Tips en tricks van Floris Bakels (3/3)
In het laatste deel van zijn drieluik in het Advocatenblad gaat Floris Bakels (in zijn werkzaam leven o.a. vice-president van de Hoge Raad) nader in op de mondelinge behandeling en het ‘rechterlijk beslismodel’. Waar hierna “advocaat” staat moet dat mede worden gelezen als “gemachtigde”.
Betoog van de advocaat ter zitting
Bakels begint met te zeggen, dat het zinloos en ook irritant is voor de rechter als een advocaat de zaak nog eens breed gaat uitmeten. Immers is dat als het goed is al gebeurd in de processtukken, en die heeft de rechter bestudeerd. De produkties heeft de rechter niet geheel bestudeerd, zegt Bakels. Hij raadt aan om te volstaan met een korte samenvatting van de zaak.
Handig om te weten dat de rechter de produkties niet goed bestudeerd heeft. Die moeten dus goed belicht worden. Tegen de opmerking van Bakels valt wel iets in te brengen: (i) niet alle rechters hebben de stukken goed bestudeerd en (ii) het verlevendigen van de zaak door die nog eens mondeling uiteen te zetten heeft mijns inziens wel zin. Maar houd dit dus kort.
Erkenning van stellingen
Ter mondelinge behandeling kan het voorkomen dat een partij een stelling van de andere partij erkent. Of er wordt een eerder ingenomen standpunt gewijzigd. Daarvan moet meteen “akte” gevraagd worden, d.w.z. aantekening in het proces-verbaal.
Bij kort geding – waar geen p-v gemaakt wordt – kan niettemin gevraagd worden hier aantekening van te maken. De rechter zal dit dan meenemen in het vonnis.
Voorbereiding van cliënt voor de zitting
De advocaat moet de eigen cliënt vanzelfsprekend voorbereiden op de zitting. Belangrijk punt is de cliënt uit te leggen, dat het niet de bedoeling is dat partijen rechtstreeks met elkaar in debat gaan. Het gesprek gaat via de rechter. Dat geldt overigens ook voor de advocaten of gemachtigden.
Ook moet vooraf worden nagedacht en met de cliënt worden gesproken over een mogelijke schikking. De rechter heeft immers ook tot taak de mogelijkheid van een minnelijke oplossing te verkennen, dus die vraag is te verwachten. De onderhandelingsmarges moeten vooraf worden afgestemd met de cliënt.
Overigens wordt er doorgaans niet ten overstane van de rechter onderhandeld, maar tijdens een daarvoor ingelaste schorsing. Advocaten mogen – tenzij met instemming van de ander – ook geen mededelingen doen over de inhoud van de onderhandeling.
Vraag van de rechter over een stelling of gesteld feit
De rechter zal verder in het kader van het onderzoek allerlei vragen stellen ter verheldering. Het kan zijn dat de advocaat het antwoord niet meteen weet. Als die vraag belangrijk is, kan schorsing gevraagd worden om dit uit te zoeken of met de cliënt te bespreken. Een vraag kan ook retorisch zijn en bedoeld zijn om een partij op een bepaald spoor te zetten of om een voorlopig oordeel te verpakken. Als niet duidelijk is wat de rechter precies met de vraag wil kan gewoon verduidelijking gevraagd worden.
De rechter kan ook een vraag direct aan de cliënt stellen (art. 88 lid 1 Rv.). De advocaat moet hierin in beginsel niet gaan dwarsliggen, maar moet wel opletten en kan evt. bijsturen. Hij kan hetzij proberen de vraag over te nemen, of – als de cliënt geantwoord heeft – daarop inhaken en de juiste accenten zetten. Als een vraag evident onjuist of irrelevant is, dan mag de advocaat daar wel met gepaste hoffelijkheid wat van zeggen.
Voorzet van de rechter
De rol van de rechter is volgens de bedoeling van de wetgever minder lijdelijk dan vroeger het geval was. De rechter kan dus een voorzet geven wat betreft een te voeren verweer of een aanvulling van de grondslag van de ingestelde vordering. Ook hier weer kan schorsing gevraagd worden om zo’n voorzet in te koppen, bvb. om een aanvulling van het petitum op papier te zetten (typemachine meenemen dus). Zo vindt Bakels dat een gedaagde op een mogelijk beroep op verjaring gewezen moet kunnen worden.
Wisselwerking tussen advocaat en rechter
Het gesprek tussen de rechter en de advocaat (van beide partijen) op de zitting is een precaire zaak. De advocaat probeert de zaak uiteraard (binnen de grenzen geschetst in deel 1 van dit drieluik) – op een partijdige wijze – zo gunstig mogelijk voor zijn cliënt neer te zetten. Dat is zijn taak. De rechter probeert – vanuit een neutraal standpunt – het geschil zo goed mogelijk tot helderheid te brengen, zodat daarover een uitspraak gedaan kan worden. Dat kan botsen. Het is aan de advocaat én de rechter om het hoofd dan koel te houden en elkaar te vinden in de opheldering van het geschil zodat de rechter kan doen wat van hem gevraagd wordt.
Een advocaat kan een voorlopig oordeel – of een verwoorde gedachte van de rechter die daarop duidt – proberen recht te zetten door op feiten of rechtsgronden te wijzen die tot een andere uitkomst leiden. Je kunt dat echter te ver voeren. In een kort geding dat ik ooit voerde ontstond een debat tussen de andere advocaat en de rechter. Dit debat eindigde met de opmerking van de rechter: “Over deze kwestie verschillen wij dan van mening. Maar het is aan mij om een vonnis te wijzen”. Het leek mij op dat moment verstandig om te zwijgen en minzaam te glimlachen naar mijn geachte tegenpleiter.
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling en mondeling vonnis
De griffier maakt van de mondelinge behandeling p-v op. De advocaten kunnen daarop binnen doorgaans twee weken na ontvangst op reageren. Wordt er mondeling uitspraak gedaan, dan wordt deze uitspraak ook in het p-v opgetekend (art. 30p lid 3 Rv.). Vervolgens wordt binnen twee weken een schriftelijke vastlegging van de uitspraak toegezonden (art. 30p lid 5 Rv.).
De rechter is in de schriftelijke vastlegging van de mondelinge uitspraak gebonden aan wat ter zitting is verhandeld. Hij kan niet alsnog andere stellingen meenemen in de motivering of andere of aanvullende beslissingen nemen. In HR 13 april 2018 (verlenging BOPZ) heeft de Hoge Raad de functie en randvoorwaarden van de mondelinge uitspraak uiteengezet.
Wel mag de rechter taalkundige verbeteringen aanbrengen en vindplaatsen toevoegen, en fouten verbeteren op de voet van art. 31 Rv. en art. 32 Rv..
Mondelinge behandeling in kort geding
De zitting bij een kort geding verschilt van de mondelinge behandeling in een bodemprocedure doordat de Voorzieningenrechter niet reeds is “ingelezen” in de processtukken. De rechter beschikt alleen nog over de (concept) dagvaarding en evt. produkties van eiser en/of gedaagde. In verband met de beperkte spreektijd raadt Bakels aan om als (advocaat van) gedaagde – in complexere zaken – vooraf ook een “conclusie van antwoord” op te stellen waarin de kern van het verweer wordt vervat. Hoewel Bakels dit niet vermeldt, is de bedoeling naar ik aanneem dat die dan ook vooraf aan de Voorzieningenrechter (en de eiser!) wordt toegezonden, zodat de rechter zich iets meer kan voorbereiden. Ter zitting kan dit verweer dan meer handen en voeten worden gegeven.
Doordat in kort geding een voorlopige voorziening gegeven wordt, in het kader van een meer summiere behandeling, heeft de rechter meer speelruimte. Te meer omdat de rechter in kort geding ook een belangenafweging moet maken.
Tot slot: het rechterlijk beslismodel
Hoewel iedere rechter weer anders is – al was het maar qua kennis en ervaring – hebben rechters wel min of meer een bepaald patroon van beslissen. Doorgaans zullen zij het eerst aandacht besteden aan de meest verstrekkende verweren: een verstreken termijn, een voorwaarde zoals een wettelijk verplichte inschrijving, verjaring en nietigheid of vernietiging van een rechtsvordering. Immers leiden die tot een snelle route naar afwijzing.
De eisende partij zal dus ieder van die stellingen van gedaagde moeten weerleggen, op gevaar van een ontijdig einde van de procedure door niet-ontvankelijkheid of afwijzing van de vordering.
Als de vordering onvoldoende is toegelicht, dan kan de rechter de eisende partij ook daarop meteen afstraffen en de vordering afwijzen als onvoldoende onderbouwd. Tot slot moet worden bedacht, dat de rechter steeds op zoek is naar de kern van de zaak. Het is dus aan partijen om die zo goed mogelijk voor het voetlicht te brengen en te onderbouwen.
Bakels besluit met te zeggen, dat de omvang en kwaliteit van de motivering van de uitspraak van de rechter recht evenredig is aan de kwaliteit van het partijdebat.
En daarmee eindigt enigszins abrupt het wijze advies van een rechter in ruste. Dat hij nog maar lang en in goede gezondheid van zijn pensioen moge genieten.
Maarten de Vries, DV Advocatuur (content partner)
10 januari 2021
Tips en tricks van Floris Bakels (3/3)
In het laatste deel van zijn drieluik in het Advocatenblad gaat Floris Bakels (in zijn werkzaam leven o.a. vice-president van de Hoge Raad) nader in op de mondelinge behandeling en het ‘rechterlijk beslismodel’. Waar hierna “advocaat” staat moet dat mede worden gelezen als “gemachtigde”.
Betoog van de advocaat ter zitting
Bakels begint met te zeggen, dat het zinloos en ook irritant is voor de rechter als een advocaat de zaak nog eens breed gaat uitmeten. Immers is dat als het goed is al gebeurd in de processtukken, en die heeft de rechter bestudeerd. De produkties heeft de rechter niet geheel bestudeerd, zegt Bakels. Hij raadt aan om te volstaan met een korte samenvatting van de zaak.
Handig om te weten dat de rechter de produkties niet goed bestudeerd heeft. Die moeten dus goed belicht worden. Tegen de opmerking van Bakels valt wel iets in te brengen: (i) niet alle rechters hebben de stukken goed bestudeerd en (ii) het verlevendigen van de zaak door die nog eens mondeling uiteen te zetten heeft mijns inziens wel zin. Maar houd dit dus kort.
Erkenning van stellingen
Ter mondelinge behandeling kan het voorkomen dat een partij een stelling van de andere partij erkent. Of er wordt een eerder ingenomen standpunt gewijzigd. Daarvan moet meteen “akte” gevraagd worden, d.w.z. aantekening in het proces-verbaal.
Bij kort geding – waar geen p-v gemaakt wordt – kan niettemin gevraagd worden hier aantekening van te maken. De rechter zal dit dan meenemen in het vonnis.
Voorbereiding van cliënt voor de zitting
De advocaat moet de eigen cliënt vanzelfsprekend voorbereiden op de zitting. Belangrijk punt is de cliënt uit te leggen, dat het niet de bedoeling is dat partijen rechtstreeks met elkaar in debat gaan. Het gesprek gaat via de rechter. Dat geldt overigens ook voor de advocaten of gemachtigden.
Ook moet vooraf worden nagedacht en met de cliënt worden gesproken over een mogelijke schikking. De rechter heeft immers ook tot taak de mogelijkheid van een minnelijke oplossing te verkennen, dus die vraag is te verwachten. De onderhandelingsmarges moeten vooraf worden afgestemd met de cliënt.
Overigens wordt er doorgaans niet ten overstane van de rechter onderhandeld, maar tijdens een daarvoor ingelaste schorsing. Advocaten mogen – tenzij met instemming van de ander – ook geen mededelingen doen over de inhoud van de onderhandeling.
Vraag van de rechter over een stelling of gesteld feit
De rechter zal verder in het kader van het onderzoek allerlei vragen stellen ter verheldering. Het kan zijn dat de advocaat het antwoord niet meteen weet. Als die vraag belangrijk is, kan schorsing gevraagd worden om dit uit te zoeken of met de cliënt te bespreken. Een vraag kan ook retorisch zijn en bedoeld zijn om een partij op een bepaald spoor te zetten of om een voorlopig oordeel te verpakken. Als niet duidelijk is wat de rechter precies met de vraag wil kan gewoon verduidelijking gevraagd worden.
De rechter kan ook een vraag direct aan de cliënt stellen (art. 88 lid 1 Rv.). De advocaat moet hierin in beginsel niet gaan dwarsliggen, maar moet wel opletten en kan evt. bijsturen. Hij kan hetzij proberen de vraag over te nemen, of – als de cliënt geantwoord heeft – daarop inhaken en de juiste accenten zetten. Als een vraag evident onjuist of irrelevant is, dan mag de advocaat daar wel met gepaste hoffelijkheid wat van zeggen.
Voorzet van de rechter
De rol van de rechter is volgens de bedoeling van de wetgever minder lijdelijk dan vroeger het geval was. De rechter kan dus een voorzet geven wat betreft een te voeren verweer of een aanvulling van de grondslag van de ingestelde vordering. Ook hier weer kan schorsing gevraagd worden om zo’n voorzet in te koppen, bvb. om een aanvulling van het petitum op papier te zetten (typemachine meenemen dus). Zo vindt Bakels dat een gedaagde op een mogelijk beroep op verjaring gewezen moet kunnen worden.
Wisselwerking tussen advocaat en rechter
Het gesprek tussen de rechter en de advocaat (van beide partijen) op de zitting is een precaire zaak. De advocaat probeert de zaak uiteraard (binnen de grenzen geschetst in deel 1 van dit drieluik) – op een partijdige wijze – zo gunstig mogelijk voor zijn cliënt neer te zetten. Dat is zijn taak. De rechter probeert – vanuit een neutraal standpunt – het geschil zo goed mogelijk tot helderheid te brengen, zodat daarover een uitspraak gedaan kan worden. Dat kan botsen. Het is aan de advocaat én de rechter om het hoofd dan koel te houden en elkaar te vinden in de opheldering van het geschil zodat de rechter kan doen wat van hem gevraagd wordt.
Een advocaat kan een voorlopig oordeel – of een verwoorde gedachte van de rechter die daarop duidt – proberen recht te zetten door op feiten of rechtsgronden te wijzen die tot een andere uitkomst leiden. Je kunt dat echter te ver voeren. In een kort geding dat ik ooit voerde ontstond een debat tussen de andere advocaat en de rechter. Dit debat eindigde met de opmerking van de rechter: “Over deze kwestie verschillen wij dan van mening. Maar het is aan mij om een vonnis te wijzen”. Het leek mij op dat moment verstandig om te zwijgen en minzaam te glimlachen naar mijn geachte tegenpleiter.
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling en mondeling vonnis
De griffier maakt van de mondelinge behandeling p-v op. De advocaten kunnen daarop binnen doorgaans twee weken na ontvangst op reageren. Wordt er mondeling uitspraak gedaan, dan wordt deze uitspraak ook in het p-v opgetekend (art. 30p lid 3 Rv.). Vervolgens wordt binnen twee weken een schriftelijke vastlegging van de uitspraak toegezonden (art. 30p lid 5 Rv.).
De rechter is in de schriftelijke vastlegging van de mondelinge uitspraak gebonden aan wat ter zitting is verhandeld. Hij kan niet alsnog andere stellingen meenemen in de motivering of andere of aanvullende beslissingen nemen. In HR 13 april 2018 (verlenging BOPZ) heeft de Hoge Raad de functie en randvoorwaarden van de mondelinge uitspraak uiteengezet.
Wel mag de rechter taalkundige verbeteringen aanbrengen en vindplaatsen toevoegen, en fouten verbeteren op de voet van art. 31 Rv. en art. 32 Rv..
Mondelinge behandeling in kort geding
De zitting bij een kort geding verschilt van de mondelinge behandeling in een bodemprocedure doordat de Voorzieningenrechter niet reeds is “ingelezen” in de processtukken. De rechter beschikt alleen nog over de (concept) dagvaarding en evt. produkties van eiser en/of gedaagde. In verband met de beperkte spreektijd raadt Bakels aan om als (advocaat van) gedaagde – in complexere zaken – vooraf ook een “conclusie van antwoord” op te stellen waarin de kern van het verweer wordt vervat. Hoewel Bakels dit niet vermeldt, is de bedoeling naar ik aanneem dat die dan ook vooraf aan de Voorzieningenrechter (en de eiser!) wordt toegezonden, zodat de rechter zich iets meer kan voorbereiden. Ter zitting kan dit verweer dan meer handen en voeten worden gegeven.
Doordat in kort geding een voorlopige voorziening gegeven wordt, in het kader van een meer summiere behandeling, heeft de rechter meer speelruimte. Te meer omdat de rechter in kort geding ook een belangenafweging moet maken.
Tot slot: het rechterlijk beslismodel
Hoewel iedere rechter weer anders is – al was het maar qua kennis en ervaring – hebben rechters wel min of meer een bepaald patroon van beslissen. Doorgaans zullen zij het eerst aandacht besteden aan de meest verstrekkende verweren: een verstreken termijn, een voorwaarde zoals een wettelijk verplichte inschrijving, verjaring en nietigheid of vernietiging van een rechtsvordering. Immers leiden die tot een snelle route naar afwijzing.
De eisende partij zal dus ieder van die stellingen van gedaagde moeten weerleggen, op gevaar van een ontijdig einde van de procedure door niet-ontvankelijkheid of afwijzing van de vordering.
Als de vordering onvoldoende is toegelicht, dan kan de rechter de eisende partij ook daarop meteen afstraffen en de vordering afwijzen als onvoldoende onderbouwd. Tot slot moet worden bedacht, dat de rechter steeds op zoek is naar de kern van de zaak. Het is dus aan partijen om die zo goed mogelijk voor het voetlicht te brengen en te onderbouwen.
Bakels besluit met te zeggen, dat de omvang en kwaliteit van de motivering van de uitspraak van de rechter recht evenredig is aan de kwaliteit van het partijdebat.
En daarmee eindigt enigszins abrupt het wijze advies van een rechter in ruste. Dat hij nog maar lang en in goede gezondheid van zijn pensioen moge genieten.
Maarten de Vries, DV Advocatuur (content partner)
10 januari 2021