Pandbelening (Titel 2D, Boek 7 B.W.)
Inleiding pandbelening
De wettelijke regeling van de pandbelening is opgenomen in Titel 2D, Boek 7 B.W.. Daarmee maakt de regeling onderdeel uit van de ingevoegde Titels inzake consumentenkrediet (Titel 2A), goederenkrediet (Titel 2B) en geldlening (Titel 2C). De Titel omvat 11 bepalingen (art. 7:130 B.W. tot en met art. 7:140 B.W.).
Pandbelening was voorheen geregeld in de Pandhuiswet 1910. De regeling is bij wet van 11 september 2013 ingevoegd in Boek 7 (zie Stb. 2013, 350).
Definitie pandbelening
De pandbelening is het aan een pandhuis in onderpand geven van een roerende zaak tegen ontvangst van een geldbedrag (lening), waarbij het de bedoeling is dat de pandbelener de zaak weer terug krijgt wanneer deze binnen een overeengekomen termijn de lening terugbetaalt, vermeerderd met de pandbeleningsvergoeding (art. 7:310 lid 1 B.W.).
Verkoop onder opschortende of ontbindende voorwaarde
De rechtsfiguur kent twee varianten: het beleende object wordt pas eigendom van het pandhuis wanneer de geldsom niet tijdig wordt afbetaald (en de roerende zaak niet wordt opgehaald) (lid 1 aanhef en sub a) of het beleende object wordt meteen eigendom (lid 1 aanhef en sub b). Oftewel een verkoop onder opschortende voorwaarde, dan wel een verkoop onder ontbindende voorwaarde (vgl. art. 3:38 B.W. en de pagina Rechtshandelingen).
In art. 7:136 B.W. is het rechtsgevolg van de pandbelening onder ontbindende voorwaarde geregeld: wanneer de pandbelener de zaak weer ophaalt tegen betaling van het geleende bedrag en de pandbeleningsvergoeding, dan verkrijgt hij de eigendom weer alsof de overdracht onder ontbindende voorwaarde heeft plaatsgevonden.
Definities pandbelening
In art. 7:131 B.W. worden enkele definities gegeven, van de volgende termen:
a. pandhuis: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf pandbeleningen aanbiedt;
b. beleentermijn: de in de overeenkomst van pandbelening overeengekomen termijn waarbinnen de pandbelener de hem ter beschikking gestelde geldsom moet terugbetalen en de pandbeleningsvergoeding moet voldoen, voordat het pandhuis verplicht is de zaak aan de pandbelener terug te geven;
c. pandbeleningsvergoeding: alle beloningen en vergoedingen in welke vorm dan ook die het pandhuis in het kader van de overeenkomst van pandbelening in rekening brengt of ontvangt;
d. maand: kalendermaand dan wel de periode tussen een dag van een kalendermaand en het einde van de overeenkomstige dag van de volgende kalendermaand.
Consumentenrecht
De regeling van pandbelening geldt alleen voor consumenten (art. 7:132 B.W.).
Beleningstermijn en pandbeleningsvergoeding
Het pandhuis moet de consument voorafgaand aan het aangaan van de pandbelening informeren over de beleningstermijn en over de beleningsvergoeding (art. 7:133 B.W.).
Oneerlijke handelspraktijken
De bepaling verwijst verder uitdrukkelijk naar de wettelijke regeling inzake oneerlijke handelspraktijken, zoals opgenomen in art. 6:193c B.W. tot en met art. 6:193e B.W.. Daar wordt nader bepaald wat onder oneerlijke handelspraktijken is te verstaan. Grosso modo het geven van onjuiste, onvolledige en (daardoor) misleidende informatie. Zie de pagina Oneerlijke handelspraktijken.
Schriftelijkheidseis pandbelening
De pandbeleningsovereenkomst moet schriftelijk (op papier) worden aangegaan, of op een “andere duurzame drager” (art. 7:134 lid 1 B.W.). Tatoeëren mag dus ook.
In art. 7:134 lid 2 B.W. wordt bepaald, wat er in de overeenkomst moet staan.
Beleentermijn en weer opvragen onderpand
De beleningstermijn moet tenminste twee maanden bedragen (art. 7:135 lid 1 B.W.).
De consument mag het onderpand echter te allen tijde weer terugvragen (art. 7:135 lid 2 B.W.).
Pandbeleningsvergoeding maandrente
De pandbeleningsvergoeding wordt bepaald als maandrente van het geleende bedrag (art. 7:137 B.W.). Deze mag niet hoger zijn dan een bij AMvB bepaalde rentevoet.
Bepalingen pandrecht op roerende zaken van toepassing
Op de pandbeleningsovereenkomst zijn de regels van pandrecht van overeenkomstige toepassing (art. 7:138 B.W.). Zie de pagina Pandrecht.
Echter uitgezonderd:
art. 3:233 B.W. – vestigen pandrecht ten behoeve van een derde;
art. 3:234 B.W. – volgorde uitwinning bij pandrecht voor derde;
art. 3:235 B.W. – toeëigeningsverbod;
art. 3:237 B.W. – wijze van vestigen normaal pandrecht;
art. 3:241 B.W. – verplichting pandhouder tot afgeven van de aard en het bedrag van de vordering;
art. 3:242 B.W. – verbod herverpanding;
art. 3:243 lid 2 B.W. – doorbelasting aan pandgever kosten ter onderhoud of behoud van de verpande zaak
art. 3:244 B.W. – pandrecht mede ter dekking van drie jaar rente;
art. 3:248 B.W. – bepaling inzake recht op “parate executie”;
art. 3:249 B.W. – regels inzake uitoefening parate executie;
art. 3:250 B.W. – openbare verkoop bij executie;
art. 3:251 B.W. – verzoek verlof onderhandse verkoop;
art. 3:252 B.W. – overeenkomst onderhandse verkoop;
art. 3:253 B.W. – verdeling executie-opbrengst na gedwongen verkoop;
art. 3:254 B.W. – executie volgens regels hypotheek; en
art. 3:256 B.W. – regels teruggaaf onderpand na tenietgaan regulier pandrecht.
Verlies als het onderpand niet wordt opgehaald
Het verlies dat het pandhuis lijdt, wanneer de zaak niet wordt opgehaald, is voor haar rekening (art. 7:139 B.W.). Commercieel gezien kan daarom verwacht worden, dat deze kosten verdisconteerd zijn in de rentevoet en/of de pandbeleningsvergoeding.
Dwingend recht
De wettelijke regeling van pandbelening is dwingend recht (art. 7:140 B.W.).
Auteur & Last edit
[MdV, 30-12-2017; laatste bewerking 25-03-2021]
Pandbelening (Titel 2D, Boek 7 B.W.)
Inleiding pandbelening
De wettelijke regeling van de pandbelening is opgenomen in Titel 2D, Boek 7 B.W.. Daarmee maakt de regeling onderdeel uit van de ingevoegde Titels inzake consumentenkrediet (Titel 2A), goederenkrediet (Titel 2B) en geldlening (Titel 2C). De Titel omvat 11 bepalingen (art. 7:130 B.W. tot en met art. 7:140 B.W.).
Pandbelening was voorheen geregeld in de Pandhuiswet 1910. De regeling is bij wet van 11 september 2013 ingevoegd in Boek 7 (zie Stb. 2013, 350).
Definitie pandbelening
De pandbelening is het aan een pandhuis in onderpand geven van een roerende zaak tegen ontvangst van een geldbedrag (lening), waarbij het de bedoeling is dat de pandbelener de zaak weer terug krijgt wanneer deze binnen een overeengekomen termijn de lening terugbetaalt, vermeerderd met de pandbeleningsvergoeding (art. 7:310 lid 1 B.W.).
Verkoop onder opschortende of ontbindende voorwaarde
De rechtsfiguur kent twee varianten: het beleende object wordt pas eigendom van het pandhuis wanneer de geldsom niet tijdig wordt afbetaald (en de roerende zaak niet wordt opgehaald) (lid 1 aanhef en sub a) of het beleende object wordt meteen eigendom (lid 1 aanhef en sub b). Oftewel een verkoop onder opschortende voorwaarde, dan wel een verkoop onder ontbindende voorwaarde (vgl. art. 3:38 B.W. en de pagina Rechtshandelingen).
In art. 7:136 B.W. is het rechtsgevolg van de pandbelening onder ontbindende voorwaarde geregeld: wanneer de pandbelener de zaak weer ophaalt tegen betaling van het geleende bedrag en de pandbeleningsvergoeding, dan verkrijgt hij de eigendom weer alsof de overdracht onder ontbindende voorwaarde heeft plaatsgevonden.
Definities pandbelening
In art. 7:131 B.W. worden enkele definities gegeven, van de volgende termen:
a. pandhuis: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf pandbeleningen aanbiedt;
b. beleentermijn: de in de overeenkomst van pandbelening overeengekomen termijn waarbinnen de pandbelener de hem ter beschikking gestelde geldsom moet terugbetalen en de pandbeleningsvergoeding moet voldoen, voordat het pandhuis verplicht is de zaak aan de pandbelener terug te geven;
c. pandbeleningsvergoeding: alle beloningen en vergoedingen in welke vorm dan ook die het pandhuis in het kader van de overeenkomst van pandbelening in rekening brengt of ontvangt;
d. maand: kalendermaand dan wel de periode tussen een dag van een kalendermaand en het einde van de overeenkomstige dag van de volgende kalendermaand.
Consumentenrecht
De regeling van pandbelening geldt alleen voor consumenten (art. 7:132 B.W.).
Beleningstermijn en pandbeleningsvergoeding
Het pandhuis moet de consument voorafgaand aan het aangaan van de pandbelening informeren over de beleningstermijn en over de beleningsvergoeding (art. 7:133 B.W.).
Oneerlijke handelspraktijken
De bepaling verwijst verder uitdrukkelijk naar de wettelijke regeling inzake oneerlijke handelspraktijken, zoals opgenomen in art. 6:193c B.W. tot en met art. 6:193e B.W.. Daar wordt nader bepaald wat onder oneerlijke handelspraktijken is te verstaan. Grosso modo het geven van onjuiste, onvolledige en (daardoor) misleidende informatie. Zie de pagina Oneerlijke handelspraktijken.
Schriftelijkheidseis pandbelening
De pandbeleningsovereenkomst moet schriftelijk (op papier) worden aangegaan, of op een “andere duurzame drager” (art. 7:134 lid 1 B.W.). Tatoeëren mag dus ook.
In art. 7:134 lid 2 B.W. wordt bepaald, wat er in de overeenkomst moet staan.
Beleentermijn en weer opvragen onderpand
De beleningstermijn moet tenminste twee maanden bedragen (art. 7:135 lid 1 B.W.).
De consument mag het onderpand echter te allen tijde weer terugvragen (art. 7:135 lid 2 B.W.).
Pandbeleningsvergoeding maandrente
De pandbeleningsvergoeding wordt bepaald als maandrente van het geleende bedrag (art. 7:137 B.W.). Deze mag niet hoger zijn dan een bij AMvB bepaalde rentevoet.
Bepalingen pandrecht op roerende zaken van toepassing
Op de pandbeleningsovereenkomst zijn de regels van pandrecht van overeenkomstige toepassing (art. 7:138 B.W.). Zie de pagina Pandrecht.
Echter uitgezonderd:
art. 3:233 B.W. – vestigen pandrecht ten behoeve van een derde;
art. 3:234 B.W. – volgorde uitwinning bij pandrecht voor derde;
art. 3:235 B.W. – toeëigeningsverbod;
art. 3:237 B.W. – wijze van vestigen normaal pandrecht;
art. 3:241 B.W. – verplichting pandhouder tot afgeven van de aard en het bedrag van de vordering;
art. 3:242 B.W. – verbod herverpanding;
art. 3:243 lid 2 B.W. – doorbelasting aan pandgever kosten ter onderhoud of behoud van de verpande zaak
art. 3:244 B.W. – pandrecht mede ter dekking van drie jaar rente;
art. 3:248 B.W. – bepaling inzake recht op “parate executie”;
art. 3:249 B.W. – regels inzake uitoefening parate executie;
art. 3:250 B.W. – openbare verkoop bij executie;
art. 3:251 B.W. – verzoek verlof onderhandse verkoop;
art. 3:252 B.W. – overeenkomst onderhandse verkoop;
art. 3:253 B.W. – verdeling executie-opbrengst na gedwongen verkoop;
art. 3:254 B.W. – executie volgens regels hypotheek; en
art. 3:256 B.W. – regels teruggaaf onderpand na tenietgaan regulier pandrecht.
Verlies als het onderpand niet wordt opgehaald
Het verlies dat het pandhuis lijdt, wanneer de zaak niet wordt opgehaald, is voor haar rekening (art. 7:139 B.W.). Commercieel gezien kan daarom verwacht worden, dat deze kosten verdisconteerd zijn in de rentevoet en/of de pandbeleningsvergoeding.
Dwingend recht
De wettelijke regeling van pandbelening is dwingend recht (art. 7:140 B.W.).
Auteur & Last edit
[MdV, 30-12-2017; laatste bewerking 25-03-2021]
Pandbelening (Titel 2D, Boek 7 B.W.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!