Pagina inhoud

    Faillissementswet inleiding

    Inleiding faillissementswet (insolventierecht)

    Het insolventierecht wordt geregeld in de Faillissementswet (afgekort als “Fw.”). “Insolventie” betekent “niet kunnen betalen”. Vroeger sprak men van “faillissementsrecht”, maar het faillissement is maar een van de drie procedures die de Faillissementswet regelt.

    Die drie procedures zijn:

    1. faillissement

    2. surseance van betaling

    3. schuldsanering voor natuurlijke personen

    Daar is recent aan toegevoegd de procedure voor de homologatie van het onderhands akkoord (WHOA-procedure).

    Faillissement

    Het faillissement is een procedure die is gericht op vereffening (liquidatie) van het vermogen van de schuldenaar. Technisch gezien is het faillissement een (executoriaal) beslag op het vermogen van de schuldenaar, dat ten behoeve van al diens schuldeisers wordt afgewikkeld.

    Het criterium voor toewijzing van een verzoek tot faillietverklaring is dat de schuldenaar “is opgehouden te betalen” (art. 1 Fw.). Het is dus niet nodig dat de schuldenaar niet in staat is zijn schulden te betalen. Het kan zijn dat hij onwillig is, of wel solvabel is maar niet beschikt over de liquiditeiten nodig om te blijven betalen. In die situatie zou hij overigens ook surseance kunnen aanvragen.

    Het faillissement kan – in tegenstelling tot de surseance en de wettelijke schuldsanering – niet alleen door de schuldenaar zelf worden aangevraagd, maar ook door diens schuldeisers. Mits dat er tenminste twee zijn.

    Einde van het faillissement

    Het faillissement kan op drie wijzen eindigen:

    1. door opheffing bij gebrek aan baten

    2. door vereenvoudigde afwikkeling

    3. door uitdeling na verificatie

    In het eerste geval zijn de baten ontoereikend om zelfs de boedelkosten en de boedelschulden te voldoen: men spreekt dan van een negatieve boedel.

    In het tweede geval zijn er wel voldoende baten om de boedelkosten en boedelschulden te voldoen, maar kunnen alleen de bevoorrechte (preferente) schuldeisers (soms ook maar deels) worden betaald.

    In het derde geval kunnen zowel de boedelschulden en -kosten worden voldaan, en ook de preferente schulden. Er is dan ruimte om de concurrente schuldeisers ook een uitkering te doen, meestal slechts een percentage van hun vorderingen.  De kans dat zich dit voordoet (ook wel uitgedrukt als de “recovery rate”) is in Nederland ca. 3%.

    Surseance van betaling (toelichting)

    De surseance is bedoeld om een onderneming lucht te geven en tot een sanering te komen. De schuldenaar zal onder toezicht van een door de rechtbank aangestelde bewindvoerder (meestal een advocaat) naar een oplossing moeten gaan zoeken, Voor de meer technische kant van de zaak zie de pagina Surseance.

    De surseance is anders dan faillissement daarom niet gericht op vereffening van het vermogen van de schuldenaar. Vanaf de verlening van het uitstel zal de onderneming haar straatje wel schoon moeten kunnen houden en aan haar verplichtingen vanaf dat moment moeten kunnen voldoen. Anders zal de bewindvoerder er al snel de stekker uit (moeten) trekken.

    De bewindvoerder zal de schuldvorderingen wel in kaart moeten brengen, want dit is van belang voor de stemming over de definitieve verlening en over een eventueel akkoordvoorstel.

    Een handicap van de surseance is dat deze niet werkt voor preferente schulden zoals belastingschulden en loonverplichtingen. Ook kan het personeel niet zomaar worden opgezegd. In zeer veel gevallen wordt een surseance dan ook al snel omgezet in faillissement, dat wel gericht is op liquidatie van de vermogensbestanddelen van de schuldenaar.

    Wettelijke schuldsanering (WSNP)

    De WSNP is bedoeld voor natuurlijke personen. De schuldenaar kan het verzoek indienen als hij niet meer uit de schuldenproblematiek komt of dreigt te komen. Voor de meer technische kant van de zaak zie de pagina Wettelijke schuldsanering.

    De bedoeling van de WSNP is het oplossen van uitzichtsloze schuldenproblematiek. Daarom wordt na drie jaar een streep gezet door alle schulden van de saniet. Dit heet het verlenen van de “schone lei”. Overigens bestaat die regeling in andere Europese landen ook, maar verschillen de termijnen sterk per land. In Engeland wordt een natuurlijk persoon in een “bankruptcy” procedure al na 12 maanden “discharge” verleend.

    Om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanering moet de schuldenaar wel aan bepaalde eisen voldoen. Zo moet hem geen verwijt gemaakt kunnen worden van het ontstaan van de schulden en geen voor de sanering relevante dingen hebben verzwegen. Tijdens de wettelijke schuldsanering moet hij de bewindvoerder volledig informeren en gevraagde inlichtingen en medewerking verlenen.

    De saniet moet zich inspannen om de problemen op te lossen. Maar zit dat er niet in – de saniet zit bvb. in de bijstand en heeft geen zicht ooit een baan te krijgen – dan kan de schone lei toch worden verleend.

    Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA)

    Sinds 1 januari 2021 kent onze insolventiewetgeving (oftewel de Faillissementswet) nog een vierde insolventieprocedure: de WHOA. Zie de pagina Wet Homologatie Onderhands Akkoord.

    Wat betekent ‘homologatie’, zal men zich afvragen. Homologatie is een sjiek woord voor ‘goedkeuring verlenen’ en wel de goedkeuring die door een rechtbank wordt verleend, met name van een schuldenregeling (een ‘akkoord’) in een insolventieprocedure. Ook in een faillissement, in surseance en een wettelijke schuldsanering voor particulieren kan een akkoord worden aangeboden.

    Een akkoord is in feite een overeenkomst tussen de schuldenaar en zijn (of haar) schuldeisers, waarbij afspraken gemaakt worden over de aflossing van de schulden, omdat de schuldenaar niet bij machte is om (tijdig) te betalen. Meestal houdt zo’n akkoord in, dat de schuldeisers – rekening houdend met hun wettelijke (voor)rang – per categorie een bepaald percentage van hun schuld betaald krijgen. De schulden worden zo tegen een bepaald bedrag ‘afgekocht’. In sommige gevallen gaat het om een afbetaling over een langere periode of andere afspraken (zoals omzetting in aandelen). In de regel gaat het echter om uitkering van een percentage. Zie voor de positie van schuldeisers en hun onderlinge rang ook de pagina Verhaalsrecht op goederen.

    Een akkoord kan ‘gerechtelijk’ worden aangebonden, maar ook ‘buitengerechtelijk’, oftewel ‘onderhands’. Voor de invoering van de WHOA kon een onderhands akkoord niet worden opgelegd aan de schuldeisers. Als niet iedere schuldeiser instemde met het akkoord (de aan alle schuldeisers voorgestelde overeenkomst tot schuldenregeling), dan was de enige manier waarop de schuldenaar zo’n akkoord kon doordrukken om een insolventieprocedure in te gaan, dus faillissement, surseance of WSNP, waarbij het akkoord via de rechter aan alle crediteuren kon worden opgelegd (‘dwangakkoord’) door middel van homologatie.

    Voor particulieren bood (en biedt) de WSNP wel een makkelijk opstapje: als een bepaalde schuldeiser op onredelijke gronden niet instemt met het voorstel, dan kan bij indiening van de WSNP aanvraag aan de rechtbank worden gevraagd die crediteur te verplichten in te stemmen, waarbij deze ook in de kosten van de procedure wordt veroordeeld. Dat is een krachtig instrument (dreigement) om een buitengerechtelijk akkoord af te dwingen.

    Bij surseance en faillissement kan wel meteen bij de aanvraag een akkoordvoorstel worden ingediend, waardoor dit vrij snel in behandeling genomen wordt. Nadeel is wel dat er dan al sprake is van een surseance of faillissement, en door een surseance worden de preferente crediteuren niet getroffen.

    De WHOA biedt flexibele instrumenten waarmee de schuldenaar – in principe zelfs zonder de rechtbank, dus onderhands – een akkoord kan voorbereiden en tot overeenstemming kan proberen te komen. In vergelijking met een helemaal onderhands akkoord – dat niet wordt aangemeld – heeft de schuldenaar een aantal interessante stokken achter de deur waarmee het slagen van het akkoord kan worden bevorderd.

    De WHOA is geïnspireerd op het Britse “restructuring scheme”. De wetgever hoopt hiermee het aantal faillissementen terug te dringen en het sanerend vermogen van ondernemingen beter tot zijn recht te laten komen. De WHOA heeft een aantal bijzondere eigenschappen: ook separatisten en preferente schuldeisers, en zelfs aandeelhouders kunnen in het akkoord worden betrokken. Andere bijzonderheid is, dat een WHOA-akkoord ook kan worden ingeleid door schuldeisers of aandeelhouders.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 7-12-2015; laatste bewerking 30-10-2021]

    Pagina inhoud

      Faillissementswet inleiding

      Inleiding faillissementswet (insolventierecht)

      Het insolventierecht wordt geregeld in de Faillissementswet (afgekort als “Fw.”). “Insolventie” betekent “niet kunnen betalen”. Vroeger sprak men van “faillissementsrecht”, maar het faillissement is maar een van de drie procedures die de Faillissementswet regelt.

      Die drie procedures zijn:

      1. faillissement

      2. surseance van betaling

      3. schuldsanering voor natuurlijke personen

      Daar is recent aan toegevoegd de procedure voor de homologatie van het onderhands akkoord (WHOA-procedure).

      Faillissement

      Het faillissement is een procedure die is gericht op vereffening (liquidatie) van het vermogen van de schuldenaar. Technisch gezien is het faillissement een (executoriaal) beslag op het vermogen van de schuldenaar, dat ten behoeve van al diens schuldeisers wordt afgewikkeld.

      Het criterium voor toewijzing van een verzoek tot faillietverklaring is dat de schuldenaar “is opgehouden te betalen” (art. 1 Fw.). Het is dus niet nodig dat de schuldenaar niet in staat is zijn schulden te betalen. Het kan zijn dat hij onwillig is, of wel solvabel is maar niet beschikt over de liquiditeiten nodig om te blijven betalen. In die situatie zou hij overigens ook surseance kunnen aanvragen.

      Het faillissement kan – in tegenstelling tot de surseance en de wettelijke schuldsanering – niet alleen door de schuldenaar zelf worden aangevraagd, maar ook door diens schuldeisers. Mits dat er tenminste twee zijn.

      Einde van het faillissement

      Het faillissement kan op drie wijzen eindigen:

      1. door opheffing bij gebrek aan baten

      2. door vereenvoudigde afwikkeling

      3. door uitdeling na verificatie

      In het eerste geval zijn de baten ontoereikend om zelfs de boedelkosten en de boedelschulden te voldoen: men spreekt dan van een negatieve boedel.

      In het tweede geval zijn er wel voldoende baten om de boedelkosten en boedelschulden te voldoen, maar kunnen alleen de bevoorrechte (preferente) schuldeisers (soms ook maar deels) worden betaald.

      In het derde geval kunnen zowel de boedelschulden en -kosten worden voldaan, en ook de preferente schulden. Er is dan ruimte om de concurrente schuldeisers ook een uitkering te doen, meestal slechts een percentage van hun vorderingen.  De kans dat zich dit voordoet (ook wel uitgedrukt als de “recovery rate”) is in Nederland ca. 3%.

      Surseance van betaling (toelichting)

      De surseance is bedoeld om een onderneming lucht te geven en tot een sanering te komen. De schuldenaar zal onder toezicht van een door de rechtbank aangestelde bewindvoerder (meestal een advocaat) naar een oplossing moeten gaan zoeken, Voor de meer technische kant van de zaak zie de pagina Surseance.

      De surseance is anders dan faillissement daarom niet gericht op vereffening van het vermogen van de schuldenaar. Vanaf de verlening van het uitstel zal de onderneming haar straatje wel schoon moeten kunnen houden en aan haar verplichtingen vanaf dat moment moeten kunnen voldoen. Anders zal de bewindvoerder er al snel de stekker uit (moeten) trekken.

      De bewindvoerder zal de schuldvorderingen wel in kaart moeten brengen, want dit is van belang voor de stemming over de definitieve verlening en over een eventueel akkoordvoorstel.

      Een handicap van de surseance is dat deze niet werkt voor preferente schulden zoals belastingschulden en loonverplichtingen. Ook kan het personeel niet zomaar worden opgezegd. In zeer veel gevallen wordt een surseance dan ook al snel omgezet in faillissement, dat wel gericht is op liquidatie van de vermogensbestanddelen van de schuldenaar.

      Wettelijke schuldsanering (WSNP)

      De WSNP is bedoeld voor natuurlijke personen. De schuldenaar kan het verzoek indienen als hij niet meer uit de schuldenproblematiek komt of dreigt te komen. Voor de meer technische kant van de zaak zie de pagina Wettelijke schuldsanering.

      De bedoeling van de WSNP is het oplossen van uitzichtsloze schuldenproblematiek. Daarom wordt na drie jaar een streep gezet door alle schulden van de saniet. Dit heet het verlenen van de “schone lei”. Overigens bestaat die regeling in andere Europese landen ook, maar verschillen de termijnen sterk per land. In Engeland wordt een natuurlijk persoon in een “bankruptcy” procedure al na 12 maanden “discharge” verleend.

      Om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanering moet de schuldenaar wel aan bepaalde eisen voldoen. Zo moet hem geen verwijt gemaakt kunnen worden van het ontstaan van de schulden en geen voor de sanering relevante dingen hebben verzwegen. Tijdens de wettelijke schuldsanering moet hij de bewindvoerder volledig informeren en gevraagde inlichtingen en medewerking verlenen.

      De saniet moet zich inspannen om de problemen op te lossen. Maar zit dat er niet in – de saniet zit bvb. in de bijstand en heeft geen zicht ooit een baan te krijgen – dan kan de schone lei toch worden verleend.

      Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA)

      Sinds 1 januari 2021 kent onze insolventiewetgeving (oftewel de Faillissementswet) nog een vierde insolventieprocedure: de WHOA. Zie de pagina Wet Homologatie Onderhands Akkoord.

      Wat betekent ‘homologatie’, zal men zich afvragen. Homologatie is een sjiek woord voor ‘goedkeuring verlenen’ en wel de goedkeuring die door een rechtbank wordt verleend, met name van een schuldenregeling (een ‘akkoord’) in een insolventieprocedure. Ook in een faillissement, in surseance en een wettelijke schuldsanering voor particulieren kan een akkoord worden aangeboden.

      Een akkoord is in feite een overeenkomst tussen de schuldenaar en zijn (of haar) schuldeisers, waarbij afspraken gemaakt worden over de aflossing van de schulden, omdat de schuldenaar niet bij machte is om (tijdig) te betalen. Meestal houdt zo’n akkoord in, dat de schuldeisers – rekening houdend met hun wettelijke (voor)rang – per categorie een bepaald percentage van hun schuld betaald krijgen. De schulden worden zo tegen een bepaald bedrag ‘afgekocht’. In sommige gevallen gaat het om een afbetaling over een langere periode of andere afspraken (zoals omzetting in aandelen). In de regel gaat het echter om uitkering van een percentage. Zie voor de positie van schuldeisers en hun onderlinge rang ook de pagina Verhaalsrecht op goederen.

      Een akkoord kan ‘gerechtelijk’ worden aangebonden, maar ook ‘buitengerechtelijk’, oftewel ‘onderhands’. Voor de invoering van de WHOA kon een onderhands akkoord niet worden opgelegd aan de schuldeisers. Als niet iedere schuldeiser instemde met het akkoord (de aan alle schuldeisers voorgestelde overeenkomst tot schuldenregeling), dan was de enige manier waarop de schuldenaar zo’n akkoord kon doordrukken om een insolventieprocedure in te gaan, dus faillissement, surseance of WSNP, waarbij het akkoord via de rechter aan alle crediteuren kon worden opgelegd (‘dwangakkoord’) door middel van homologatie.

      Voor particulieren bood (en biedt) de WSNP wel een makkelijk opstapje: als een bepaalde schuldeiser op onredelijke gronden niet instemt met het voorstel, dan kan bij indiening van de WSNP aanvraag aan de rechtbank worden gevraagd die crediteur te verplichten in te stemmen, waarbij deze ook in de kosten van de procedure wordt veroordeeld. Dat is een krachtig instrument (dreigement) om een buitengerechtelijk akkoord af te dwingen.

      Bij surseance en faillissement kan wel meteen bij de aanvraag een akkoordvoorstel worden ingediend, waardoor dit vrij snel in behandeling genomen wordt. Nadeel is wel dat er dan al sprake is van een surseance of faillissement, en door een surseance worden de preferente crediteuren niet getroffen.

      De WHOA biedt flexibele instrumenten waarmee de schuldenaar – in principe zelfs zonder de rechtbank, dus onderhands – een akkoord kan voorbereiden en tot overeenstemming kan proberen te komen. In vergelijking met een helemaal onderhands akkoord – dat niet wordt aangemeld – heeft de schuldenaar een aantal interessante stokken achter de deur waarmee het slagen van het akkoord kan worden bevorderd.

      De WHOA is geïnspireerd op het Britse “restructuring scheme”. De wetgever hoopt hiermee het aantal faillissementen terug te dringen en het sanerend vermogen van ondernemingen beter tot zijn recht te laten komen. De WHOA heeft een aantal bijzondere eigenschappen: ook separatisten en preferente schuldeisers, en zelfs aandeelhouders kunnen in het akkoord worden betrokken. Andere bijzonderheid is, dat een WHOA-akkoord ook kan worden ingeleid door schuldeisers of aandeelhouders.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 7-12-2015; laatste bewerking 30-10-2021]

      Faillissementswet inleiding

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!