Het bewind van de voogd over het vermogen van de minderjarige (Par. 10, Afd. 6, Titel 14, Boek 1 B.W.)
Inleiding bewind van de voogd over het vermogen van de minderjarige
In Par. 10, Afd. 6, Titel 14 van Boek 1 B.W. wordt een zeer uitvoerige regeling gegeven inzake het bewind van de voogd over het vermogen van de minderjarige. Dit in tegenstelling tot Par. 9, waar het de persoon van de minderjarige zelf betreft. Zie de pagina Toezicht van de voogd over de persoon van de minderjarige.
De paragraaf omvat 37 artikelen (art. 1:337 B.W. tot en met art. art. 1:371a B.W.). Eén daarvan is vervallen (art. 1:368 B.W. – vervallen per 2 november 1995). Met de wet tot éénmaking van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering is art. 1:345 B.W. ook gewijzigd.
Vertegenwoordiging van de minderjarige door de voogd
De minderjarige wordt door de voogd vertegenwoordigt in burgerlijke handelingen (art. 1:337 lid 1 B.W.). De vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen heeft niet enkel betrekking op het vermogen van de minderjarige (Hof Arnhem 22 november 1955, NJ 1956, 289) maar is breder. Verder is de vertegenwoordigingsbevoegdheid niet absoluut, er zijn situaties denkbaar waarbij de burgerlijke handelingen zo persoonlijk zijn, dat alleen de minderjarige over de handelingen zou moeten kunnen beslissen.
Denk hierbij aan een uiterste wilsverklaring. Daarnaast zijn er enkele in de wet geregelde gevallen waarin de voogd een machtiging van de kantonrechter nodig heeft om de minderjarige te vertegenwoordigen in burgerlijke handelingen (art. 1:345 B.W.). Andere grenzen aan deze bevoegdheid van de voogd zijn bijvoorbeeld gevallen waarin de minderjarige handelingsbekwaam is (art. 1:234 B.W. en art. 7:612 lid 1 B.W.), of gevallen waarin de belangen van de voogd en de minderjarige tegenstrijdig zijn (art. 1:250 B.W.). De voogd moet het bewind over het vermogen van de minderjarige als een goed voogd voeren (art. 1:337 lid 2 B.W.). Bij slecht bewind is de voogd voor de schade die daardoor is veroorzaakt aansprakelijk (art. 1:337 lid 2 B.W.). Het vermoeden van slecht bewind wordt bijvoorbeeld gewekt als de voogd handelt zonder de machtiging die in enkele gevallen nodig is. De verjaringstermijn is 5 jaar en begint op de dag nadat de voogdij is geëindigd (art. 1:377 B.W.). De schenker van goederen die aan de minderjarige geschonken of vermaakt zijn, kan ervoor kiezen niet de voogd maar een ander als bewindvoerder over de goederen aan te wijzen. In dit geval is de voogd bevoegd van de bewindvoerder rekening en verantwoording te vorderen (art. 1:337 lid 3 B.W.). Er is geen specifiek tijdstip gesteld waarop de voogd dit kan doen en er is ook geen maximum gesteld aan het aantal keer waarop de voogd dit per jaar kan doen. Als dit bewind vervalt, vallen de goederen onder het bewind van de voogd (art. 1:337 lid 3 B.W.).
Gezamenlijke vertegenwoordiging van de minderjarige door twee voogden
Voogden kunnen ook gezamenlijk de voogdij uitoefenen. Als sprake is van gezamenlijke uitoefening van de voogdij dan worden de bevoegdheden die een voogd via paragraaf 10 afdeling 6 titel 14 boek 1 B.W. en paragraaf 11 afdeling 6 titel 14 boek 1 B.W. heeft, door de voogden gezamenlijk uitgeoefend (art. 1:337a lid 1 B.W.). Deze bevoegdheden kunnen ook door een van de voogden alleen worden uitgeoefend mits de andere voogd daartegen geen bezwaren heeft (art. 1:337a lid 1 B.W.). De verplichtingen genoemd in paragraaf 10 afdeling 6 titel 14 boek 1 B.W. en paragraaf 11 afdeling 6 titel 14 boek 1 B.W. rusten op allebei de voogden (art. 1:337a lid 2 B.W.).
De boedelbeschrijving van het vermogen van de minderjarige
Het is aan de voogd om ervoor te zorgen dat het vermogen van de minderjarige, zoals dit bij het begin van zijn voogdij is samengesteld, zo spoedig mogelijk wordt geïnventariseerd (art. 1:338 lid 1 B.W.). Mocht de situatie zich voordoen dat een voogd door een ander wordt opgevolgd, dan geldt dit tevens voor de nieuwe voogd. Indien de voogd ingesteld wordt nadat het ouderlijk gezag is beëindigd, dan heeft deze voogd de mogelijkheid om de ouders om rekening en verantwoording te vragen van het door hen gevoerde bewind met als doel de omvang van het vermogen van de minderjarige inzichtelijk te maken (Rb. Oost Brabant 19 november 2020, ECLI:NL:RBOBR2020:5775).
Boedelbeschrijving door voogd minderjarige
Binnen acht weken na het begin van de voogdij doet de voogd schriftelijk opgave van de bij het begin aanwezige gerede gelden, effecten aan toonder en spaarbankboekjes, ter griffie van de rechtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van de minderjarige is gelegen (art. 1:338 lid 2 B.W.). Een minderjarige volgt de woonplaats van de voogd die het gezag over hem uitoefent (art. 1:12 lid 1 B.W.) en een voogd heeft daar zijn woonplaats waar zijn woning zich bevindt en als hij geen woning heeft, de plaats waar hij werkelijk verblijft (art. 1:10 lid 1 B.W.). Zie ook de pagina Woonplaats.
Binnen acht maanden na het begin van zijn voogdij, levert de voogd een door hem ondertekende boedelbeschrijving in, ter bevestiging van de deugdelijkheid van de voogd, ter griffie van de rechtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van de minderjarige is gelegen (art. 1:338 lid 3 B.W.). In de boedelbeschrijving is een opgave van de wijzigingen in de samenstelling van het vermogen tot het ogenblik dat zij wordt opgemaakt, opgenomen (art. 1:338 lid 4 B.W.). Wat er verder in de boedelbeschrijving dient te staan is specifiek in de wet geregeld (art. 674 Rv). Zie de pagina Boedelbeschrijving nalatenschap en gemeenschap.
Deze boedelbeschrijving wordt als basis gebruikt als de voogd rekening en verantwoording moet afleggen (art. 1:359 B.W.) en als de voogd aan het einde van de voogdij de laatste rekening aflegt (art. 1:372 B.W.).
Verklaring in plaats van boedelbeschrijving bij voogdij minderjarige
Wanneer de goederen van de minderjarige niet meer waard zijn dan € 11.250, kan de voogd een door hem ondertekende verklaring, die is opgesteld volgens een door de Minister van Justitie vastgesteld model, in plaats van de boedelbeschrijving inleveren (art. 1:339 lid 1 B.W.).
De voogd van twee of meer kinderen van dezelfde ouders kan met een zodanige verklaring slechts volstaan, wanneer de goederen van de minderjarigen gezamenlijk daarnaast niet meer dan € 22.500 waard zijn (art. 1:339 lid 1 B.W.). De kantonrechter kan te allen tijde bepalen dat alsnog een beschrijving van het vermogen van de minderjarige, zoals dit op de datum van zijn beschikking is samengesteld, moet worden opgemaakt en ingeleverd (art. 1:339 lid 2 B.W.).
Verlenging termijn boedelbeschrijving
Als blijkt dat het noodzakelijk is om een langere termijn voor de inlevering van de boedelbeschrijving of verklaring te stellen, kan de kantonrechter hiertoe beslissen (art. 1:340 lid 1 B.W.). Indien er geen boedelbeschrijving of verklaring is ingeleverd binnen de gestelde termijn, zal de kantonrechter binnen tien dagen na het einde van de termijn de voogd oproepen voor een verhoor (art. 1:340 lid 2 B.W.). Het niet inleveren van een boedelbeschrijving of een verklaring kan beëindiging van de voogdij met zich brengen (art. 1:327 onder b B.W).
Vorderingen van de voogd op de minderjarige
In de boedelbeschrijving of in de verklaring, moet de voogd opgeven wat hij van de minderjarige te vorderen heeft (art. 1:341 lid 1 B.W.). Indien de voogd dit niet doet, kan hij zijn vorderingsrecht niet voor de meerderjarigheid van de minderjarige uitoefenen (art. 1:341 lid 1 B.W.). Zolang de voogd zijn vorderingsrecht niet kan uitoefenen, draagt de hoofdsom van zijn vordering geen rente (art. 1:341 lid 2 B.W.).
Verplichtingen voogd bij schenking, erfopvolging of legaat
De minderjarige kan gedurende de voogdij vermogen opbouwen door een schenking, erfopvolging of een legaat (art. 1:342 lid 1 B.W.). Dit vermogen is niet opgenomen in de oorspronkelijke boedelbeschrijving daarom zijn de artikelen 1:338 B.W., 1:339 B.W., 1:340 B.W. en 1:341 B.W. in dat geval van overeenkomstige toepassing (art. 1:342 lid 1 B.W.). Om naleving hiervan te controleren is de inspecteur, bij wie de aangifte voor het recht van successie, van overgang of van schenking moet worden ingediend, en aan wie ambtshalve bekend is dat de minderjarige vermogen heeft verkregen, verplicht de kantonrechter van diens woonplaats hiervan in kennis te stellen (art. 1:342 lid 2 B.W.).
Toetsingskader voor handelingen voogd namens de minderjarige
De voogd kan, onverminderd zijn aansprakelijkheid voor de door zijn slecht bewind veroorzaakte schade, voor de minderjarige alle handelingen verrichten, die hij in diens belang noodzakelijk, nuttig of wenselijk acht, tenzij in de wet anders is geregeld (art. 1:343 B.W.). De voogd dient dit te beoordelen aan de hand van objectieve eisen die aan goed bewind gesteld kunnen worden en niet alleen op basis van zijn eigen mening.
Bewaaropties effecten aan toonder, spaarbankboekjes en gelden van de minderjarige
Indien de kantonrechter niet anders bepaalt, geeft de voogd de effecten aan toonder van de minderjarige in bewaring bij de Nederlandsche Bank N.V. of een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht het bedrijf van bank in Nederland mag uitoefenen (art. 1:344 lid 1 B.W.). De kantonrechter heeft dus de bevoegdheid om anders te bepalen. Een definitie van een bank is gegeven in artikel 1:1 Wet op het financieel toezicht. De kantonrechter kan aanwijzingen geven aangaande de wijze, waarop spaarbankboekjes en gelden van de minderjarige moeten worden bewaard (art. 1:344 lid 2 B.W.). Doet de kantonrechter dat niet dan is het aan de voogd om de wijze waarop de spaarbankboekjes en gelden van de minderjarige worden bewaard te bepalen. De kantonrechter onder wiens goedkeuring een verdeling tot stand komt, kan ter gelegenheid daarvan aanwijzingen als hier bedoeld geven (art. 1:344 lid 2 B.W.). In andere gevallen is de bevoegde rechter, de rechter van de plaats waar de minderjarige woont of indien er geen woonplaats is die waar de minderjarige werkelijk verblijft (art. 265 Rv.).
Een minderjarige volgt de woonplaats van de voogd die het gezag over hem uitoefent (art. 1:12 lid 1 B.W.) en een voogd heeft daar zijn woonplaats waar zijn woning zich bevindt en als hij geen woning heeft, de plaats waar hij werkelijk verblijft (art. 1:10 lid 1 B.W.). Zie ook de pagina Woonplaats.
Voorgaande geldt ook voor de effecten aan toonder, spaarbankboekjes en gelden die de minderjarige samen met een of meer andere personen toekomt, als de voogd die onder zijn berusting heeft (art. 1:344 lid 3 B.W.).
Dit geldt zowel voor het geval dat de voogd de effecten aan toonder, spaarbankboekjes en gelden middellijk onder berusting heeft als wanneer de voogd ze onmiddellijk onder berusting heeft. [spaarbankboekjes had je vroeger, voor de intrede van het digitale tijdperk. Daar werd met de hand het tegoed in bijgeschreven door de medewerker van de bank na een storting of opname].
Machtiging Kantonrechter voor beschikkingshandelingen voogd
Op grond van art. 1:345 lid 1 B.W. heeft de voogd voor een aantal beschikkingshandelingen over het vermogen van de minderjarige de machtiging van de Kantonrechter nodig. Deze kan bij eenvoudige brief worden gevraagd.
De Kantonrechter kan op grond van art. 1:345 lid 2 B.W. ook bepalen, dat de voogd ook toestemming van de Kantonrechter nodig heeft voor het innen van vorderingen van de minderjarige, inclusief het disponeren over saldi bij een bank als bedoeld in art. 1:1 Wet op het financieel toezicht.
Art. 1:345 lid 3 B.W. bepaalt, dat de machtiging niet vereist is bij bedragen tot EUR 700,= en ook niet voor het treffen van een minnelijke regeling in een procedure tijdens de mondelinge behandeling (als bedoeld in – afhankelijk van toepassing van het niet-digitale of het digitale procesrecht – art. 87 Rv.. Zie voor de mondelinge behandeling de pagina Algemene bepalingen dagvaardingsprocedure.
Wanneer voor een minderjarige een zgn. BEM-bankrekening wordt geopend, dan geldt daarvoor wel dat de met het gezag belaste ouder daarover alleen kan beschikken met instemming van de Kantonrechter. BEM staat voor ‘Belegging erfenis en andere gelden Minderjarige’.
Op grond van de schakelbepaling van art. 1:253k B.W. zijn de regels die gelden voor de voogd inzake het beschikken over het vermogen van de minderjarige deels van overeenkomstige toepassing op het beheer van de met het gezag belaste ouder over het vermogen van de minderjarige. Zie hierover nader de pagina Ouderlijk gezag over minderjarige kinderen.
Kopen, huren of pachten van goederen van de minderjarige door de voogd
De voogd kan geen goederen van de minderjarige kopen, huren of pachten, zonder dat de kantonrechter de overeenkomst, die daarvoor gesloten dient te worden, goedkeurt (art. 1:346 lid 1 B.W.). De voogd dient deze goedkeuring voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst te vragen. In geval van openbare verkoop, verhuur of verpachting moet de goedkeuring binnen een maand daarna zijn aangevraagd (art. 1:346 lid 2 B.W.). Behalve de goedkeuring heeft de voogd eveneens de machtiging van de kantonrechter nodig (art. 1:345 lid 1 sub a B.W.).
Vernietigbaarheid van een rechtshandeling van de voogd
Een rechtshandeling die is verricht in strijd met art. 1:345 B.W. of artikel 1:346 B.W. ten name van de minderjarige is vernietigbaar (art. 1:347 lid 1 B.W.). Dit geldt niet voor een rechtshandeling anders dan om niet indien de wederpartij te goeder trouw was en voor een rechtshandeling die de minderjarige geen nadeel heeft berokkend (art. 1:347 lid 2 B.W.). De wederpartij is te goeder trouw als hij van niets wist en ook van niets had behoren te weten (art. 3:11 B.W.).
Op de vernietigingsgrond kan slechts een beroep worden gedaan van de zijde van de minderjarige (art. 1:347 lid 1 B.W.). Vernietiging kan via een buitengerechtelijke verklaring of via een rechterlijke uitspraak (art. 3:49 B.W., art. 3:50 B.W. en art. 3:51 B.W.). Zie ook de pagina Rechtshandelingen, waar de wijze van vernietiging van rechtshandelingen wordt behandeld.
De voogd als crediteur van de minderjarige of als verkrijger van een beperkt recht op diens goederen
De voogd kan geen crediteur van de minderjarige worden en geen beperkt recht op de goederen van de minderjarige van een derde verkrijgen, zonder dat de kantonrechter de overeenkomst die daarvoor gesloten moet worden, goedkeurt (art. 1:348 lid 1 B.W.). De voogd dient deze goedkeuring voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst te vragen. Als de goedkeuring ontbreekt is de overeenkomst nietig (art. 1:348 lid 2 B.W.).
Voogd heeft machtiging nodig voor het voeren van procedures namens de minderjarige
De voogd wordt niet-ontvankelijk verklaard als hij zonder machtiging van de kantonrechter voor de minderjarige als eiser in rechte optreedt of tegen een uitspraak beroep instelt (art. 1:349 lid 1 B.W.). De proceskosten komen in dit geval ten laste van de voogd persoonlijk (HR 12 december 1975, NJ 1976/569). Er wordt aangenomen dat een machtiging niet nodig is bij een verzoek tot alimentatie (art. 1:406 lid 1 B.W. en HR 17 juni 1955, NJ 1955/572). Ook mag de voogd niet zonder machtiging van de kantonrechter in een tegen de minderjarige ingestelde eis of in een gedane uitspraak berusten (art. 1:349 lid 2 B.W.). Indien de voogd de vereiste machtiging niet heeft, is het mogelijk dat hij aansprakelijk gesteld wordt voor de schade op grond van slecht bewind (art. 1:337 lid 2 B.W.). Dit betekent echter niet dat de voogd automatisch niet aansprakelijk gesteld kan worden voor de schade op grond van slecht bewind als hij wel de machtiging heeft, als hij bijvoorbeeld een verkeerde voorstelling van zaken heeft gedaan.
De voogd kan zich ter verantwoording doen machtigen door de kantonrechter voordat hij voor de minderjarige in rechte verweer voert of tegen een bij verstek gedane uitspraak in verzet gaat (art. 1:349 lid 3 B.W.). De voogd is echter ook bevoegd zonder machtiging voor de minderjarige in rechte verweer te voeren of tegen een bij verstek gedane uitspraak in verzet te gaan. De voogd heeft de mogelijkheid zich ter verantwoording te doen machtigen om tegen eventuele latere verwijten afgeschermd te zijn.
Bevoegdheden van de voogd bij belegging van het vermogen van de minderjarige
Het is aan de voogd om zorg te dragen voor een doelmatige belegging van het vermogen van de minderjarige (art. 1:350 lid 1 B.W.). Voor advies kan het handig zijn om hierbij een adviseur in te schakelen om het risico op slecht bewind te verkleinen.
Voor elke belegging van gelden van de minderjarige heeft de voogd een machtiging van de kantonrechter nodig (art. 1:350 lid 2 B.W.). Indien de voogd zonder vereiste machtiging een belegging doet met de gelden van de minderjarige, heeft dit niet tot gevolg dat de handeling nietig of vernietigbaar is (art. 1:352 B.W.). Wel kan dit een reden zijn voor aansprakelijkheid voor slecht bewind. De voogd mag wel, voor zover de kantonrechter niet anders bepaalt, zonder diens machtiging gelden ten name van de minderjarige beleggen bij een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen op rekeningen bestemd voor de belegging van gelden van minderjarigen (art. 1:350 lid 2 B.W.). Hieraan is de voorwaarde verbonden dat de gelden alleen worden terugbetaald met machtiging van de kantonrechter (art. 1:350 lid 2 B.W.).
Voogdij over minderjarige die erfgenaam is van een onderneming
Wanneer de minderjarige erfgenaam is van een onderneming van handel, landbouw of nijverheid of een gedeelte daarvan, mag de voogd de zaken voor rekening van de minderjarige alleen of van de minderjarige met anderen alleen voortzetten met de machtiging van de kantonrechter (art. 1:351 lid 1 B.W.). Er wordt aangenomen dat de hier bedoelde onderneming niet per definitie een onderneming van handel, landbouw of nijverheid behoeft te zijn, maar dat het gaat om een onderneming in elke vorm. Hierbij wordt gedacht aan de bevoegdheid de normale bedrijfshandelingen te voeren, echter zijn ingrijpende bedrijfshandelingen niet uitgesloten. De voogd mag een boedel, waartoe de minderjarige gerechtigd is, niet zonder machtiging van de kantonrechter onverdeeld laten (art. 1:351 lid 2 B.W.).
Gevolgen ontbreken van de vereiste machtiging
Ondanks het ontbreken van de vereiste machtiging zijn handelingen, die de voogd verricht in strijd met art. 1:350 B.W. of art. 1:351 B.W, geldig (art. 1:352 B.W.), zodat de vereisten van een ordelijk handelsverkeer gediend worden. Het is wel mogelijk dat een voogd voor de veroorzaakte schade aansprakelijk gesteld wordt vanwege slecht bewind (art. 1:337 lid 2 B.W. en art. 1:343 B.W.).
Afstand doen aandeel in een ontbonden huwelijksgemeenschap
De voogd kan niet zonder machtiging van de kantonrechter afstand doen van een aan de minderjarige toekomend aandeel in een ontbonden huwelijksgemeenschap (art. 1:353 B.W.). Doet de voogd dit toch, dan wordt aangenomen dat de rechtshandeling nietig is. Indien een geregistreerd partnerschap wordt ontbonden, geldt daarvoor eveneens dat een voogd niet zonder machtiging van de kantonrechter afstand kan doen van het aan een minderjarige toekomend aandeel daarin (art. 1:80b B.W.).
Verhoor van de voogd
De kantonrechter kan de voogd te allen tijde voor verhoor doen oproepen (art. 1:354 B.W.). Indien twee voogden gezamenlijk de voogdij uitoefenen is de kantonrechter bevoegd hen gezamenlijk of slechts een van hen op te roepen (art. 1:282 B.W.).
Als de voogd niet voor verhoor bij de rechter verschijnt, zonder een geldige verschoningsreden, wordt deze gestraft met een geldboete van de eerste categorie (art. 445 Sr). De bevoegdheid van de kantonrechter om een voogd voor verhoor op te roepen komt de kantonrechter ambtshalve toe.
De kantonrechter kan deze bevoegdheid ook uitoefenen na een verzoek van bijvoorbeeld een ouder of de minderjarige. De gevolgen van het verhoor kunnen aanzienlijk zijn. De kantonrechter kan de Raad voor de Kinderbescherming in kennis worden gesteld (art. 1:365 B.W. en art. 1:366 B.W.) of de voogdij zelfs worden beëindigd (art. 1:367 B.W.).
De voogd is verplicht alle door de kantonrechter gewenste inlichtingen te verstrekken (art. 1:354 B.W.). De inlichtingen moeten wel betrekking hebben op de voogdij en het gevoerde bewind.
Beschrijving vermogen kind bij huwelijk van een ouder die met gezag is belast of bewind heeft
Het komt regelmatig voor dat mensen het voornemen hebben een huwelijk of een geregistreerd partnerschap aan te gaan. Wanneer een met het gezag belaste ouder of een ouder die alleen het bewind over het vermogen van een minderjarige heeft dit voornemen heeft, en daarvan aangifte heeft gedaan, kan de kantonrechter de ouder opdragen een beschrijving op te maken van het vermogen van de kinderen.
De beschrijving of een afschrift daarvan moet binnen een bepaalde termijn ter griffie van de rechtbank ingeleverd worden (art. 1:355 lid 1 B.W.). Aangenomen wordt dat hierbij wordt gedoeld op een ouder, die kinderen heeft uit een voorgaand huwelijk, met het voornemen om opnieuw te trouwen (art. 1:48 B.W.). Ouders, die pas nadat de kinderen geboren zijn, besluiten om te trouwen, hoeven geen beschrijving in te leveren. De artikelen 1:339 B.W., 1:340 B.W. en 1:341 B.W. zijn van overeenkomstige toepassing (art. 1:355 lid 2 B.W.).
Aanwijzingen en machtigingen door de kantonrechter
Aanwijzingen en machtigingen geeft de kantonrechter alleen dan indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk, nuttig of wenselijk acht (art. 1:356 lid 1 B.W.). De kantonrechter kan daarmee kiezen om wel of geen aanwijzingen en machtigingen te geven. Hij heeft de bevoegdheid om hiervoor de hulp van een deskundige in te roepen (art. 284 lid 2 Rv). De maatregel die de kantonrechter geeft, kan een bijzondere of een algemene machtiging zijn (art. 1:356 lid 1 B.W.). Verder kan hij aan de maatregel voorwaarden verbinden, als hij dat dienstig oordeelt (art. 1:356 lid 1 B.W.), daarbij dient de kantonrechter wel te letten op proportionaliteit. Daarnaast kan de kantonrechter een gegeven aanwijzing of machtiging altijd intrekken of de daaraan verbonden voorwaarden wijzigen (art. 1:356 lid 2 B.W.).
Kosten van een aan de minderjarige bevolen maatregel
Als de minderjarige zelf voor de kosten van een aan hem bevolen maatregel moet opdraaien en dit niet op een andere manier kan betalen dan zijn vermogen aan te spreken, dan is een machtiging van art. 1:345 B.W. niet nodig. De kantonrechter zal slechts de goederen aanwijzen die verkocht of bezwaard dienen te worden om de maatregel te bekostigen (art. 1:357 B.W.).
In rekening brengen van gerechtvaardigde uitgaven door de voogd
De voogd is bevoegd alle noodzakelijke, betamelijke en behoorlijk gerechtvaardigde uitgaven aan de minderjarige in rekening te brengen (art. 1:358 lid 1 B.W.). Of de uitgaven noodzakelijk, betamelijk en behoorlijk gerechtvaardigd zijn wordt beoordeeld in de tijdsgeest waarin de uitgaven zijn gedaan.
Indien de kantonrechter een bedrag bepaalt dat jaarlijks mag worden besteed voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige of voor de kosten van het beheer van het vermogen van de minderjarige, hoeft de voogd de besteding van dat bedrag niet gespecificeerd te verantwoorden (art. 1:358 lid 2 B.W.). Dit vastgestelde bedrag is een begroting, de voogd heeft de bevoegdheid een hoger bedrag te gebruiken indien dit noodzakelijk, betamelijk en behoorlijk gerechtvaardigd is.
De kantonrechter kan aan de voogd een beloning toekennen ten laste van de minderjarige, indien hij dit gezien de zwaarte van de last van het bewind redelijk acht (art. 1:358 lid 3 B.W.). Daarbuiten mag de voogd voor zichzelf geen loon berekenen, tenzij hem dat is toegekend bij de akte, waarbij hij door een ouder benoemd is (art. 1:358 lid 3 B.W.).
Rekening en verantwoording van de voogd
De kantonrechter kan ambtshalve of op verzoek van de andere voogd als sprake is van gezamenlijke voogdij, te allen tijde aan de voogd de verplichting opleggen jaarlijks of een keer in de twee of drie jaren ter griffie van de rechtbank een rekening in te dienen van zijn bewind over de goederen van de minderjarige (art. 1:359 lid 1 B.W.). De kantonrechter bepaalt de datum voor de indiening van de rekening (art. 1:359 lid 2 B.W.). Hiermee wordt gestreefd te verhinderen dat slecht bewind van de voogd schade bezorgd aan de minderjarige. Indien bij gezamenlijke uitoefening van de voogdij een van de voogden de rekening alleen heeft ingediend, moet hij er tegelijkertijd voor zorgen dat de andere voogd een afschrift van de rekening krijgt (art. 1:359 lid 3 B.W.). De andere voogd kan binnen twee maanden bezwaar tegen de rekening bij de rechter indienen (art. 1:359 lid 3 B.W.).
Als er een verschil in mening is omtrent de rekening, heeft de kantonrechter de bevoegdheid verbetering van de rekening te gelasten (art. 1:360 lid 1 B.W.). Tegen deze beslissing van de rechter staat hoger beroep open (art. 806 Rv.en art. 358 Rv.). Daarnaast heeft de kantonrechter deze bevoegdheid om de verbetering van de rekening te gelasten ook nog nadat het bewind teneinde is gekomen (HR 29 januari 1988, NJ 1988/944). Aan de voogd wordt geen decharge verleend bij verbetering van de rekening. De mogelijkheid van decharge wordt pas besproken bij de rekening en verantwoording nadat de voogdij is beëindigd.
De kantonrechter heeft de bevoegdheid een of meer deskundigen te benoemen om de ingediende rekening te onderzoeken (art. 1:360 lid 2 B.W.). Daarnaast kan de kantonrechter bepalen dat de kosten van dit onderzoek, indien slecht bewind aan het licht is gekomen, geheel of ten dele ten laste van de voogd komt (art. 1:360 lid 3 B.W.). Indien geen slecht bewind aan het licht is gekomen, zijn de kosten van het onderzoek voor rekening van de minderjarige. In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij kan de rechter ook bepalen dat de kosten ten laste van de voogden gezamenlijk komen (art. 1:360 lid 5 B.W.).
De voogd ontvangt een afschrift van het schriftelijke bericht dat de deskundigen in moeten dienen (art. 1:360 lid 4 B.W.). In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij ontvangen beide voogden deze afschrift (art. 1:360 lid 5 B.W.). De kantonrechter zal bij gezamenlijke uitoefening van de voogdij alleen aan beide voogden het afschrift sturen indien beide voogden ook hebben bijgedragen aan het slechte bewind.
De periodiek door de voogd gedane rekening of een eensluidend afschrift daarvan blijft berusten ter griffie van de rechtbank van artikel 1:359 B.W.(art. 1:361 B.W.). Deze rekeningen dienen te worden bewaard tot de rekening en verantwoording bij het eindigen van de voogdij (art. 1:372 B.W.).
Schade door slecht bewind van de voogd
De kantonrechter is bevoegd om de schade vast te stellen die de minderjarige door slecht bewind van de voogd geleden heeft, en kan de voogd tot vergoeding van deze schade veroordelen (art. 1:362 B.W.). Schade kan bijvoorbeeld de gemiste rente zijn indien het vermogen van de minderjarige niet is belegd. Daarnaast kan schade ook immaterieel zijn, vgl. Rb. Noord-Holland 22 juni 2021 (minderjarige/OBIN). De kantonrechter kan hiertoe ambtshalve beslissen of indien bij gezamenlijke voogdij de andere voogd een verzoek hiertoe indient (art. 1:362 B.W.). Tegen deze beslissing kan hoger beroep worden ingediend (art. 806 Rv).
Zekerheidstelling door de voogd voor zijn bewind
De kantonrechter kan te allen tijde bevelen dat de voogd voor zijn bewind zekerheid stelt. De kantonrechter zal dan het bedrag en de aard van de zekerheid vaststellen. Als de voogd als zekerheid effecten aan toonder in pand geeft, worden deze in bewaargeving gegeven aan de Nederlandse Bank (art. 1:363 lid 1 B.W.). Tegen dit bevel van de kantonrechter staat hoger beroep open (art. 806 Rv). De kantonrechter bepaalt een redelijke termijn, waarbinnen de voogd ten genoegen van de kantonrechter moet aantonen dat de voogd de van hem verlangde zekerheid gesteld heeft (art. 1:363 lid 2 B.W.). Als de kantonrechter het toestaat, is het voor de voogd mogelijk om een gestelde zekerheid door een andere te vervangen (art. 1:363 lid 3 B.W.). Indien het belang van de voogd het vervallen van een gestelde zekerheid volstrekt eist of handhaving daarvan niet nodig is, kan de kantonrechter hem machtigen daarvan afstand te doen namens de minderjarige (art. 1:363 lid 3 B.W.). De zekerheid die door de voogd is gesteld houdt op, als zijn rekening en verantwoording is goedgekeurd of als de rechtsvorderingen die zijn bewind betreffen verjaard zijn overeenkomstig artikel 1:377 B.W. (art. 1:364 lid 1 B.W.). Dan worden op kosten van de minderjarige hypothecaire inschrijvingen doorgehaald en pandrechten op inschrijvingen in de schuldregisters voor geldleningen ten laste van het Rijk opgegeven (art. 1:364 lid 2 B.W.).
In kennis stelling van de Raad voor de kinderbescherming
De kantonrechter kan de Raad voor de kinderbescherming in kennis stellen indien de voogd in gebreke blijft (art. 1:365 B.W.):
– gehoor te geven aan een oproeping van de kantonrechter om voor hem te verschijnen (art. 1:340 lid 2 B.W.);
– een boedelbeschrijving of een verklaring als bedoeld in artikel 1:339 B.W. in te leveren;
– op de door de kantonrechter bepaalde datum zijn periodieke rekening in te dienen (art. 1:359 B.W.);
– aan de minderjarige toebehorende spaarbankboekjes, gelden, of toondereffecten die hij niet te diens name heeft doen stellen, op de voorgeschreven wijze te bewaren (art. 1:344 B.W.);
– de kantonrechter het bewijs te leveren, dat hij een van hem verlangde zekerheid gesteld heeft (art. 1:363 B.W.); of
– de schadevergoeding te betalen, waartoe de kantonrechter hem ingevolge artikel 1:362 B.W. veroordeeld heeft.
De bedoeling is dat kan worden opgetreden voordat slecht bewind ontstaat. Het is aan de kantonrechter om te bepalen of hij dit wel of niet doet, hij heeft ook de mogelijkheid om bijvoorbeeld een bewindvoerder te benoemen (art. 1:370 B.W.). Daarnaast kan de kantonrechter deze bevoegdheid ook uitoefenen indien er twee voogden zijn (art. 1:282 B.W.).
Meer in het algemeen kan de kantonrechter, de Raad voor de kinderbescherming in kennis stellen als (art. 1:366 B.W.):
– de voogd in gevallen, waarin hij de machtiging van de kantonrechter nodig heeft, zelf het bewind voert;
– hij zich in zijn bewind aan ontrouw, plichtsverzuim of misbruik van bevoegdheid blijkt te hebben schuldig gemaakt.
De kantonrechter heeft dus de bevoegdheid in deze gevallen de Raad voor de kinderbescherming in kennis te stellen. Dit houdt niet in dat de kantonrechter ambtshalve de Raad voor de kinderbescherming kan gelasten een onderzoek in te stellen waarmee een verzoek kan worden gedaan aan de rechtbank om de tijdelijke voogdij te beëindigen (HR 6 april 2007, LJN AZ6646).
Onderzoek van de Raad voor de kinderbescherming
Als de Raad voor de kinderbescherming een mededeling ontvangt van de kantonrechter, dient de Raad als eerste onderzoek te doen naar de overige gedragingen van de voogd tegenover de minderjarige (art. 1:367 B.W.). Vervolgens dient de Raad voor de kinderbescherming de vraag of beëindiging van de voogdij op grond van artikel 1:327 B.W. moet volgen naar het oordeel van de rechtbank te onderwerpen. De Raad voor de kinderbescherming heeft hiervoor een termijn van zes weken na de dagtekening van de mededeling (art. 1:367 B.W.). De Raad kan een verzoek tot beëindiging van de voogdij bij de rechtbank doen, maar is niet verplicht een positie in te nemen.
Indien meerdere minderjarigen samen goederen bezitten maar verschillende voogden hebben, kan de kantonrechter van de woonplaats van een van de minderjarigen, of een van de voogden of een derde aanwijzen om bewind te voeren over de goederen totdat de verdeling heeft plaatsgevonden (art. 1:369 lid 1 B.W.). Deze bepaling is opgenomen omdat het handiger kan zijn als het bewind over de gemeenschappelijke goederen aan een persoon toekomt, en niet aan de voogden samen. Zodra een bewindvoerder is aangesteld, stelt deze de door de rechter van hem verlangde waarborgen (art. 1:369 lid 1 B.W.). Aangezien de kantonrechter van de woonplaats van een van de minderjarigen bevoegd is, is mogelijk dat de bevoegdheid om een bewindvoerder aan te stellen aan verschillende rechters toekomt. De minderjarigen kunnen immers in verschillende arrondissementen wonen. Deze bevoegdheid vervalt dan voor de andere rechters zodra een van hen er gebruik van heeft gemaakt (art. 1:369 lid 2 B.W.). Op het bewind zijn de bepalingen omtrent het bewind van een voogd van overeenkomstige toepassing (art. 1:369 lid 3 B.W.). De bevoegdheid van de bewindvoerder is uitsluitend de vernietiging van rechtshandelingen van de minderjarige strekkend tot beheer of beschikking over de onder bewind staande goederen (art. 1:369 lid 3 B.W.).
Onderbewindstelling van het vermogen van de minderjarige naast de voogdij
In de regel gaat een voogd zowel over de opvoeding van de minderjarige als over het bewind van het vermogen van de minderjarige. In sommige gevallen is de voogd een goede opvoeder, maar is de voogd niet de aangewezen persoon om het vermogen van de minderjarige te beheren, bijvoorbeeld als een minderjarige beschikt over een erg groot vermogen.
Voor dit soort gevallen is het mogelijk om voor dit vermogen een bewindvoerder in te stellen. Als bewindvoerder kan bijvoorbeeld aan een accountant worden gedacht. De kantonrechter kan op verzoek van de voogd of ambtshalve, het vermogen van de minderjarige of een deel daarvan, met inbegrip van de vruchten, zolang de minderjarigheid voortduurt onder bewind stellen (art. 1:370 lid 1 B.W.).
De kantonrechter zal hiertoe overgaan indien hij dit in het belang van de minderjarige nodig oordeelt, hiervan zal niet snel sprake zijn. Deze vorm van onderbewindstelling zou bijvoorbeeld denkbaar zijn als het vermogen van de voogd zelf ook onder bewind staat. Als de voogdij gezamenlijk wordt uitgeoefend, wordt slechts tot onderbewindstelling beslist als het verzoek daartoe door beide voogden gezamenlijk wordt gedaan (art. 1:370 lid 1 B.W.).
De kantonrechter benoemt de bewindvoerder en bepaalt het aan de bewindvoerder toekomende loon. Hij kan bij de instelling van het bewind bepalen dat de voogd de door de onderbewindstelling veroorzaakte kosten, met inbegrip van het loon, geheel of gedeeltelijk aan de minderjarige moet vergoeden (art. 1:370 lid 2 B.W.). De rechter zal hiertoe over kunnen gaan als het aan de voogd te wijten is dat de onderbewindstelling noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast kan de kantonrechter bepalen dat de voogd, behoudens zijn verhaal op de bewindvoerder, voor de verrichtingen van de bewindvoerder aansprakelijk is tegenover de minderjarige. In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij worden deze verplichtingen opgelegd aan beide voogden (art. 1:370 lid 2 B.W.).
Op dit bewind zijn de bepalingen omtrent het bewind van een voogd van overeenkomstige toepassing (paragraaf 10 afdeling 6 titel 14 Boek 1 B.W. en paragraaf 11 afdeling 6 titel 14 Boek 1 B.W.). De bewindvoerder is alleen bevoegd rechtshandelingen van de minderjarige te vernietigen strekkend tot beheer of beschikking met betrekking tot de onder bewind staande goederen (art. 1:370 lid 3 B.W.).
De kantonrechter bepaalt welke uitkeringen de bewindvoerder aan de voogd moet doen uit de onder het bewind gestelde goederen en de vruchten daarvan. Deze uitkering is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige of voor het beheer van de goederen van de minderjarige die niet onder bewind staan. De kantonrechter is ten allen tijde bevoegd deze beschikkingen op verzoek van een voogd of de bewindvoerder, of ambtshalve te wijzigen (art. 1:370 lid 4 B.W.).
De bewindvoerder is ten allen tijde verplicht de door de kantonrechter gewenste inlichtingen aan hem te verstrekken (art. 1:370 lid 5 B.W.). Daarnaast moet de bewindvoerder jaarlijks en aan het einde van zijn bewind aan de voogd, de meerderjarig gewordene of de erfgenamen van de minderjarige als de minderjarige is overleden, ten overstaan van de kantonrechter rekening en verantwoording afleggen.
Over mogelijke geschillen die rijzen bij de rekening en verantwoording beslist de kantonrechter (art. 1:370 lid 7 B.W.). Als een van de partijen in gebreke blijft mee te werken aan de aflegging van rekening en verantwoording, is de rekenprocedure van de artikelen 771 e.v. Rv. van toepassing (art. 1:370 lid 8 B.W.).
De kantonrechter heeft ten allen tijde de bevoegdheid om op verzoek van de bewindvoerder, op verzoek van een voogd of ambtshalve het bewind op te heffen of de bewindvoerder te ontslaan en door een ander te vervangen (art. 1:370 lid 9 B.W.).
Mededeling van benoeming voogd aan Kantongerecht van woonplaats voogd
Zodra een voogd is benoemd, doet de griffier van het gerecht dat de voogd benoemd heeft, daarvan direct mededeling aan de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement van de woonplaats van de voogd (art. 1:371a lid 1 B.W.).
De gedachte hierachter is dat de rechtbank in het arrondissement van de woonplaats van de voogd toezicht houdt op het voogdijbeheer (art. 3 Rv). Als de voogd niet meer in het arrondissement woont of is opgevolgd door een voogd in een ander arrondissement, dan zendt de griffier zo spoedig mogelijk hert dossier over de voogdij naar de griffier van het arrondissement waar de voogd of opvolgende voogd woont, onder opgave van diens adres (art. 1:371a lid 2 B.W.).
De voogd is daarnaast zelf ook verplicht een verandering in zijn woonplaats door te geven aan de griffie van de rechtbank (art. 1:371 B.W.). De wet stelt geen sanctie op het nalaten van deze verplichting door de voogd.
Auteur & Last edit
[MdV en KvdV, 1-04-2022; laatste bewerking 23-06-2023]
Het bewind van de voogd over het vermogen van de minderjarige (Par. 10, Afd. 6, Titel 14, Boek 1 B.W.)
Inleiding bewind van de voogd over het vermogen van de minderjarige
In Par. 10, Afd. 6, Titel 14 van Boek 1 B.W. wordt een zeer uitvoerige regeling gegeven inzake het bewind van de voogd over het vermogen van de minderjarige. Dit in tegenstelling tot Par. 9, waar het de persoon van de minderjarige zelf betreft. Zie de pagina Toezicht van de voogd over de persoon van de minderjarige.
De paragraaf omvat 37 artikelen (art. 1:337 B.W. tot en met art. art. 1:371a B.W.). Eén daarvan is vervallen (art. 1:368 B.W. – vervallen per 2 november 1995). Met de wet tot éénmaking van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering is art. 1:345 B.W. ook gewijzigd.
Vertegenwoordiging van de minderjarige door de voogd
De minderjarige wordt door de voogd vertegenwoordigt in burgerlijke handelingen (art. 1:337 lid 1 B.W.). De vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen heeft niet enkel betrekking op het vermogen van de minderjarige (Hof Arnhem 22 november 1955, NJ 1956, 289) maar is breder. Verder is de vertegenwoordigingsbevoegdheid niet absoluut, er zijn situaties denkbaar waarbij de burgerlijke handelingen zo persoonlijk zijn, dat alleen de minderjarige over de handelingen zou moeten kunnen beslissen.
Denk hierbij aan een uiterste wilsverklaring. Daarnaast zijn er enkele in de wet geregelde gevallen waarin de voogd een machtiging van de kantonrechter nodig heeft om de minderjarige te vertegenwoordigen in burgerlijke handelingen (art. 1:345 B.W.). Andere grenzen aan deze bevoegdheid van de voogd zijn bijvoorbeeld gevallen waarin de minderjarige handelingsbekwaam is (art. 1:234 B.W. en art. 7:612 lid 1 B.W.), of gevallen waarin de belangen van de voogd en de minderjarige tegenstrijdig zijn (art. 1:250 B.W.). De voogd moet het bewind over het vermogen van de minderjarige als een goed voogd voeren (art. 1:337 lid 2 B.W.). Bij slecht bewind is de voogd voor de schade die daardoor is veroorzaakt aansprakelijk (art. 1:337 lid 2 B.W.). Het vermoeden van slecht bewind wordt bijvoorbeeld gewekt als de voogd handelt zonder de machtiging die in enkele gevallen nodig is. De verjaringstermijn is 5 jaar en begint op de dag nadat de voogdij is geëindigd (art. 1:377 B.W.). De schenker van goederen die aan de minderjarige geschonken of vermaakt zijn, kan ervoor kiezen niet de voogd maar een ander als bewindvoerder over de goederen aan te wijzen. In dit geval is de voogd bevoegd van de bewindvoerder rekening en verantwoording te vorderen (art. 1:337 lid 3 B.W.). Er is geen specifiek tijdstip gesteld waarop de voogd dit kan doen en er is ook geen maximum gesteld aan het aantal keer waarop de voogd dit per jaar kan doen. Als dit bewind vervalt, vallen de goederen onder het bewind van de voogd (art. 1:337 lid 3 B.W.).
Gezamenlijke vertegenwoordiging van de minderjarige door twee voogden
Voogden kunnen ook gezamenlijk de voogdij uitoefenen. Als sprake is van gezamenlijke uitoefening van de voogdij dan worden de bevoegdheden die een voogd via paragraaf 10 afdeling 6 titel 14 boek 1 B.W. en paragraaf 11 afdeling 6 titel 14 boek 1 B.W. heeft, door de voogden gezamenlijk uitgeoefend (art. 1:337a lid 1 B.W.). Deze bevoegdheden kunnen ook door een van de voogden alleen worden uitgeoefend mits de andere voogd daartegen geen bezwaren heeft (art. 1:337a lid 1 B.W.). De verplichtingen genoemd in paragraaf 10 afdeling 6 titel 14 boek 1 B.W. en paragraaf 11 afdeling 6 titel 14 boek 1 B.W. rusten op allebei de voogden (art. 1:337a lid 2 B.W.).
De boedelbeschrijving van het vermogen van de minderjarige
Het is aan de voogd om ervoor te zorgen dat het vermogen van de minderjarige, zoals dit bij het begin van zijn voogdij is samengesteld, zo spoedig mogelijk wordt geïnventariseerd (art. 1:338 lid 1 B.W.). Mocht de situatie zich voordoen dat een voogd door een ander wordt opgevolgd, dan geldt dit tevens voor de nieuwe voogd. Indien de voogd ingesteld wordt nadat het ouderlijk gezag is beëindigd, dan heeft deze voogd de mogelijkheid om de ouders om rekening en verantwoording te vragen van het door hen gevoerde bewind met als doel de omvang van het vermogen van de minderjarige inzichtelijk te maken (Rb. Oost Brabant 19 november 2020, ECLI:NL:RBOBR2020:5775).
Boedelbeschrijving door voogd minderjarige
Binnen acht weken na het begin van de voogdij doet de voogd schriftelijk opgave van de bij het begin aanwezige gerede gelden, effecten aan toonder en spaarbankboekjes, ter griffie van de rechtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van de minderjarige is gelegen (art. 1:338 lid 2 B.W.). Een minderjarige volgt de woonplaats van de voogd die het gezag over hem uitoefent (art. 1:12 lid 1 B.W.) en een voogd heeft daar zijn woonplaats waar zijn woning zich bevindt en als hij geen woning heeft, de plaats waar hij werkelijk verblijft (art. 1:10 lid 1 B.W.). Zie ook de pagina Woonplaats.
Binnen acht maanden na het begin van zijn voogdij, levert de voogd een door hem ondertekende boedelbeschrijving in, ter bevestiging van de deugdelijkheid van de voogd, ter griffie van de rechtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van de minderjarige is gelegen (art. 1:338 lid 3 B.W.). In de boedelbeschrijving is een opgave van de wijzigingen in de samenstelling van het vermogen tot het ogenblik dat zij wordt opgemaakt, opgenomen (art. 1:338 lid 4 B.W.). Wat er verder in de boedelbeschrijving dient te staan is specifiek in de wet geregeld (art. 674 Rv). Zie de pagina Boedelbeschrijving nalatenschap en gemeenschap.
Deze boedelbeschrijving wordt als basis gebruikt als de voogd rekening en verantwoording moet afleggen (art. 1:359 B.W.) en als de voogd aan het einde van de voogdij de laatste rekening aflegt (art. 1:372 B.W.).
Verklaring in plaats van boedelbeschrijving bij voogdij minderjarige
Wanneer de goederen van de minderjarige niet meer waard zijn dan € 11.250, kan de voogd een door hem ondertekende verklaring, die is opgesteld volgens een door de Minister van Justitie vastgesteld model, in plaats van de boedelbeschrijving inleveren (art. 1:339 lid 1 B.W.).
De voogd van twee of meer kinderen van dezelfde ouders kan met een zodanige verklaring slechts volstaan, wanneer de goederen van de minderjarigen gezamenlijk daarnaast niet meer dan € 22.500 waard zijn (art. 1:339 lid 1 B.W.). De kantonrechter kan te allen tijde bepalen dat alsnog een beschrijving van het vermogen van de minderjarige, zoals dit op de datum van zijn beschikking is samengesteld, moet worden opgemaakt en ingeleverd (art. 1:339 lid 2 B.W.).
Verlenging termijn boedelbeschrijving
Als blijkt dat het noodzakelijk is om een langere termijn voor de inlevering van de boedelbeschrijving of verklaring te stellen, kan de kantonrechter hiertoe beslissen (art. 1:340 lid 1 B.W.). Indien er geen boedelbeschrijving of verklaring is ingeleverd binnen de gestelde termijn, zal de kantonrechter binnen tien dagen na het einde van de termijn de voogd oproepen voor een verhoor (art. 1:340 lid 2 B.W.). Het niet inleveren van een boedelbeschrijving of een verklaring kan beëindiging van de voogdij met zich brengen (art. 1:327 onder b B.W).
Vorderingen van de voogd op de minderjarige
In de boedelbeschrijving of in de verklaring, moet de voogd opgeven wat hij van de minderjarige te vorderen heeft (art. 1:341 lid 1 B.W.). Indien de voogd dit niet doet, kan hij zijn vorderingsrecht niet voor de meerderjarigheid van de minderjarige uitoefenen (art. 1:341 lid 1 B.W.). Zolang de voogd zijn vorderingsrecht niet kan uitoefenen, draagt de hoofdsom van zijn vordering geen rente (art. 1:341 lid 2 B.W.).
Verplichtingen voogd bij schenking, erfopvolging of legaat
De minderjarige kan gedurende de voogdij vermogen opbouwen door een schenking, erfopvolging of een legaat (art. 1:342 lid 1 B.W.). Dit vermogen is niet opgenomen in de oorspronkelijke boedelbeschrijving daarom zijn de artikelen 1:338 B.W., 1:339 B.W., 1:340 B.W. en 1:341 B.W. in dat geval van overeenkomstige toepassing (art. 1:342 lid 1 B.W.). Om naleving hiervan te controleren is de inspecteur, bij wie de aangifte voor het recht van successie, van overgang of van schenking moet worden ingediend, en aan wie ambtshalve bekend is dat de minderjarige vermogen heeft verkregen, verplicht de kantonrechter van diens woonplaats hiervan in kennis te stellen (art. 1:342 lid 2 B.W.).
Toetsingskader voor handelingen voogd namens de minderjarige
De voogd kan, onverminderd zijn aansprakelijkheid voor de door zijn slecht bewind veroorzaakte schade, voor de minderjarige alle handelingen verrichten, die hij in diens belang noodzakelijk, nuttig of wenselijk acht, tenzij in de wet anders is geregeld (art. 1:343 B.W.). De voogd dient dit te beoordelen aan de hand van objectieve eisen die aan goed bewind gesteld kunnen worden en niet alleen op basis van zijn eigen mening.
Bewaaropties effecten aan toonder, spaarbankboekjes en gelden van de minderjarige
Indien de kantonrechter niet anders bepaalt, geeft de voogd de effecten aan toonder van de minderjarige in bewaring bij de Nederlandsche Bank N.V. of een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht het bedrijf van bank in Nederland mag uitoefenen (art. 1:344 lid 1 B.W.). De kantonrechter heeft dus de bevoegdheid om anders te bepalen. Een definitie van een bank is gegeven in artikel 1:1 Wet op het financieel toezicht. De kantonrechter kan aanwijzingen geven aangaande de wijze, waarop spaarbankboekjes en gelden van de minderjarige moeten worden bewaard (art. 1:344 lid 2 B.W.). Doet de kantonrechter dat niet dan is het aan de voogd om de wijze waarop de spaarbankboekjes en gelden van de minderjarige worden bewaard te bepalen. De kantonrechter onder wiens goedkeuring een verdeling tot stand komt, kan ter gelegenheid daarvan aanwijzingen als hier bedoeld geven (art. 1:344 lid 2 B.W.). In andere gevallen is de bevoegde rechter, de rechter van de plaats waar de minderjarige woont of indien er geen woonplaats is die waar de minderjarige werkelijk verblijft (art. 265 Rv.).
Een minderjarige volgt de woonplaats van de voogd die het gezag over hem uitoefent (art. 1:12 lid 1 B.W.) en een voogd heeft daar zijn woonplaats waar zijn woning zich bevindt en als hij geen woning heeft, de plaats waar hij werkelijk verblijft (art. 1:10 lid 1 B.W.). Zie ook de pagina Woonplaats.
Voorgaande geldt ook voor de effecten aan toonder, spaarbankboekjes en gelden die de minderjarige samen met een of meer andere personen toekomt, als de voogd die onder zijn berusting heeft (art. 1:344 lid 3 B.W.).
Dit geldt zowel voor het geval dat de voogd de effecten aan toonder, spaarbankboekjes en gelden middellijk onder berusting heeft als wanneer de voogd ze onmiddellijk onder berusting heeft. [spaarbankboekjes had je vroeger, voor de intrede van het digitale tijdperk. Daar werd met de hand het tegoed in bijgeschreven door de medewerker van de bank na een storting of opname].
Machtiging Kantonrechter voor beschikkingshandelingen voogd
Op grond van art. 1:345 lid 1 B.W. heeft de voogd voor een aantal beschikkingshandelingen over het vermogen van de minderjarige de machtiging van de Kantonrechter nodig. Deze kan bij eenvoudige brief worden gevraagd.
De Kantonrechter kan op grond van art. 1:345 lid 2 B.W. ook bepalen, dat de voogd ook toestemming van de Kantonrechter nodig heeft voor het innen van vorderingen van de minderjarige, inclusief het disponeren over saldi bij een bank als bedoeld in art. 1:1 Wet op het financieel toezicht.
Art. 1:345 lid 3 B.W. bepaalt, dat de machtiging niet vereist is bij bedragen tot EUR 700,= en ook niet voor het treffen van een minnelijke regeling in een procedure tijdens de mondelinge behandeling (als bedoeld in – afhankelijk van toepassing van het niet-digitale of het digitale procesrecht – art. 87 Rv.. Zie voor de mondelinge behandeling de pagina Algemene bepalingen dagvaardingsprocedure.
Wanneer voor een minderjarige een zgn. BEM-bankrekening wordt geopend, dan geldt daarvoor wel dat de met het gezag belaste ouder daarover alleen kan beschikken met instemming van de Kantonrechter. BEM staat voor ‘Belegging erfenis en andere gelden Minderjarige’.
Op grond van de schakelbepaling van art. 1:253k B.W. zijn de regels die gelden voor de voogd inzake het beschikken over het vermogen van de minderjarige deels van overeenkomstige toepassing op het beheer van de met het gezag belaste ouder over het vermogen van de minderjarige. Zie hierover nader de pagina Ouderlijk gezag over minderjarige kinderen.
Kopen, huren of pachten van goederen van de minderjarige door de voogd
De voogd kan geen goederen van de minderjarige kopen, huren of pachten, zonder dat de kantonrechter de overeenkomst, die daarvoor gesloten dient te worden, goedkeurt (art. 1:346 lid 1 B.W.). De voogd dient deze goedkeuring voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst te vragen. In geval van openbare verkoop, verhuur of verpachting moet de goedkeuring binnen een maand daarna zijn aangevraagd (art. 1:346 lid 2 B.W.). Behalve de goedkeuring heeft de voogd eveneens de machtiging van de kantonrechter nodig (art. 1:345 lid 1 sub a B.W.).
Vernietigbaarheid van een rechtshandeling van de voogd
Een rechtshandeling die is verricht in strijd met art. 1:345 B.W. of artikel 1:346 B.W. ten name van de minderjarige is vernietigbaar (art. 1:347 lid 1 B.W.). Dit geldt niet voor een rechtshandeling anders dan om niet indien de wederpartij te goeder trouw was en voor een rechtshandeling die de minderjarige geen nadeel heeft berokkend (art. 1:347 lid 2 B.W.). De wederpartij is te goeder trouw als hij van niets wist en ook van niets had behoren te weten (art. 3:11 B.W.).
Op de vernietigingsgrond kan slechts een beroep worden gedaan van de zijde van de minderjarige (art. 1:347 lid 1 B.W.). Vernietiging kan via een buitengerechtelijke verklaring of via een rechterlijke uitspraak (art. 3:49 B.W., art. 3:50 B.W. en art. 3:51 B.W.). Zie ook de pagina Rechtshandelingen, waar de wijze van vernietiging van rechtshandelingen wordt behandeld.
De voogd als crediteur van de minderjarige of als verkrijger van een beperkt recht op diens goederen
De voogd kan geen crediteur van de minderjarige worden en geen beperkt recht op de goederen van de minderjarige van een derde verkrijgen, zonder dat de kantonrechter de overeenkomst die daarvoor gesloten moet worden, goedkeurt (art. 1:348 lid 1 B.W.). De voogd dient deze goedkeuring voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst te vragen. Als de goedkeuring ontbreekt is de overeenkomst nietig (art. 1:348 lid 2 B.W.).
Voogd heeft machtiging nodig voor het voeren van procedures namens de minderjarige
De voogd wordt niet-ontvankelijk verklaard als hij zonder machtiging van de kantonrechter voor de minderjarige als eiser in rechte optreedt of tegen een uitspraak beroep instelt (art. 1:349 lid 1 B.W.). De proceskosten komen in dit geval ten laste van de voogd persoonlijk (HR 12 december 1975, NJ 1976/569). Er wordt aangenomen dat een machtiging niet nodig is bij een verzoek tot alimentatie (art. 1:406 lid 1 B.W. en HR 17 juni 1955, NJ 1955/572). Ook mag de voogd niet zonder machtiging van de kantonrechter in een tegen de minderjarige ingestelde eis of in een gedane uitspraak berusten (art. 1:349 lid 2 B.W.). Indien de voogd de vereiste machtiging niet heeft, is het mogelijk dat hij aansprakelijk gesteld wordt voor de schade op grond van slecht bewind (art. 1:337 lid 2 B.W.). Dit betekent echter niet dat de voogd automatisch niet aansprakelijk gesteld kan worden voor de schade op grond van slecht bewind als hij wel de machtiging heeft, als hij bijvoorbeeld een verkeerde voorstelling van zaken heeft gedaan.
De voogd kan zich ter verantwoording doen machtigen door de kantonrechter voordat hij voor de minderjarige in rechte verweer voert of tegen een bij verstek gedane uitspraak in verzet gaat (art. 1:349 lid 3 B.W.). De voogd is echter ook bevoegd zonder machtiging voor de minderjarige in rechte verweer te voeren of tegen een bij verstek gedane uitspraak in verzet te gaan. De voogd heeft de mogelijkheid zich ter verantwoording te doen machtigen om tegen eventuele latere verwijten afgeschermd te zijn.
Bevoegdheden van de voogd bij belegging van het vermogen van de minderjarige
Het is aan de voogd om zorg te dragen voor een doelmatige belegging van het vermogen van de minderjarige (art. 1:350 lid 1 B.W.). Voor advies kan het handig zijn om hierbij een adviseur in te schakelen om het risico op slecht bewind te verkleinen.
Voor elke belegging van gelden van de minderjarige heeft de voogd een machtiging van de kantonrechter nodig (art. 1:350 lid 2 B.W.). Indien de voogd zonder vereiste machtiging een belegging doet met de gelden van de minderjarige, heeft dit niet tot gevolg dat de handeling nietig of vernietigbaar is (art. 1:352 B.W.). Wel kan dit een reden zijn voor aansprakelijkheid voor slecht bewind. De voogd mag wel, voor zover de kantonrechter niet anders bepaalt, zonder diens machtiging gelden ten name van de minderjarige beleggen bij een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen op rekeningen bestemd voor de belegging van gelden van minderjarigen (art. 1:350 lid 2 B.W.). Hieraan is de voorwaarde verbonden dat de gelden alleen worden terugbetaald met machtiging van de kantonrechter (art. 1:350 lid 2 B.W.).
Voogdij over minderjarige die erfgenaam is van een onderneming
Wanneer de minderjarige erfgenaam is van een onderneming van handel, landbouw of nijverheid of een gedeelte daarvan, mag de voogd de zaken voor rekening van de minderjarige alleen of van de minderjarige met anderen alleen voortzetten met de machtiging van de kantonrechter (art. 1:351 lid 1 B.W.). Er wordt aangenomen dat de hier bedoelde onderneming niet per definitie een onderneming van handel, landbouw of nijverheid behoeft te zijn, maar dat het gaat om een onderneming in elke vorm. Hierbij wordt gedacht aan de bevoegdheid de normale bedrijfshandelingen te voeren, echter zijn ingrijpende bedrijfshandelingen niet uitgesloten. De voogd mag een boedel, waartoe de minderjarige gerechtigd is, niet zonder machtiging van de kantonrechter onverdeeld laten (art. 1:351 lid 2 B.W.).
Gevolgen ontbreken van de vereiste machtiging
Ondanks het ontbreken van de vereiste machtiging zijn handelingen, die de voogd verricht in strijd met art. 1:350 B.W. of art. 1:351 B.W, geldig (art. 1:352 B.W.), zodat de vereisten van een ordelijk handelsverkeer gediend worden. Het is wel mogelijk dat een voogd voor de veroorzaakte schade aansprakelijk gesteld wordt vanwege slecht bewind (art. 1:337 lid 2 B.W. en art. 1:343 B.W.).
Afstand doen aandeel in een ontbonden huwelijksgemeenschap
De voogd kan niet zonder machtiging van de kantonrechter afstand doen van een aan de minderjarige toekomend aandeel in een ontbonden huwelijksgemeenschap (art. 1:353 B.W.). Doet de voogd dit toch, dan wordt aangenomen dat de rechtshandeling nietig is. Indien een geregistreerd partnerschap wordt ontbonden, geldt daarvoor eveneens dat een voogd niet zonder machtiging van de kantonrechter afstand kan doen van het aan een minderjarige toekomend aandeel daarin (art. 1:80b B.W.).
Verhoor van de voogd
De kantonrechter kan de voogd te allen tijde voor verhoor doen oproepen (art. 1:354 B.W.). Indien twee voogden gezamenlijk de voogdij uitoefenen is de kantonrechter bevoegd hen gezamenlijk of slechts een van hen op te roepen (art. 1:282 B.W.).
Als de voogd niet voor verhoor bij de rechter verschijnt, zonder een geldige verschoningsreden, wordt deze gestraft met een geldboete van de eerste categorie (art. 445 Sr). De bevoegdheid van de kantonrechter om een voogd voor verhoor op te roepen komt de kantonrechter ambtshalve toe.
De kantonrechter kan deze bevoegdheid ook uitoefenen na een verzoek van bijvoorbeeld een ouder of de minderjarige. De gevolgen van het verhoor kunnen aanzienlijk zijn. De kantonrechter kan de Raad voor de Kinderbescherming in kennis worden gesteld (art. 1:365 B.W. en art. 1:366 B.W.) of de voogdij zelfs worden beëindigd (art. 1:367 B.W.).
De voogd is verplicht alle door de kantonrechter gewenste inlichtingen te verstrekken (art. 1:354 B.W.). De inlichtingen moeten wel betrekking hebben op de voogdij en het gevoerde bewind.
Beschrijving vermogen kind bij huwelijk van een ouder die met gezag is belast of bewind heeft
Het komt regelmatig voor dat mensen het voornemen hebben een huwelijk of een geregistreerd partnerschap aan te gaan. Wanneer een met het gezag belaste ouder of een ouder die alleen het bewind over het vermogen van een minderjarige heeft dit voornemen heeft, en daarvan aangifte heeft gedaan, kan de kantonrechter de ouder opdragen een beschrijving op te maken van het vermogen van de kinderen.
De beschrijving of een afschrift daarvan moet binnen een bepaalde termijn ter griffie van de rechtbank ingeleverd worden (art. 1:355 lid 1 B.W.). Aangenomen wordt dat hierbij wordt gedoeld op een ouder, die kinderen heeft uit een voorgaand huwelijk, met het voornemen om opnieuw te trouwen (art. 1:48 B.W.). Ouders, die pas nadat de kinderen geboren zijn, besluiten om te trouwen, hoeven geen beschrijving in te leveren. De artikelen 1:339 B.W., 1:340 B.W. en 1:341 B.W. zijn van overeenkomstige toepassing (art. 1:355 lid 2 B.W.).
Aanwijzingen en machtigingen door de kantonrechter
Aanwijzingen en machtigingen geeft de kantonrechter alleen dan indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk, nuttig of wenselijk acht (art. 1:356 lid 1 B.W.). De kantonrechter kan daarmee kiezen om wel of geen aanwijzingen en machtigingen te geven. Hij heeft de bevoegdheid om hiervoor de hulp van een deskundige in te roepen (art. 284 lid 2 Rv). De maatregel die de kantonrechter geeft, kan een bijzondere of een algemene machtiging zijn (art. 1:356 lid 1 B.W.). Verder kan hij aan de maatregel voorwaarden verbinden, als hij dat dienstig oordeelt (art. 1:356 lid 1 B.W.), daarbij dient de kantonrechter wel te letten op proportionaliteit. Daarnaast kan de kantonrechter een gegeven aanwijzing of machtiging altijd intrekken of de daaraan verbonden voorwaarden wijzigen (art. 1:356 lid 2 B.W.).
Kosten van een aan de minderjarige bevolen maatregel
Als de minderjarige zelf voor de kosten van een aan hem bevolen maatregel moet opdraaien en dit niet op een andere manier kan betalen dan zijn vermogen aan te spreken, dan is een machtiging van art. 1:345 B.W. niet nodig. De kantonrechter zal slechts de goederen aanwijzen die verkocht of bezwaard dienen te worden om de maatregel te bekostigen (art. 1:357 B.W.).
In rekening brengen van gerechtvaardigde uitgaven door de voogd
De voogd is bevoegd alle noodzakelijke, betamelijke en behoorlijk gerechtvaardigde uitgaven aan de minderjarige in rekening te brengen (art. 1:358 lid 1 B.W.). Of de uitgaven noodzakelijk, betamelijk en behoorlijk gerechtvaardigd zijn wordt beoordeeld in de tijdsgeest waarin de uitgaven zijn gedaan.
Indien de kantonrechter een bedrag bepaalt dat jaarlijks mag worden besteed voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige of voor de kosten van het beheer van het vermogen van de minderjarige, hoeft de voogd de besteding van dat bedrag niet gespecificeerd te verantwoorden (art. 1:358 lid 2 B.W.). Dit vastgestelde bedrag is een begroting, de voogd heeft de bevoegdheid een hoger bedrag te gebruiken indien dit noodzakelijk, betamelijk en behoorlijk gerechtvaardigd is.
De kantonrechter kan aan de voogd een beloning toekennen ten laste van de minderjarige, indien hij dit gezien de zwaarte van de last van het bewind redelijk acht (art. 1:358 lid 3 B.W.). Daarbuiten mag de voogd voor zichzelf geen loon berekenen, tenzij hem dat is toegekend bij de akte, waarbij hij door een ouder benoemd is (art. 1:358 lid 3 B.W.).
Rekening en verantwoording van de voogd
De kantonrechter kan ambtshalve of op verzoek van de andere voogd als sprake is van gezamenlijke voogdij, te allen tijde aan de voogd de verplichting opleggen jaarlijks of een keer in de twee of drie jaren ter griffie van de rechtbank een rekening in te dienen van zijn bewind over de goederen van de minderjarige (art. 1:359 lid 1 B.W.). De kantonrechter bepaalt de datum voor de indiening van de rekening (art. 1:359 lid 2 B.W.). Hiermee wordt gestreefd te verhinderen dat slecht bewind van de voogd schade bezorgd aan de minderjarige. Indien bij gezamenlijke uitoefening van de voogdij een van de voogden de rekening alleen heeft ingediend, moet hij er tegelijkertijd voor zorgen dat de andere voogd een afschrift van de rekening krijgt (art. 1:359 lid 3 B.W.). De andere voogd kan binnen twee maanden bezwaar tegen de rekening bij de rechter indienen (art. 1:359 lid 3 B.W.).
Als er een verschil in mening is omtrent de rekening, heeft de kantonrechter de bevoegdheid verbetering van de rekening te gelasten (art. 1:360 lid 1 B.W.). Tegen deze beslissing van de rechter staat hoger beroep open (art. 806 Rv.en art. 358 Rv.). Daarnaast heeft de kantonrechter deze bevoegdheid om de verbetering van de rekening te gelasten ook nog nadat het bewind teneinde is gekomen (HR 29 januari 1988, NJ 1988/944). Aan de voogd wordt geen decharge verleend bij verbetering van de rekening. De mogelijkheid van decharge wordt pas besproken bij de rekening en verantwoording nadat de voogdij is beëindigd.
De kantonrechter heeft de bevoegdheid een of meer deskundigen te benoemen om de ingediende rekening te onderzoeken (art. 1:360 lid 2 B.W.). Daarnaast kan de kantonrechter bepalen dat de kosten van dit onderzoek, indien slecht bewind aan het licht is gekomen, geheel of ten dele ten laste van de voogd komt (art. 1:360 lid 3 B.W.). Indien geen slecht bewind aan het licht is gekomen, zijn de kosten van het onderzoek voor rekening van de minderjarige. In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij kan de rechter ook bepalen dat de kosten ten laste van de voogden gezamenlijk komen (art. 1:360 lid 5 B.W.).
De voogd ontvangt een afschrift van het schriftelijke bericht dat de deskundigen in moeten dienen (art. 1:360 lid 4 B.W.). In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij ontvangen beide voogden deze afschrift (art. 1:360 lid 5 B.W.). De kantonrechter zal bij gezamenlijke uitoefening van de voogdij alleen aan beide voogden het afschrift sturen indien beide voogden ook hebben bijgedragen aan het slechte bewind.
De periodiek door de voogd gedane rekening of een eensluidend afschrift daarvan blijft berusten ter griffie van de rechtbank van artikel 1:359 B.W.(art. 1:361 B.W.). Deze rekeningen dienen te worden bewaard tot de rekening en verantwoording bij het eindigen van de voogdij (art. 1:372 B.W.).
Schade door slecht bewind van de voogd
De kantonrechter is bevoegd om de schade vast te stellen die de minderjarige door slecht bewind van de voogd geleden heeft, en kan de voogd tot vergoeding van deze schade veroordelen (art. 1:362 B.W.). Schade kan bijvoorbeeld de gemiste rente zijn indien het vermogen van de minderjarige niet is belegd. Daarnaast kan schade ook immaterieel zijn, vgl. Rb. Noord-Holland 22 juni 2021 (minderjarige/OBIN). De kantonrechter kan hiertoe ambtshalve beslissen of indien bij gezamenlijke voogdij de andere voogd een verzoek hiertoe indient (art. 1:362 B.W.). Tegen deze beslissing kan hoger beroep worden ingediend (art. 806 Rv).
Zekerheidstelling door de voogd voor zijn bewind
De kantonrechter kan te allen tijde bevelen dat de voogd voor zijn bewind zekerheid stelt. De kantonrechter zal dan het bedrag en de aard van de zekerheid vaststellen. Als de voogd als zekerheid effecten aan toonder in pand geeft, worden deze in bewaargeving gegeven aan de Nederlandse Bank (art. 1:363 lid 1 B.W.). Tegen dit bevel van de kantonrechter staat hoger beroep open (art. 806 Rv). De kantonrechter bepaalt een redelijke termijn, waarbinnen de voogd ten genoegen van de kantonrechter moet aantonen dat de voogd de van hem verlangde zekerheid gesteld heeft (art. 1:363 lid 2 B.W.). Als de kantonrechter het toestaat, is het voor de voogd mogelijk om een gestelde zekerheid door een andere te vervangen (art. 1:363 lid 3 B.W.). Indien het belang van de voogd het vervallen van een gestelde zekerheid volstrekt eist of handhaving daarvan niet nodig is, kan de kantonrechter hem machtigen daarvan afstand te doen namens de minderjarige (art. 1:363 lid 3 B.W.). De zekerheid die door de voogd is gesteld houdt op, als zijn rekening en verantwoording is goedgekeurd of als de rechtsvorderingen die zijn bewind betreffen verjaard zijn overeenkomstig artikel 1:377 B.W. (art. 1:364 lid 1 B.W.). Dan worden op kosten van de minderjarige hypothecaire inschrijvingen doorgehaald en pandrechten op inschrijvingen in de schuldregisters voor geldleningen ten laste van het Rijk opgegeven (art. 1:364 lid 2 B.W.).
In kennis stelling van de Raad voor de kinderbescherming
De kantonrechter kan de Raad voor de kinderbescherming in kennis stellen indien de voogd in gebreke blijft (art. 1:365 B.W.):
– gehoor te geven aan een oproeping van de kantonrechter om voor hem te verschijnen (art. 1:340 lid 2 B.W.);
– een boedelbeschrijving of een verklaring als bedoeld in artikel 1:339 B.W. in te leveren;
– op de door de kantonrechter bepaalde datum zijn periodieke rekening in te dienen (art. 1:359 B.W.);
– aan de minderjarige toebehorende spaarbankboekjes, gelden, of toondereffecten die hij niet te diens name heeft doen stellen, op de voorgeschreven wijze te bewaren (art. 1:344 B.W.);
– de kantonrechter het bewijs te leveren, dat hij een van hem verlangde zekerheid gesteld heeft (art. 1:363 B.W.); of
– de schadevergoeding te betalen, waartoe de kantonrechter hem ingevolge artikel 1:362 B.W. veroordeeld heeft.
De bedoeling is dat kan worden opgetreden voordat slecht bewind ontstaat. Het is aan de kantonrechter om te bepalen of hij dit wel of niet doet, hij heeft ook de mogelijkheid om bijvoorbeeld een bewindvoerder te benoemen (art. 1:370 B.W.). Daarnaast kan de kantonrechter deze bevoegdheid ook uitoefenen indien er twee voogden zijn (art. 1:282 B.W.).
Meer in het algemeen kan de kantonrechter, de Raad voor de kinderbescherming in kennis stellen als (art. 1:366 B.W.):
– de voogd in gevallen, waarin hij de machtiging van de kantonrechter nodig heeft, zelf het bewind voert;
– hij zich in zijn bewind aan ontrouw, plichtsverzuim of misbruik van bevoegdheid blijkt te hebben schuldig gemaakt.
De kantonrechter heeft dus de bevoegdheid in deze gevallen de Raad voor de kinderbescherming in kennis te stellen. Dit houdt niet in dat de kantonrechter ambtshalve de Raad voor de kinderbescherming kan gelasten een onderzoek in te stellen waarmee een verzoek kan worden gedaan aan de rechtbank om de tijdelijke voogdij te beëindigen (HR 6 april 2007, LJN AZ6646).
Onderzoek van de Raad voor de kinderbescherming
Als de Raad voor de kinderbescherming een mededeling ontvangt van de kantonrechter, dient de Raad als eerste onderzoek te doen naar de overige gedragingen van de voogd tegenover de minderjarige (art. 1:367 B.W.). Vervolgens dient de Raad voor de kinderbescherming de vraag of beëindiging van de voogdij op grond van artikel 1:327 B.W. moet volgen naar het oordeel van de rechtbank te onderwerpen. De Raad voor de kinderbescherming heeft hiervoor een termijn van zes weken na de dagtekening van de mededeling (art. 1:367 B.W.). De Raad kan een verzoek tot beëindiging van de voogdij bij de rechtbank doen, maar is niet verplicht een positie in te nemen.
Indien meerdere minderjarigen samen goederen bezitten maar verschillende voogden hebben, kan de kantonrechter van de woonplaats van een van de minderjarigen, of een van de voogden of een derde aanwijzen om bewind te voeren over de goederen totdat de verdeling heeft plaatsgevonden (art. 1:369 lid 1 B.W.). Deze bepaling is opgenomen omdat het handiger kan zijn als het bewind over de gemeenschappelijke goederen aan een persoon toekomt, en niet aan de voogden samen. Zodra een bewindvoerder is aangesteld, stelt deze de door de rechter van hem verlangde waarborgen (art. 1:369 lid 1 B.W.). Aangezien de kantonrechter van de woonplaats van een van de minderjarigen bevoegd is, is mogelijk dat de bevoegdheid om een bewindvoerder aan te stellen aan verschillende rechters toekomt. De minderjarigen kunnen immers in verschillende arrondissementen wonen. Deze bevoegdheid vervalt dan voor de andere rechters zodra een van hen er gebruik van heeft gemaakt (art. 1:369 lid 2 B.W.). Op het bewind zijn de bepalingen omtrent het bewind van een voogd van overeenkomstige toepassing (art. 1:369 lid 3 B.W.). De bevoegdheid van de bewindvoerder is uitsluitend de vernietiging van rechtshandelingen van de minderjarige strekkend tot beheer of beschikking over de onder bewind staande goederen (art. 1:369 lid 3 B.W.).
Onderbewindstelling van het vermogen van de minderjarige naast de voogdij
In de regel gaat een voogd zowel over de opvoeding van de minderjarige als over het bewind van het vermogen van de minderjarige. In sommige gevallen is de voogd een goede opvoeder, maar is de voogd niet de aangewezen persoon om het vermogen van de minderjarige te beheren, bijvoorbeeld als een minderjarige beschikt over een erg groot vermogen.
Voor dit soort gevallen is het mogelijk om voor dit vermogen een bewindvoerder in te stellen. Als bewindvoerder kan bijvoorbeeld aan een accountant worden gedacht. De kantonrechter kan op verzoek van de voogd of ambtshalve, het vermogen van de minderjarige of een deel daarvan, met inbegrip van de vruchten, zolang de minderjarigheid voortduurt onder bewind stellen (art. 1:370 lid 1 B.W.).
De kantonrechter zal hiertoe overgaan indien hij dit in het belang van de minderjarige nodig oordeelt, hiervan zal niet snel sprake zijn. Deze vorm van onderbewindstelling zou bijvoorbeeld denkbaar zijn als het vermogen van de voogd zelf ook onder bewind staat. Als de voogdij gezamenlijk wordt uitgeoefend, wordt slechts tot onderbewindstelling beslist als het verzoek daartoe door beide voogden gezamenlijk wordt gedaan (art. 1:370 lid 1 B.W.).
De kantonrechter benoemt de bewindvoerder en bepaalt het aan de bewindvoerder toekomende loon. Hij kan bij de instelling van het bewind bepalen dat de voogd de door de onderbewindstelling veroorzaakte kosten, met inbegrip van het loon, geheel of gedeeltelijk aan de minderjarige moet vergoeden (art. 1:370 lid 2 B.W.). De rechter zal hiertoe over kunnen gaan als het aan de voogd te wijten is dat de onderbewindstelling noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast kan de kantonrechter bepalen dat de voogd, behoudens zijn verhaal op de bewindvoerder, voor de verrichtingen van de bewindvoerder aansprakelijk is tegenover de minderjarige. In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij worden deze verplichtingen opgelegd aan beide voogden (art. 1:370 lid 2 B.W.).
Op dit bewind zijn de bepalingen omtrent het bewind van een voogd van overeenkomstige toepassing (paragraaf 10 afdeling 6 titel 14 Boek 1 B.W. en paragraaf 11 afdeling 6 titel 14 Boek 1 B.W.). De bewindvoerder is alleen bevoegd rechtshandelingen van de minderjarige te vernietigen strekkend tot beheer of beschikking met betrekking tot de onder bewind staande goederen (art. 1:370 lid 3 B.W.).
De kantonrechter bepaalt welke uitkeringen de bewindvoerder aan de voogd moet doen uit de onder het bewind gestelde goederen en de vruchten daarvan. Deze uitkering is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige of voor het beheer van de goederen van de minderjarige die niet onder bewind staan. De kantonrechter is ten allen tijde bevoegd deze beschikkingen op verzoek van een voogd of de bewindvoerder, of ambtshalve te wijzigen (art. 1:370 lid 4 B.W.).
De bewindvoerder is ten allen tijde verplicht de door de kantonrechter gewenste inlichtingen aan hem te verstrekken (art. 1:370 lid 5 B.W.). Daarnaast moet de bewindvoerder jaarlijks en aan het einde van zijn bewind aan de voogd, de meerderjarig gewordene of de erfgenamen van de minderjarige als de minderjarige is overleden, ten overstaan van de kantonrechter rekening en verantwoording afleggen.
Over mogelijke geschillen die rijzen bij de rekening en verantwoording beslist de kantonrechter (art. 1:370 lid 7 B.W.). Als een van de partijen in gebreke blijft mee te werken aan de aflegging van rekening en verantwoording, is de rekenprocedure van de artikelen 771 e.v. Rv. van toepassing (art. 1:370 lid 8 B.W.).
De kantonrechter heeft ten allen tijde de bevoegdheid om op verzoek van de bewindvoerder, op verzoek van een voogd of ambtshalve het bewind op te heffen of de bewindvoerder te ontslaan en door een ander te vervangen (art. 1:370 lid 9 B.W.).
Mededeling van benoeming voogd aan Kantongerecht van woonplaats voogd
Zodra een voogd is benoemd, doet de griffier van het gerecht dat de voogd benoemd heeft, daarvan direct mededeling aan de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement van de woonplaats van de voogd (art. 1:371a lid 1 B.W.).
De gedachte hierachter is dat de rechtbank in het arrondissement van de woonplaats van de voogd toezicht houdt op het voogdijbeheer (art. 3 Rv). Als de voogd niet meer in het arrondissement woont of is opgevolgd door een voogd in een ander arrondissement, dan zendt de griffier zo spoedig mogelijk hert dossier over de voogdij naar de griffier van het arrondissement waar de voogd of opvolgende voogd woont, onder opgave van diens adres (art. 1:371a lid 2 B.W.).
De voogd is daarnaast zelf ook verplicht een verandering in zijn woonplaats door te geven aan de griffie van de rechtbank (art. 1:371 B.W.). De wet stelt geen sanctie op het nalaten van deze verplichting door de voogd.
Auteur & Last edit
[MdV en KvdV, 1-04-2022; laatste bewerking 23-06-2023]
Het bewind van de voogd over het vermogen van de minderjarige (Par. 10, Afd. 6, Titel 14, Boek 1 B.W.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!