Perspectiefbesluit en geschillenregeling art. 1:262b B.W.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest HR 1 september 2023 (Perspectiefbesluit GI) naar aanleiding van een verzoek tot cassatie in het belang der wet een belangrijk arrest gewezen over een vraagstuk, dat de gemoederen in familierechtland al een tijd bezig houdt.
Geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling (OTS) van een kind kunnen aan de Kinderrechter worden voorgelegd (art. 1:262b B.W.). Maar kan een Perspectiefbesluit van de Gecertificeerde instelling (GI) – dat inhoudt dat de minderjarige niet meer terug zal keren bij de ouders – daarbij ook worden voorgelegd?
De Hoge Raad komt tot de slotsom, dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd.
De A-G bij de Hoge Raad, mr. M.L.C.C. (Myriam) Lückers heeft een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juli 2022 voorgedragen voor cassatie ‘in het belang der wet’. Zie de conclusie van de A-G van 17 maart 2023 in deze zaak.
Zie voor de wettelijke grondslag voor cassatie in het belang der wet ook de pagina Wet Rechterlijke organisatie.
Perspectiefbesluit GI bij ondertoezichtstelling
Als gedurende een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing blijkt, dat het niet in het belang van het kind is om het weer thuis te laten wonen, kan de GI – als verantwoordelijke voor de uitvoering van de maatregel van ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing – het besluit nemen dat terugplaatsing bij de ouders niet meer aan de orde is en dat het perspectief van het kind elders ligt.
Deze beslissing over het vervolg van de uithuisplaatsing wordt in de praktijk het opvoedingsbesluit dan wel ‘perspectiefbesluit’ genoemd. In de rechtspraak is verdeeldheid over de vraag of het perspectiefbesluit in het kader van een geschillenregeling van art. 1:262b B.W. aan de Kinderrechter kan worden voorgelegd. Zie over art. 1:262b B.W. de pagina Ondertoezichtstelling van minderjarigen.
Feiten van HR 1 september 2023 (Perspectiefbesluit GI)
De moeder had het eenoudergezag over het kind (geboren in 2018). Vervolgens werd het kind in 2020 uit huis geplaatst. In 2021 is het met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij een pleeggezin ondergebracht. Wat aangeeft, dat het welzijn en de ontwikkeling van dit zeer jonge kind acuut gevaar liepen.
De beschikking tot uithuisplaatsing is nadien enkele keren verlengd. De GI heeft op 29 november 2021 aan de ouders gecommuniceerd dat zij van mening is dat de minderjarige verder moet opgroeien in het huidige pleeggezin.
Verschil van inzicht opgroeiperspectief tussen GI en ouders
Naast het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing verzoekt de GI om een beslissing te nemen over het visieverschil tussen de ouders en de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige, waarbij de GI van mening is dat het opgroeiperspectief bij pleegouders ligt en de ouders de visie hebben dat het opgroeiperspectief bij de moeder ligt.
De Kinderrechter heeft vervolgens de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd en ten aanzien van het geschil over het opgroeiperspectief de visie van de GI onderschreven.
Het Hof oordeelt, dat de Kinderrechter hiermee voor zijn beurt heeft gesproken, omdat beslissingen over het Perspectiefbesluit aan de orde kunnen komen bij het besluit ex art. 1:266 B.W. e.v. om het gezag van de ouders over de minderjarige te beëindigen. Dit te meer omdat van de beslissingen in het kader van de geschillenregeling geen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld, zodat de ouder hiermee tekort gedaan wordt als een Perspectiefbesluit in het kader van de geschillenregeling getoetst zou kunnen worden, aldus het Hof. Zie over de beëindiging van het ouderlijk gezag op grond van art. 1:266 B.W. de pagina Beëindiging van het ouderlijk gezag.
Het oordeel van de Hoge Raad: geen toetsing Perspectiefbesluit door de Kinderrechter in het kader van de geschillenregeling
De Hoge Raad beschrijft de wettelijke achtergrond van de geschillenregeling en de systematiek van de wet wat betreft de rechtsbescherming van kinderen, ouders en pleegouders. Hij komt tot de slotsom, dat binnen het systeem van de wet geen plaats is voor een toetsing van het Perspectiefbesluit in het kader van een geschillenregeling. Het oordeel van het Hof is dus in zoverre juist.
Kinderrechter kan zich wel een voorlopig oordeel over het Perspectiefbesluit vormen in het kader van andere vraagstukken die in de geschillenregeling aan de orde zijn
Wel terecht vindt de Hoge Raad de klacht van de A-G over het oordeel van het hof, dat de kinderrechter nooit een oordeel kan geven over een perspectiefbesluit in het kader van de geschillenregeling, en dat een perspectiefbesluit slechts aan de orde kan komen bij de beoordeling door de rechtbank van een maatregel tot gezagsbeëindiging.
Een perspectiefbesluit kan immers ook aan het rechterlijk oordeel worden onderworpen voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met dat perspectiefbesluit. Daarbij heeft dat oordeel een voorlopig karakter in het kader van de door de Kinderrechter te treffen maatregel of te nemen beslissing.
De bal ligt bij de wetgever
De Hoge Raad concludeert, dat de bal bij de wetgever ligt. De Minister heeft aangegeven dat er in de loop van dit jaar een voorstel voor een regeling aan de Tweede Kamer zal worden voorgelegd.
Dit arrest wordt ook besproken op Lawyrup in het onderdeel Rechtspraak (zie Rechtspraak).
[MdV, 4-09-2023]
Perspectiefbesluit en geschillenregeling art. 1:262b B.W.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest HR 1 september 2023 (Perspectiefbesluit GI) naar aanleiding van een verzoek tot cassatie in het belang der wet een belangrijk arrest gewezen over een vraagstuk, dat de gemoederen in familierechtland al een tijd bezig houdt.
Geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling (OTS) van een kind kunnen aan de Kinderrechter worden voorgelegd (art. 1:262b B.W.). Maar kan een Perspectiefbesluit van de Gecertificeerde instelling (GI) – dat inhoudt dat de minderjarige niet meer terug zal keren bij de ouders – daarbij ook worden voorgelegd?
De Hoge Raad komt tot de slotsom, dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd.
De A-G bij de Hoge Raad, mr. M.L.C.C. (Myriam) Lückers heeft een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juli 2022 voorgedragen voor cassatie ‘in het belang der wet’. Zie de conclusie van de A-G van 17 maart 2023 in deze zaak.
Zie voor de wettelijke grondslag voor cassatie in het belang der wet ook de pagina Wet Rechterlijke organisatie.
Perspectiefbesluit GI bij ondertoezichtstelling
Als gedurende een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing blijkt, dat het niet in het belang van het kind is om het weer thuis te laten wonen, kan de GI – als verantwoordelijke voor de uitvoering van de maatregel van ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing – het besluit nemen dat terugplaatsing bij de ouders niet meer aan de orde is en dat het perspectief van het kind elders ligt.
Deze beslissing over het vervolg van de uithuisplaatsing wordt in de praktijk het opvoedingsbesluit dan wel ‘perspectiefbesluit’ genoemd. In de rechtspraak is verdeeldheid over de vraag of het perspectiefbesluit in het kader van een geschillenregeling van art. 1:262b B.W. aan de Kinderrechter kan worden voorgelegd. Zie over art. 1:262b B.W. de pagina Ondertoezichtstelling van minderjarigen.
Feiten van HR 1 september 2023 (Perspectiefbesluit GI)
De moeder had het eenoudergezag over het kind (geboren in 2018). Vervolgens werd het kind in 2020 uit huis geplaatst. In 2021 is het met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij een pleeggezin ondergebracht. Wat aangeeft, dat het welzijn en de ontwikkeling van dit zeer jonge kind acuut gevaar liepen.
De beschikking tot uithuisplaatsing is nadien enkele keren verlengd. De GI heeft op 29 november 2021 aan de ouders gecommuniceerd dat zij van mening is dat de minderjarige verder moet opgroeien in het huidige pleeggezin.
Verschil van inzicht opgroeiperspectief tussen GI en ouders
Naast het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing verzoekt de GI om een beslissing te nemen over het visieverschil tussen de ouders en de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige, waarbij de GI van mening is dat het opgroeiperspectief bij pleegouders ligt en de ouders de visie hebben dat het opgroeiperspectief bij de moeder ligt.
De Kinderrechter heeft vervolgens de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd en ten aanzien van het geschil over het opgroeiperspectief de visie van de GI onderschreven.
Het Hof oordeelt, dat de Kinderrechter hiermee voor zijn beurt heeft gesproken, omdat beslissingen over het Perspectiefbesluit aan de orde kunnen komen bij het besluit ex art. 1:266 B.W. e.v. om het gezag van de ouders over de minderjarige te beëindigen. Dit te meer omdat van de beslissingen in het kader van de geschillenregeling geen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld, zodat de ouder hiermee tekort gedaan wordt als een Perspectiefbesluit in het kader van de geschillenregeling getoetst zou kunnen worden, aldus het Hof. Zie over de beëindiging van het ouderlijk gezag op grond van art. 1:266 B.W. de pagina Beëindiging van het ouderlijk gezag.
Het oordeel van de Hoge Raad: geen toetsing Perspectiefbesluit door de Kinderrechter in het kader van de geschillenregeling
De Hoge Raad beschrijft de wettelijke achtergrond van de geschillenregeling en de systematiek van de wet wat betreft de rechtsbescherming van kinderen, ouders en pleegouders. Hij komt tot de slotsom, dat binnen het systeem van de wet geen plaats is voor een toetsing van het Perspectiefbesluit in het kader van een geschillenregeling. Het oordeel van het Hof is dus in zoverre juist.
Kinderrechter kan zich wel een voorlopig oordeel over het Perspectiefbesluit vormen in het kader van andere vraagstukken die in de geschillenregeling aan de orde zijn
Wel terecht vindt de Hoge Raad de klacht van de A-G over het oordeel van het hof, dat de kinderrechter nooit een oordeel kan geven over een perspectiefbesluit in het kader van de geschillenregeling, en dat een perspectiefbesluit slechts aan de orde kan komen bij de beoordeling door de rechtbank van een maatregel tot gezagsbeëindiging.
Een perspectiefbesluit kan immers ook aan het rechterlijk oordeel worden onderworpen voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met dat perspectiefbesluit. Daarbij heeft dat oordeel een voorlopig karakter in het kader van de door de Kinderrechter te treffen maatregel of te nemen beslissing.
De bal ligt bij de wetgever
De Hoge Raad concludeert, dat de bal bij de wetgever ligt. De Minister heeft aangegeven dat er in de loop van dit jaar een voorstel voor een regeling aan de Tweede Kamer zal worden voorgelegd.
Dit arrest wordt ook besproken op Lawyrup in het onderdeel Rechtspraak (zie Rechtspraak).
[MdV, 4-09-2023]