Verordening inzake toepasselijk recht overeenkomsten (Rome I)
Inleiding Verordening inzake toepasselijk recht overeenkomsten (Rome I)
Verordening EG 593/2008 d.d. 17 juni 2008 inzake het toepasselijk recht op overeenkomsten, in de wandelgangen beter bekend als “Rome I”, maakt deel uit van het materiële internationaal privaatrecht (IPR).
Deze Verordening is van toepassing op arbeidsovereenkomsten die na 17 december 2009 zijn aangegaan en is in de plaats gekomen van het EVO-Verdrag. De Verordening wordt daarom ook wel aangeduid als ‘EVO-Verordening’.
Inhoud van de EVO-Verordening
De EVO Verordening (Rome I) is ingedeeld in hoofdstukken. De indeling is als volgt:
Hoofdstuk I – Werkingssfeer
Art. 1 Materiële werkingssfeer
Art. 2 Universele toepassing
Hoofdstuk II Eenvormige regels
Art. 3 Rechtskeuze door partijen
Art. 4 Toepasselijk recht bij gebreke van rechtskeuze
Art. 5 Vervoersovereenkomsten
Art. 6 Consumentenovereenkomsten
Art. 7 Verzekeringsovereenkomsten
Art. 8 Individuele arbeidsovereenkomsten
Art. 9 Bepalingen van bijzonder dwingend recht
Art. 10 Bestaan en materiële geldigheid
Art. 11 Formele geldigheid van overeenkomsten
Art. 12 De onderwerpen die het toepasselijk recht beheerst
Art. 13 Handelingsonbekwaamheid en handelingsonbevoegdheid
Art. 14 Cessie van vorderingen en contractuele subrogatie
Art. 15 Wettelijke subrogatie
Art. 16 Hoofdelijke schuldenaars
Art. 17 Verrekening
Art. 18 Bewijs
Hoofdstuk III Overige bepalingen
Art. 19 De gewone verblijfplaats
Art. 20 Uitsluiting na herverwijzing
Art. 21 Openbare orde van het forum
Art. 22 Staten met meer dan één rechtssysteem
Art. 23 Verhouding tot andere bepalingen van Gemeenschapsrecht
Art. 24 Verhouding tot het Verdrag van Rome
Art. 25 Verhouding tot bestaande internationale verdragen
Art. 26 Lijst van overeenkomsten
Art. 27 Herzieningsclausule
Art. 28 Toepassing in de tijd
Hoofdstuk IV Slotbepalingen
Art. 29 Inwerkingtreding en toepassing
Individuele arbeidsovereenkomsten (art. 8 Rome I)
Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie is Rome I van toepassing op arbeidsovereenkomsten die na 17 december
2009 zijn aangegaan en is in de plaats gekomen van het EVO-Verdrag.
De Rome I-verordening heeft als hoofdregel dat een individuele arbeidsovereenkomst wordt beheerst door het recht dat partijen expliciet of impliciet hebben gekozen. Deze keuze mag er overigens niet toe leiden dat een werknemer de bescherming verliest die hij geniet op grond van de bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken en die van toepassing zouden zijn wanneer er geen rechtskeuze zou zijn gemaakt.
Woonlandbeginsel toepasselijk recht arbeidsovereenkomsten
Is de keuze bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst niet expliciet of impliciet gemaakt dan wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar, of van waaruit de werknemer ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst de arbeid gewoonlijk verricht, ook wanneer hij tijdelijk in een ander land werkt. Dit uitgangspunt wordt het woonlandbeginsel genoemd.
Wel moet ook dan gevolg worden toegekend aan bepalingen van bijzonder dwingend recht van het land waar tijdelijk wordt gewerkt. Het gaat in Nederland bijvoorbeeld om de Wet minimumloon en vakantiebijslag, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Arbeidstijdenwet.
Detacheringsrichtlijn
Daarnaast bepaalt art. 23 van de Rome I-verordening dat de verordening andere bepalingen uit het gemeenschapsrecht over het toepasselijke recht op verbintenissen uit overeenkomst onverlet laat. De detacheringsrichtlijn valt hieronder. Dit met uitzondering van art. 7 Rome I, dat over verzekeringsovereenkomsten gaat
Zie ook de pagina Detacheringsrichtlijn.
Coördinatieverordening: werklandbeginsel
Verordening 883/2004 (de coördinatieverordening) bepaalt dat bij grensoverschrijdende werkzaamheden de werknemer onderworpen is aan het (publieke) socialezekerheidsstelsel van het land waar de werkzaamheden feitelijk worden verricht: het werklandbeginsel. Om te voorkomen
dat de grensoverschrijdende werknemer op grond van zijn tijdelijke werkzaamheden versnipperde aanspraken opbouwt, bepaalt de coördinatieverordening dat in het geval van detachering (maximaal twee jaar), het sociale zekerheidsrecht van de lidstaat waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht van toepassing blijft. Voor de detachering dient wel een zogenoemd certificaat betreffende de toepasselijke sociale verzekeringswetgeving (in Nederland ook wel bekend als de zogenoemde «A1-verklaring») te worden aangevraagd.
Bepalingen van bijzonder dwingend recht (art. 9 Rome I)
Volgens art. 9 lid 1 Rome I zijn bepalingen van bijzonder dwingend recht bepalingen aan de inachtneming waarvan een land zoveel belang hecht voor de handhaving van zijn openbare belangen zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat zij moet worden toegepast op elk geval dat onder de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht overeenkomstig deze verordening overigens van toepassing is op de overeenkomst.
Volgens kid 2 beperkt niets in verordening Rome I de toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is.
De rechter kan ook gevolg toekennen aan de bepalingen van bijzonder dwingend recht van het land waar de verbintenissen krachtens de overeenkomst moeten worden nagekomen of zijn nagekomen, voor zover die bepalingen van bijzonder dwingend recht de tenuitvoerlegging van de overeenkomst onwettig maken. Bij de beslissing of aan deze bepalingen gevolg moet worden toegekend, wordt rekening gehouden met hun aard en doel alsmede met de gevolgen die de toepassing of niet-toepassing van deze bepalingen zou kunnen hebben (art. 9 lid 3 Rome I).
In de overwegingen van de detacheringsrichtlijn is uitdrukkelijk vermeld dat de richtlijn een uitwerking is van artikel 6 van het Verdrag van Rome (nu artikel 9 van de Rome I-Verordening) waarbij de bepalingen uit de richtlijn en de implementatie van deze bepalingen in nationaal recht worden geacht van bijzonder dwingend recht te zijn.
Nationaal recht bepaalt handelingsbekwaamheid (art. 13 Rome I)
Art. 13 Rome I bepaalt, dat bij een overeenkomst die is gesloten tussen personen die zich in eenzelfde land bevinden, een natuurlijke persoon die volgens het recht van dat land handelingsbekwaam en handelingsbevoegd is, zich slechts kan beroepen op het feit dat hij volgens het recht van een ander land handelingsonbekwaam en handelingsonbevoegd is, indien de wederpartij ten tijde van de sluiting van de overeenkomst deze onbekwaamheid of onbevoegdheid kende of door nalatigheid niet kende.
Art. 10:11 lid 1 B.W. bepaalt, dat het nationale recht van een minderjarige bepalend is voor diens handelingsbekwaamheid in een ander land. Zie de pagina Algemene bepalingen IPR.
Rechtspraak
Art. 4 EVO
Hof Amsterdam 14 november 2017 (curatoren Indover Bank/Bank Indonesia) – (r.o. 3.5.2) Aangezien geen rechtskeuze is gesteld, is het recht van het land waarmee de gestelde overeenkomst het nauwst is verbonden van toepassing (art. 4 lid 1 EVO). Ingevolge art. 4 lid 2 EVO wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar hoofdbestuur heeft. Bij gebreke van andere door partijen aangedragen concrete aanknopingspunten is dit vermoeden hier beslissend. Ingevolge de gestelde overeenkomst rust de kenmerkende prestatie op BI (namelijk om ervoor te zorgen dat Indover haar verplichtingen kan blijven nakomen). Aangezien BI ten tijde van het gestelde sluiten van de overeenkomst haar hoofdbestuur in Jakarta had, moet de primaire vordering worden beoordeeld naar Indonesische recht.
Auteur & Last edit
[MdV, 3-03-2020; laatste bewerking 23-09-2023]
Verordening inzake toepasselijk recht overeenkomsten (Rome I)
Inleiding Verordening inzake toepasselijk recht overeenkomsten (Rome I)
Verordening EG 593/2008 d.d. 17 juni 2008 inzake het toepasselijk recht op overeenkomsten, in de wandelgangen beter bekend als “Rome I”, maakt deel uit van het materiële internationaal privaatrecht (IPR).
Deze Verordening is van toepassing op arbeidsovereenkomsten die na 17 december 2009 zijn aangegaan en is in de plaats gekomen van het EVO-Verdrag. De Verordening wordt daarom ook wel aangeduid als ‘EVO-Verordening’.
Inhoud van de EVO-Verordening
De EVO Verordening (Rome I) is ingedeeld in hoofdstukken. De indeling is als volgt:
Hoofdstuk I – Werkingssfeer
Art. 1 Materiële werkingssfeer
Art. 2 Universele toepassing
Hoofdstuk II Eenvormige regels
Art. 3 Rechtskeuze door partijen
Art. 4 Toepasselijk recht bij gebreke van rechtskeuze
Art. 5 Vervoersovereenkomsten
Art. 6 Consumentenovereenkomsten
Art. 7 Verzekeringsovereenkomsten
Art. 8 Individuele arbeidsovereenkomsten
Art. 9 Bepalingen van bijzonder dwingend recht
Art. 10 Bestaan en materiële geldigheid
Art. 11 Formele geldigheid van overeenkomsten
Art. 12 De onderwerpen die het toepasselijk recht beheerst
Art. 13 Handelingsonbekwaamheid en handelingsonbevoegdheid
Art. 14 Cessie van vorderingen en contractuele subrogatie
Art. 15 Wettelijke subrogatie
Art. 16 Hoofdelijke schuldenaars
Art. 17 Verrekening
Art. 18 Bewijs
Hoofdstuk III Overige bepalingen
Art. 19 De gewone verblijfplaats
Art. 20 Uitsluiting na herverwijzing
Art. 21 Openbare orde van het forum
Art. 22 Staten met meer dan één rechtssysteem
Art. 23 Verhouding tot andere bepalingen van Gemeenschapsrecht
Art. 24 Verhouding tot het Verdrag van Rome
Art. 25 Verhouding tot bestaande internationale verdragen
Art. 26 Lijst van overeenkomsten
Art. 27 Herzieningsclausule
Art. 28 Toepassing in de tijd
Hoofdstuk IV Slotbepalingen
Art. 29 Inwerkingtreding en toepassing
Individuele arbeidsovereenkomsten (art. 8 Rome I)
Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie is Rome I van toepassing op arbeidsovereenkomsten die na 17 december
2009 zijn aangegaan en is in de plaats gekomen van het EVO-Verdrag.
De Rome I-verordening heeft als hoofdregel dat een individuele arbeidsovereenkomst wordt beheerst door het recht dat partijen expliciet of impliciet hebben gekozen. Deze keuze mag er overigens niet toe leiden dat een werknemer de bescherming verliest die hij geniet op grond van de bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken en die van toepassing zouden zijn wanneer er geen rechtskeuze zou zijn gemaakt.
Woonlandbeginsel toepasselijk recht arbeidsovereenkomsten
Is de keuze bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst niet expliciet of impliciet gemaakt dan wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar, of van waaruit de werknemer ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst de arbeid gewoonlijk verricht, ook wanneer hij tijdelijk in een ander land werkt. Dit uitgangspunt wordt het woonlandbeginsel genoemd.
Wel moet ook dan gevolg worden toegekend aan bepalingen van bijzonder dwingend recht van het land waar tijdelijk wordt gewerkt. Het gaat in Nederland bijvoorbeeld om de Wet minimumloon en vakantiebijslag, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Arbeidstijdenwet.
Detacheringsrichtlijn
Daarnaast bepaalt art. 23 van de Rome I-verordening dat de verordening andere bepalingen uit het gemeenschapsrecht over het toepasselijke recht op verbintenissen uit overeenkomst onverlet laat. De detacheringsrichtlijn valt hieronder. Dit met uitzondering van art. 7 Rome I, dat over verzekeringsovereenkomsten gaat
Zie ook de pagina Detacheringsrichtlijn.
Coördinatieverordening: werklandbeginsel
Verordening 883/2004 (de coördinatieverordening) bepaalt dat bij grensoverschrijdende werkzaamheden de werknemer onderworpen is aan het (publieke) socialezekerheidsstelsel van het land waar de werkzaamheden feitelijk worden verricht: het werklandbeginsel. Om te voorkomen
dat de grensoverschrijdende werknemer op grond van zijn tijdelijke werkzaamheden versnipperde aanspraken opbouwt, bepaalt de coördinatieverordening dat in het geval van detachering (maximaal twee jaar), het sociale zekerheidsrecht van de lidstaat waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht van toepassing blijft. Voor de detachering dient wel een zogenoemd certificaat betreffende de toepasselijke sociale verzekeringswetgeving (in Nederland ook wel bekend als de zogenoemde «A1-verklaring») te worden aangevraagd.
Bepalingen van bijzonder dwingend recht (art. 9 Rome I)
Volgens art. 9 lid 1 Rome I zijn bepalingen van bijzonder dwingend recht bepalingen aan de inachtneming waarvan een land zoveel belang hecht voor de handhaving van zijn openbare belangen zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat zij moet worden toegepast op elk geval dat onder de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht overeenkomstig deze verordening overigens van toepassing is op de overeenkomst.
Volgens kid 2 beperkt niets in verordening Rome I de toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is.
De rechter kan ook gevolg toekennen aan de bepalingen van bijzonder dwingend recht van het land waar de verbintenissen krachtens de overeenkomst moeten worden nagekomen of zijn nagekomen, voor zover die bepalingen van bijzonder dwingend recht de tenuitvoerlegging van de overeenkomst onwettig maken. Bij de beslissing of aan deze bepalingen gevolg moet worden toegekend, wordt rekening gehouden met hun aard en doel alsmede met de gevolgen die de toepassing of niet-toepassing van deze bepalingen zou kunnen hebben (art. 9 lid 3 Rome I).
In de overwegingen van de detacheringsrichtlijn is uitdrukkelijk vermeld dat de richtlijn een uitwerking is van artikel 6 van het Verdrag van Rome (nu artikel 9 van de Rome I-Verordening) waarbij de bepalingen uit de richtlijn en de implementatie van deze bepalingen in nationaal recht worden geacht van bijzonder dwingend recht te zijn.
Nationaal recht bepaalt handelingsbekwaamheid (art. 13 Rome I)
Art. 13 Rome I bepaalt, dat bij een overeenkomst die is gesloten tussen personen die zich in eenzelfde land bevinden, een natuurlijke persoon die volgens het recht van dat land handelingsbekwaam en handelingsbevoegd is, zich slechts kan beroepen op het feit dat hij volgens het recht van een ander land handelingsonbekwaam en handelingsonbevoegd is, indien de wederpartij ten tijde van de sluiting van de overeenkomst deze onbekwaamheid of onbevoegdheid kende of door nalatigheid niet kende.
Art. 10:11 lid 1 B.W. bepaalt, dat het nationale recht van een minderjarige bepalend is voor diens handelingsbekwaamheid in een ander land. Zie de pagina Algemene bepalingen IPR.
Rechtspraak
Art. 4 EVO
Hof Amsterdam 14 november 2017 (curatoren Indover Bank/Bank Indonesia) – (r.o. 3.5.2) Aangezien geen rechtskeuze is gesteld, is het recht van het land waarmee de gestelde overeenkomst het nauwst is verbonden van toepassing (art. 4 lid 1 EVO). Ingevolge art. 4 lid 2 EVO wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar hoofdbestuur heeft. Bij gebreke van andere door partijen aangedragen concrete aanknopingspunten is dit vermoeden hier beslissend. Ingevolge de gestelde overeenkomst rust de kenmerkende prestatie op BI (namelijk om ervoor te zorgen dat Indover haar verplichtingen kan blijven nakomen). Aangezien BI ten tijde van het gestelde sluiten van de overeenkomst haar hoofdbestuur in Jakarta had, moet de primaire vordering worden beoordeeld naar Indonesische recht.
Auteur & Last edit
[MdV, 3-03-2020; laatste bewerking 23-09-2023]
Verordening inzake toepasselijk recht overeenkomsten (Rome I)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!