overeenkomstige toepassing (art. 2:334t lid 5 B.W.). Zie ook de pagina Pluraliteit en hoofdelijkheid van schuldenaren.
Auteur & Last edit
[MdV, 13-03-2022; laatste bewerking 2-09-2023]
Algemene bepalingen splitsing van rechtspersonen (Afd. 4, Titel 7, Boek 2 B.W.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!