Pagina inhoud

    In HR 22 september 2006 (verdeling gemeenschap samenlevende partners)

    Feiten van verdeling gemeenschap samenlevende partners

    In de zaak leidend tot HR 22 september 2006 (verdeling gemeenschap samenlevende partners) had een stel een aantal jaren samengewoond in een door de man gekochte woning. De vrouw had de koop van (de blote eigendom van) de grond betaald uit haar privévermogen. Bij uit elkaar gaan deed de vrouw  een beroep op vergoedingsrecht wegens aanzienlijke waardevermeerdering van de woning.

    De vrouw deed een beroep op de redelijkheid en billijkheid, onder meer wijzend op het arrest Kriek/Smit (dat niet rechtstreeks van toepassing was omdat er geen huwelijksgoederengemeenschap was maar een vrije gemeenschap. Zie ook de pagina Gemeenschap.

    De vrouw vorderde verdeling van de gemeenschap, althans vergoeding aan haar door de man van een bedrag van NLG 120.609,67. De rechtbank wees haar vordering toe tot een bedrag van van € 63.547,80. Het Hof vernietigde deze beslissing en wees de vorderingen van de vrouw af.

    De Hoge Raad casseert en verwijst naar Hof Den Haag, omdat het Hof de afwijzing van de stellingen van de vrouw onvoldoende had gemotiveerd. Niet duidelijk was of het Hof het Haviltex-criterium had toegepast en het Hof was onvoldoende ingegaan op de stellingen van de vrouw inzake de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid.

    Inhoud samenlevingscontract in HR 22 september 2006 (verdeling gemeenschap samenlevers)

    Partijen hadden een samenlevingscontract op laten stellen, waarin stond:

    “De comparanten verklaarden:

    – dat zij sinds één april negentienhonderdtweeënnegentig duurzaam met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren; en

    – dat zij tezamen bewonen: het woonhuis met ondergrond en erf aan de [a-straat 1] te [plaats]

    – dat zij tezamen ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar zijn van de inboedel genomen in de zin van artikel 5 boek 3 Burgerlijk Wetboek

    – dat zij terzake van voormeld registergoed en het overig voorschreven gemeenschappelijk vermogen, almede eventuele mutaties en toekomstig door hen te verwerven gemeenschappelijk vermogen, zijn overeengekomen de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan te regelen als volgt (…)

    artikel 1

    a. Partijen zullen naar evenredigheid van hun netto inkomsten bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, waartoe onder meer worden gerekend de lasten betreffende de door hen tezamen bewoonde woning.

    artikel 6

    Indien de overeenkomst eindigt anders dan door overlijden zijn partijen verplicht er aan mee te werken, dat aan iedere partij worden toebedeeld de goederen die zij heeft aangebracht. Het gemeenschappelijk vermogen wordt met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid, zo spoedig mogelijk bij helfte verdeeld. (…)

    In verband met de omstandigheid dat ten behoeve van de verkrijging van vorenvermeld registergoed door partij sub 2 [lees: de vrouw] een bedrag groot vijftigduizend gulden (f 50.000,-) aan haar privévermogen is onttrokken, heeft partij sub 2 een recht op vergoeding van voormeld bedrag bij vervreemding, dan wel bij beëindiging der samenwoning anders dan door overlijden.”

    Huis stond op naam man omdat vrouw nog in echtscheiding lag

    De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.2):

    “De vrouw heeft aan haar hiervoor in 1 weergegeven vordering ten grondslag gelegd, samengevat weergegeven, dat het huis in overleg tussen partijen slechts formeel op naam van de man is gezet, en wel omdat de vrouw ten tijde van de verwerving daarvan nog was verwikkeld in de afwikkeling van een vorige relatie, waaraan financiële risico’s waren verbonden. De samenlevingsovereenkomst strekte echter ertoe, mede blijkens de in de considerans (vierde gedachtestreepje) daarvan opgenomen passage “voormeld registergoed en het overig voorschreven gemeenschappelijk vermogen”, dat het huis in verbintenisrechtelijke zin aan hen beiden voor gelijke delen toebehoorde. Daarom moet de opbrengst van het huis tussen hen gelijkelijk worden gedeeld ingevolge een in het kader van de samenlevingsovereenkomst al dan niet stilzwijgend gesloten verrekeningsovereenkomst.

    Subsidiair heeft de vrouw nog andere grondslagen voor haar vordering aangevoerd. Daarvan zijn in cassatie nog slechts van belang haar beroep op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, in het kader waarvan zij verwees naar het arrest van de Hoge Raad van 12 juni 1987, nr. 12939, NJ 1988, 150 (Kriek/Smit) en daarnaast naar een aantal specifieke omstandigheden van het gegeven geval, en onverschuldigde betaling.”

    Het Hof overwoog echter dat de gestelde afspraak niet uit de samenlevingsovereenkomst bleek en ook anderszins niet uit de door de vrouw aangevoerde stellingen was gebleken. De vrouw klaagde onder meer, dat het Hof was voorbijgegaan aan een aantal stellingen die haar uitleg van de afspraken zouden steunen:

    “Het gaat met name om de stellingen:
    (i) dat de vrouw bijdragen heeft geleverd in geld en in natura,
    (ii) dat de hypothecaire lening die is gesloten bij de verwerving van het huis, zowel op naam van de man als van de vrouw is gesteld en dat partijen hoofdelijk aansprakelijk waren voor de nakoming van de aflossingsverplichtingen,
    (iii) dat weliswaar de man de hypotheekrente voldeed, maar de vrouw alle andere gezamenlijke lasten,
    (iv) dat partijen de premies levensverzekering gezamenlijk hebben betaald en
    (v) dat de factuur van de (transport)notaris op naam van beide partijen is gesteld.”

    Hof had ten onrechte niet Haviltex toegepast

    Het Hof had volgens de vrouw de overeenkomst moeten uitleggen volgens het Haviltex-criterium en niet alleen naar de letterlijke tekst moeten kijken. Zie voor het Haviltex-criterium ook de pagina Rechtsgevolgen van overeenkomsten. De Hoge Raad oordeelt, dat het Hof onvoldoende heeft toegelicht dat deze maatstaf is toegepast en indien deze wel is toegepast zijn beslissing niet voldoende heeft gemotiveerd.

    Ook de klacht tegen de afwijzing van de door de vrouw aangevoerde omstandigheden, die op grond van de R & B tot een verdeling van de gehele opbrengst inclusief de waardevermeerdering had moeten leiden, treft doel. De Hoge Raad (3.6, laatste alinea):

    “Het onderdeel klaagt in de eerste plaats dat het hof niet had mogen volstaan met deze motivering, waar de vrouw haar beroep op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet enkel heeft onderbouwd met de stelling dat het huis een aanzienlijke waardevermeerdering heeft ondergaan als bedoeld in het arrest Kriek/Smit, maar ook door verwijzing naar een aantal door haar gestelde andere omstandigheden (memorie van antwoord in hoger beroep nr. 59 e.v. en pleitnota in hoger beroep nr. 46), waaronder die welke hiervoor in 3.4 (eerste alinea) zijn genoemd. Deze klacht slaagt. Het hof had het beroep van de vrouw op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid moeten beoordelen met inachtneming van alle bijzondere omstandigheden van het geval. Het hof heeft de stellingen van de vrouw in zoverre onbesproken gelaten. Het bestreden arrest is derhalve onvoldoende gemotiveerd.”

    Hoe de kwestie na verwijzing is afgelopen is onbekend.

    Deze uitspraak wordt besproken op de pagina Rechten en verplichtingen echtgenoten.

    [MdV, 15-10-2023]

    Uitspraak

    ECLI:NL:HR:2006:AX1571

    Hoge Raad

    22-09-2006

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      In HR 22 september 2006 (verdeling gemeenschap samenlevende partners)

      Feiten van verdeling gemeenschap samenlevende partners

      In de zaak leidend tot HR 22 september 2006 (verdeling gemeenschap samenlevende partners) had een stel een aantal jaren samengewoond in een door de man gekochte woning. De vrouw had de koop van (de blote eigendom van) de grond betaald uit haar privévermogen. Bij uit elkaar gaan deed de vrouw  een beroep op vergoedingsrecht wegens aanzienlijke waardevermeerdering van de woning.

      De vrouw deed een beroep op de redelijkheid en billijkheid, onder meer wijzend op het arrest Kriek/Smit (dat niet rechtstreeks van toepassing was omdat er geen huwelijksgoederengemeenschap was maar een vrije gemeenschap. Zie ook de pagina Gemeenschap.

      De vrouw vorderde verdeling van de gemeenschap, althans vergoeding aan haar door de man van een bedrag van NLG 120.609,67. De rechtbank wees haar vordering toe tot een bedrag van van € 63.547,80. Het Hof vernietigde deze beslissing en wees de vorderingen van de vrouw af.

      De Hoge Raad casseert en verwijst naar Hof Den Haag, omdat het Hof de afwijzing van de stellingen van de vrouw onvoldoende had gemotiveerd. Niet duidelijk was of het Hof het Haviltex-criterium had toegepast en het Hof was onvoldoende ingegaan op de stellingen van de vrouw inzake de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid.

      Inhoud samenlevingscontract in HR 22 september 2006 (verdeling gemeenschap samenlevers)

      Partijen hadden een samenlevingscontract op laten stellen, waarin stond:

      “De comparanten verklaarden:

      – dat zij sinds één april negentienhonderdtweeënnegentig duurzaam met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren; en

      – dat zij tezamen bewonen: het woonhuis met ondergrond en erf aan de [a-straat 1] te [plaats]

      – dat zij tezamen ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar zijn van de inboedel genomen in de zin van artikel 5 boek 3 Burgerlijk Wetboek

      – dat zij terzake van voormeld registergoed en het overig voorschreven gemeenschappelijk vermogen, almede eventuele mutaties en toekomstig door hen te verwerven gemeenschappelijk vermogen, zijn overeengekomen de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan te regelen als volgt (…)

      artikel 1

      a. Partijen zullen naar evenredigheid van hun netto inkomsten bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, waartoe onder meer worden gerekend de lasten betreffende de door hen tezamen bewoonde woning.

      artikel 6

      Indien de overeenkomst eindigt anders dan door overlijden zijn partijen verplicht er aan mee te werken, dat aan iedere partij worden toebedeeld de goederen die zij heeft aangebracht. Het gemeenschappelijk vermogen wordt met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid, zo spoedig mogelijk bij helfte verdeeld. (…)

      In verband met de omstandigheid dat ten behoeve van de verkrijging van vorenvermeld registergoed door partij sub 2 [lees: de vrouw] een bedrag groot vijftigduizend gulden (f 50.000,-) aan haar privévermogen is onttrokken, heeft partij sub 2 een recht op vergoeding van voormeld bedrag bij vervreemding, dan wel bij beëindiging der samenwoning anders dan door overlijden.”

      Huis stond op naam man omdat vrouw nog in echtscheiding lag

      De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.2):

      “De vrouw heeft aan haar hiervoor in 1 weergegeven vordering ten grondslag gelegd, samengevat weergegeven, dat het huis in overleg tussen partijen slechts formeel op naam van de man is gezet, en wel omdat de vrouw ten tijde van de verwerving daarvan nog was verwikkeld in de afwikkeling van een vorige relatie, waaraan financiële risico’s waren verbonden. De samenlevingsovereenkomst strekte echter ertoe, mede blijkens de in de considerans (vierde gedachtestreepje) daarvan opgenomen passage “voormeld registergoed en het overig voorschreven gemeenschappelijk vermogen”, dat het huis in verbintenisrechtelijke zin aan hen beiden voor gelijke delen toebehoorde. Daarom moet de opbrengst van het huis tussen hen gelijkelijk worden gedeeld ingevolge een in het kader van de samenlevingsovereenkomst al dan niet stilzwijgend gesloten verrekeningsovereenkomst.

      Subsidiair heeft de vrouw nog andere grondslagen voor haar vordering aangevoerd. Daarvan zijn in cassatie nog slechts van belang haar beroep op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, in het kader waarvan zij verwees naar het arrest van de Hoge Raad van 12 juni 1987, nr. 12939, NJ 1988, 150 (Kriek/Smit) en daarnaast naar een aantal specifieke omstandigheden van het gegeven geval, en onverschuldigde betaling.”

      Het Hof overwoog echter dat de gestelde afspraak niet uit de samenlevingsovereenkomst bleek en ook anderszins niet uit de door de vrouw aangevoerde stellingen was gebleken. De vrouw klaagde onder meer, dat het Hof was voorbijgegaan aan een aantal stellingen die haar uitleg van de afspraken zouden steunen:

      “Het gaat met name om de stellingen:
      (i) dat de vrouw bijdragen heeft geleverd in geld en in natura,
      (ii) dat de hypothecaire lening die is gesloten bij de verwerving van het huis, zowel op naam van de man als van de vrouw is gesteld en dat partijen hoofdelijk aansprakelijk waren voor de nakoming van de aflossingsverplichtingen,
      (iii) dat weliswaar de man de hypotheekrente voldeed, maar de vrouw alle andere gezamenlijke lasten,
      (iv) dat partijen de premies levensverzekering gezamenlijk hebben betaald en
      (v) dat de factuur van de (transport)notaris op naam van beide partijen is gesteld.”

      Hof had ten onrechte niet Haviltex toegepast

      Het Hof had volgens de vrouw de overeenkomst moeten uitleggen volgens het Haviltex-criterium en niet alleen naar de letterlijke tekst moeten kijken. Zie voor het Haviltex-criterium ook de pagina Rechtsgevolgen van overeenkomsten. De Hoge Raad oordeelt, dat het Hof onvoldoende heeft toegelicht dat deze maatstaf is toegepast en indien deze wel is toegepast zijn beslissing niet voldoende heeft gemotiveerd.

      Ook de klacht tegen de afwijzing van de door de vrouw aangevoerde omstandigheden, die op grond van de R & B tot een verdeling van de gehele opbrengst inclusief de waardevermeerdering had moeten leiden, treft doel. De Hoge Raad (3.6, laatste alinea):

      “Het onderdeel klaagt in de eerste plaats dat het hof niet had mogen volstaan met deze motivering, waar de vrouw haar beroep op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet enkel heeft onderbouwd met de stelling dat het huis een aanzienlijke waardevermeerdering heeft ondergaan als bedoeld in het arrest Kriek/Smit, maar ook door verwijzing naar een aantal door haar gestelde andere omstandigheden (memorie van antwoord in hoger beroep nr. 59 e.v. en pleitnota in hoger beroep nr. 46), waaronder die welke hiervoor in 3.4 (eerste alinea) zijn genoemd. Deze klacht slaagt. Het hof had het beroep van de vrouw op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid moeten beoordelen met inachtneming van alle bijzondere omstandigheden van het geval. Het hof heeft de stellingen van de vrouw in zoverre onbesproken gelaten. Het bestreden arrest is derhalve onvoldoende gemotiveerd.”

      Hoe de kwestie na verwijzing is afgelopen is onbekend.

      Deze uitspraak wordt besproken op de pagina Rechten en verplichtingen echtgenoten.

      [MdV, 15-10-2023]

      Uitspraak

      ECLI:NL:HR:2006:AX1571

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!