Pagina inhoud

    Afschrift, uittreksel en inzage van akten en andere bewijsmiddelen (Afd. 1, Titel 7, Boek III Rv.)

    Inleiding afschrift, uittreksel en inzage van akten en andere bewijsmiddelen

    In Afd. 1, Titel 7, Boek III Rv. is een regeling opgenomen die een procespartij de gelegenheid geeft om ontsluiting te vorderen van akten en andere bewijsmiddelen, waarbij deze partij belang kan hebben. Dit kan hetzij door het vorderen van een uittreksel, een afschrift of inzage in die bewijsmiddelen. De rechter kan beslissen, dat op de tegenpartij exhibitieplicht rust, oftewel de plicht om de gevraagde voor bewijs van belang zijnde gegevens te verstrekken of te tonen.

    De afdeling omvat 13 artikelen (art. 833 Rv. tot en met art. 843b Rv., maar art. 833 t/m art. 837 Rv. zijn vervallen, evenals art. 839 t/m 843 Rv.. Effectief bevat de afdeling dus alleen art. 838 Rv. (over het opvragen van uittreksels uit openbare registers) en art. 843a Rv. en art. 843b Rv.. Dus maar drie bepalingen, die echter voor de praktijk wel van belang zijn.

    Zie ook de pagina Openlegging van boeken en geschriften (art. 162 Rv.).

    Inzagerecht van art. 843a Rv.

    Een partij in een procedure kan een beroep doen op het inzagerecht (= exhibitieplicht) in gegevens die de wederpartij onder zich heeft (art. 843a Rv.). Deze bepaling vormt een uitzondering op de hoofdregel dat iemand de onder hem berustende bescheiden niet aan een ander hoeft te geven of te laten inzien. Aan deze uitzondering zijn daarom stringente voorwaarden verbonden.

    Blijkens het op 17 november 2017 ingetrokken wetsvoorstel tot modernisering van deze regeling is de bepaling is bij de herziening van het burgerlijke procesrecht in 2002 uitgebreid om partijen ruimere mogelijkheden te geven om de waarheid boven tafel te krijgen. Het wetsvoorstel nr. 33079 is evenwel gesneuveld wegens gebrek aan steun in de Eerste Kamer. Zie ter informatie ook de MvT bij dit ingetrokken voorstel.

    Het was de bedoeling de regeling netjes een plaats te geven in de titel over bewijsrecht, wat op zichzelf duidelijker zou zijn. Wellicht komt dit voorstel tot herziening weer terug bij het wetsvoorstel tot modernisering van het bewijsrecht.

    Een vordering op grond van art. 843a Rv. kan als incident worden opgeworpen. Maar dat kan ook apart in een kort geding, of een aparte bodemprocedure.

    Trend naar meer mogelijkheden om inzage in stukken te krijgen

    In het wetsvoorstel Modernisering en vereenvoudiging bewijsrecht wordt voorzien in een verruiming van het opvragen van stukken in het kader van art. 843a Rv.. In een procedure zou je de rechter kunnen vragen daarop alvast vooruit te lopen. Dit wetsvoorstel zal naar verwachting in 2022 in behandeling genomen worden.

    Aard en strekking van art. 843a Rv.

    Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de bepaling niet strekt tot een algehele exhibitieplicht. Het gaat om het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden.

    Voor exhibitie gelden de volgende – cumulatieve – eisen:

    1. de eiser dient een rechtmatig belang te hebben;

    2. het moet om bepaalde bescheiden gaan;

    3. aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn;

    4. welke kan worden gevorderd van degeen die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.

    Wat betreft het belang: (vgl. het belang-vereiste op de pagina Rechtsvorderingen). Bepaalde bescheiden: hoe concreter hoe beter. Alle e-mails in een bepaald tijdvak tussen “A” en “B” is dus kansrijker dan “alle e-mails in dat tijdvak”.

    De vordering kan ondanks het voldaan zijn aan die voorwaarden worden afgewezen:

    – om gewichtige redenen

    – omdat er redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling (ook) gewaarborgd is

    De laatste voorwaarde kan ook inhouden, dat als de informatie door getuigenverhoor kan worden verkregen, dit een valide alternatief is. De bepaling vergt een belangenafweging: er behoeven niet meer gegevens te worden verstrekt dan noodzakelijk voor de waarborging van de belangen waarop art. 843a Rv. ziet.

    Voorbeeld belang inzage intern rapport: Rechtbank Oost-Brabant 2 december 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:6911, NJF 2016/47.

    Stelplicht 843a: geen “fishing expedition”

    Het inzagerecht is niet bedoeld voor het opvragen van gegevens, waarvan slechts wordt vermoed dat deze steun zouden kunnen geven aan de vordering van de eiser. De verzoeker tot inzage zal dus voldoende concrete feiten moeten stellen, waarop de rechter kan beslissen dat de gevraagde bescheiden relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het geschil tussen partijen.

    Bepaalbaarheid. Het verzoek tot inzage moet tevens voldoende gespecificeerd aangeven, van welke documenten of gegevens inzage gevorderd wordt. Er mag niet beslag gelegd worden op een gehele administratie om daar dan in te gaan zoeken naar wellicht relevante gegevens. De gegevens waarvan inzage gevraagd wordt moeten dus voldoende concreet worden omschreven in het verzoek tot inzage.

    Relatie tot het geschil tussen partijen. De gegevens waarvan inzage gevraagd wordt, moeten ook een concreet verband houden met het geschil en in het bijzonder het petitum in de dagvaarding van de eiser. De eiser moet concreet stellen, voor welk deel van het petitum en de daartoe door de eiser te bewijzen feiten de opgevraagde gegevens relevant zijn.

    In het arrest HR 10 juli 2021 Semtex/ex-werkneemsters) zag de Hoge Raad geen reden tot cassatie van de afwijzing door het Hof van het verzoek van Semtex om inzage te mogen nemen in de in beslag (en gerechtelijke bewaring) genomen administratie van twee ex-werkneemsters, die een concurrerende onderneming in (kinder)kleding gestart waren. Semtex had onvoldoende onderbouwd gesteld, waaruit viel af te leiden dat de beide ex-werkneemsters onrechtmatig handelden. Zij hadden geen concurrentiebeding of relatiebeding jegens Semtex.

    De klacht dat het Hof ten onrechte de maatstaf van AIB/Novisem en Synthon/Astellas die geldt in IE-zaken (ex art. 1019a Rv., zie de pagina Procedures in IE-zaken) aanlegde in een niet IE-zaak bij de beoordeling van een vordering tot inzage of afschrift, te weten dat de gestelde inbreuk op een recht voldoende aannemelijk moet zijn, wijst de Hoge Raad van de hand. Door van Semtex te verlangen dat zij de gestelde schending van verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en het gestelde onrechtmatige handelen voldoende aannemelijk maakt, stelt het hof volgens de Hoge Raad niet te zware eisen aan toewijsbaarheid van een vordering op de voet van art. 843a Rv..

    Rechtsbetrekking 843a

    De verzoeker tot inzage zal hierbij dus ook duidelijk moeten stellen, om welke rechtsbetrekking het gaat in relatie tot de (op)gevraagde gegevens. En tussen wie die betrekking in welke context bestaat. Te denken valt aan een rechtsverhouding zoals een vennootschap onder firma of maatschap. Of tussen echtgenoten. Maar blijkens de Parlementaire behandeling kan dit ook zien op een onrechtmatige daad (TK 1999-2000, 26 855, nr. 5). Ook due diligence rapporten kunnen blijkens de jurisprudentie worden opgevraagd.

    In het arrest HR 18 februari 2000 (News c.s./ABN AMRO) had de Hoge Raad nog geoordeeld, dat de rechtbank terecht had overwogen, dat het verzoek ex art. 843a Rv. niet toewijsbaar was, omdat niet werd voldaan aan het derde wettelijke vereiste, ‘aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of verzoeker of zijn rechtsvoorganger partij is’. Sinds de herziening van art. 843a Rv. in 2002 hoeft er geen sprake (meer) te zijn van een rechtsbetrekking tussen de getuige en de verzoekende partij, die tot de verstrekking van die informatie verplicht. Zie het arrest HR 10 juli 2015 (schietpartij Alphen aan den Rijn). De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.6.4 tot en met 3.4.6):

    “Blijkens de … tekst van art. 843a lid 1 Rv dient een vordering op de voet van deze bepaling betrekking te hebben op bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij degene die de bescheiden vordert (rechtstreeks of door rechtsopvolging) partij is. Ook een verbintenis uit de wet wordt aangemerkt als een rechtsbetrekking in de zin van deze bepaling (vgl. Kamerstukken II, 1999-2000, 26 855, nr. 5, p. 78-79).

    Noch uit de tekst van art. 843a lid 1 Rv zoals deze luidt sinds 1 januari 2002, noch uit zijn totstandkomingsgeschiedenis vloeit voort dat art. 843a lid 1 Rv tevens eist dat degene tegen wie de vordering is gericht, partij is bij de in deze bepaling bedoelde rechtsbetrekking. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel tot aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de wijziging van het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden is bevestigd dat de zinsnede in art. 843a lid 1 Rv “van degene die deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft” een verplichting schept voor eenieder, ongeacht of hij partij is bij de in deze bepaling bedoelde rechtsbetrekking:

    “Niet duidelijk is of degene die de bescheiden bezit en van wie afschrift wordt verlangd eveneens bij die rechtsbetrekking partij moet zijn. In de jurisprudentie wordt die vraag namelijk zowel ontkennend als bevestigend beantwoord. De Hoge Raad heeft de vraag of bescheiden bij een derde kunnen worden opgevraagd in zijn arresten van 11 maart 1994 (NJ 1995/3 en 18 februari 2000 (NJ 2001/259 ontkennend beantwoord. De Hoge Raad heeft nog niet de kans gehad zich over de vraag uit te laten na de herziening van het burgerlijk procesrecht in 2002, waarbij artikel 843a Rv. is uitgebreid. In de voorgestelde regeling die daarvoor in de plaats treedt is verduidelijkt dat zowel de wederpartij als derden gehouden zijn afschrift van bescheiden te verschaffen.” (Kamerstukken II 2011-2012, 33 079, nr. 3, p. 1).”

    Gezien het voorgaande kan een vordering op de voet van art. 843a lid 1 Rv worden ingesteld tegen wederpartijen bij de in deze bepaling bedoelde rechtsbetrekking, en tegen derden die bij die rechtsbetrekking geen partij zijn.”

    Belangenafweging 843a

    Tegenover het belang tot inzage staat het belang van de verweerder tegen dat verzoek, dat zijn gegevens niet bekend raken aan de eiser. Zeker als er sprake is van een discussie over onrechtmatige concurrentie kan het openleggen van de gegevens van de verweerder averechts gevolg hebben, doordat de eiser nu oneerlijk kan concurreren door kennis te dragen van die informatie.

    Geheimhouding of verschoning

    Een geheimhoudingsplicht of verschoningsrecht kan reden zijn de vordering af te wijzen. Dit valt onder de uitzondering van de “gewichtige redenen”. Vgl. Hof Amsterdam d.d. 9-01-2018 (Imtech/KPMG).

    Inzage door een derde

    Ter bescherming van de belangen van de verweerder kan ook bepaald worden dat niet de eiser, maar een derde inzage neemt. Vgl. Hof Amsterdam d.d. 14-12-2017 (SNS Bank).

    Bewijsbeslag onder deurwaarder inzake verwijt onjuist uitvoeren bewijsbeslag

    Bewijsbeslag onder de deurwaarder die een bewijsbeslag heeft gelegd, vanwege verwijten aan de deurwaarder, is blijkens Rb. Rotterdam 15 april 2022 ook mogelijk.

    Wijze van inroepen

    Het beroep op art. 843a Rv. kan worden gedaan in de vordering ten gronde, of in reconventie. Verder kan de eis bij incident gevraagd worden. Dat is in de regel wel aan te raden, omdat de gegevens die opgevraagd worden – als de eis wordt ingewilligd – dan benut kunnen worden in de verdere procedure. In het vonnis van Rb. Zeeland West-Brabant d.d. 3 juli 2019 (Dexiazaak/tussenpersoon zonder vergunning) leidde het vorderen van de inzage als eis in reconventie in de bodemprocedure zelfs tot afwijzing, omdat de rechtbank meende dat bewilliging van de inzage bij het eindvonnis mosterd na de maaltijd was en de eiser in reconventie er dus kennelijk te weinig belang bij had. De tussenpersoon vorderde inzage in het dossier van de benadeelde eiser bij de Stichting Leaseproces.

    De Hoge Raad stelt niet als eis dat de bepaling met zoveel woorden genoemd wordt. Vgl. HR 6 oktober 2006, NJ 2006, 547.

    Incidentele eis

    Een beroep op art. 843a Rv. kan ook als incidentele eis worden ingesteld. Voordeel is dat dan daarop op de voet van art. 209 Rv. tussentijds beslist moet worden. Zie ook de pagina Incidentele vorderingen.

    Over de vraag of tegen een dergelijke beslissing tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld lopen de meningen in de rechtspraak uiteen. Vgl. Hof Den Bosch d.d. 23 oktober 2007 (Comepsa Ltd.) (die oordeelde dat dit gezien moet worden als een aparte vordering, dus wel beroep mogelijk), Hof Amsterdam d.d. 30 september 2008 (Brederijn/Cortex Medical). Het lijkt er echter op dat die discussie beslecht is met Hoge Raad d.d. 13-07-2012 (Optiver Holding) (Hoge Raad ziet geen reden voor aanvaarden uitzondering, geen tussentijds beroep, zie r.o. 3.6.2.). Het argument dat bij het afzonderlijk instellen van de vordering tot inzage wel beroep mogelijk is (want dan is dat de hoofdvordering, waarop wordt afgedaan), acht de Hoge Raad niet voldoende om een algemene uitzondering aan te nemen.

    Dwangmiddelen ter afdwinging van afschrift en inzage van stukken

    De inzage kan ook worden versterkt met dwangsommen en zelfs met gijzeling van de onwillige. Zie ook de pagina Lijfsdwang en dwangsom.

    Vordering tot opeisen van een verloren bewijsstuk

    Een partij kan op basis van art. 843b Rv. ook afgifte vorderen van een bewijsstuk, waarover hij de beschikking niet meer heeft. Handig voor mensen die vaak dingen kwijt zijn of die te voortvarend zijn met opruimen en weggooien.

    Geen onmiddellijk beroep tegen weigering vordering tot afgifte

    In het arrest HR 22 januari 2010 (man/vrouw) heeft de Hoge Raad beslist, dat een vordering tot afgifte of inzage is te beschouwen als een vordering tot instructie van de zaak, en niet een eindvonnis of een beslissing op een voorlopige voorziening. Daarom geldt de uitzondering van art. 337 lid 1 Rv. niet en is – conform art. 337 lid 2 Rv. – slechts tussentijds hoger beroep mogelijk tegen dit vonnis met het eindvonnis of na verlof van de rechter. In gelijke zin HR 13 juli 2012 (ABN AMRO/slachtoffers Ponzi scheme). Zie ook de pagina Appellabiliteit.

    Rechtspraak afschrift en inzage ex art. 843a Rv.

    Hof Amsterdam 9 januari 2018 (curatoren Imtech/KPMG) – een verzoek ex art. 843a Rv. kan niet worden benut om inzage te krijgen in een boetebesluit van de AFM opgelegd aan KPMG, omdat de AFM ex art. 63a Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) gebonden is aan een geheimhoudingsverplichting met betrekking tot vertrouwelijke gegevens die in het kader van het toezicht krachtens de Wta door de AFM zijn vergaard. Deze geheimhoudingsverplichting vloeit voort uit de in r.o. 3.7 vermelde Europese Richtlijnen en is uitdrukkelijk ter sprake geweest bij de Parl. behandeling van de Wta. De poging van curatoren om het boetebesluit langs de weg van art. 843a Rv. te verkrijgen, nadat de AFM curatoren eerder desverzocht afschrift vanwege de geheimhoudingsverplichting geweigerd heeft doorkruist de wettelijke regeling en kan daarom niet gehonoreerd worden.

    Hof Den Haag (Heraeus/Biomet) – geen inzage o.g.v. art. 843a Rv. in beslag genomen grote hoeveelheid gegevens (134 TB) als de zoektermen niet voldoende expliciet zijn opgegeven in de eis.

    HR 29 september 2018 (Dow Chemical/Organik c.s.) – anticiperende toepassing van de “gedetailleerde beschrijving” van art. 1019b lid 1 Rv. en art. 1019d lid 1 Rv. buiten het IE-recht (vooruitlopend op wetsvoorstel nieuw bewijsrecht). Dit past in de lijn van de Hoge Raad tot het uitbreiden van deze bewijsmiddelen buiten het IE-recht, zie ook de onderstaande prejudiciële uitspraak uit 2013.

    HR 13 september 2013 (prejudiciële beslissing bewijsbeslag)

    Staat in niet-IE-zaken tussentijds hoger beroep open tegen art. 843a beslissingen?

    Hof Den Haag 25-10-2005 (vermeld in onderstaand arrest): de eis tot verstrekken van afschrift van stukken is een zelfstandig onderdeel van het bij dagvaarding gevorderde, zodat het (deels toewijzende) vonnis een einduitspraak is waarvan direct hoger beroep mgl. is (NJF 2005, 452).

    Hof Den Bosch d.d. 23-10-2007 (Comepsa Ltd./NN): merkt een vonnis waarbij de vordering tot geven van afschriften is toegewezen aan als een incidenteel vonnis, waarmee niet een eind aan de hoofdprocedure is gemaakt. Maar toch appellabel omdat die eis ook afzonderlijk ingesteld had kunnen worden.

    Hof Leeuwarden d.d. 16-6-2009 (Ameron International/Autonational): het vonnis waarbij een vordering op de voet van art. 843a Rv. is afgewezen is een eindbeslissing, omdat daarin definitief over de vordering beslist is.

    Hoge Raad d.d. 22-01-2010 (de man/de vrouw): tussentijds beroep tegen tussenuitspraken is uitgesloten, tenzij de rechter daartoe verlof verleent (voor dagvaarding ingevoerd in 2002, bestond al in verzoekschriftprocedures). Sinds dit arrest kwalificeren de Gerechtshoven de beslissing op een vordering ex art. 843a Rv. als een tussenuitspraak. Hof Arnhem 16-3-2010, LJN BL7896, en LJN BM2280, Hof Den Haag 13-04-2010 LJN BM1665, Hof Arnhem d.d. 11-01-2011 LJN BP1185, Hof Den Bosch 15-02-2011 LJN BP5094, Hof Amsterdam 13-12-2011 LJN BV2559 (NJF 2012, 99) en Hof Den Haag 21-12-2010 zaaknr. 200.051.662/01.

    Hoge Raad d.d. 13-07-2013 ABN AMRO/NN): definitief beslist dat hoger beroep tegen een toewijzende beslissing op art. 843a Rv. o.g.v. art. 337 lid 2 Rv. slechts mogelijk is tegelijk met de beslissing op de hoofdzaak. Dit ondanks de onherstelbare c.q. onomkeerbare gevolgen van het toestaan van de exhibitie, zoals aangevoerd in cassatie.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 29-11-2015; laatste bewerking 28-08-2023]

    Afschrift, uittreksel en inzage van akten en andere bewijsmiddelen (Afd. 1, Titel 7, Boek III Rv.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Praktizijns

    Pagina inhoud

      Afschrift, uittreksel en inzage van akten en andere bewijsmiddelen (Afd. 1, Titel 7, Boek III Rv.)

      Inleiding afschrift, uittreksel en inzage van akten en andere bewijsmiddelen

      In Afd. 1, Titel 7, Boek III Rv. is een regeling opgenomen die een procespartij de gelegenheid geeft om ontsluiting te vorderen van akten en andere bewijsmiddelen, waarbij deze partij belang kan hebben. Dit kan hetzij door het vorderen van een uittreksel, een afschrift of inzage in die bewijsmiddelen. De rechter kan beslissen, dat op de tegenpartij exhibitieplicht rust, oftewel de plicht om de gevraagde voor bewijs van belang zijnde gegevens te verstrekken of te tonen.

      De afdeling omvat 13 artikelen (art. 833 Rv. tot en met art. 843b Rv., maar art. 833 t/m art. 837 Rv. zijn vervallen, evenals art. 839 t/m 843 Rv.. Effectief bevat de afdeling dus alleen art. 838 Rv. (over het opvragen van uittreksels uit openbare registers) en art. 843a Rv. en art. 843b Rv.. Dus maar drie bepalingen, die echter voor de praktijk wel van belang zijn.

      Zie ook de pagina Openlegging van boeken en geschriften (art. 162 Rv.).

      Inzagerecht van art. 843a Rv.

      Een partij in een procedure kan een beroep doen op het inzagerecht (= exhibitieplicht) in gegevens die de wederpartij onder zich heeft (art. 843a Rv.). Deze bepaling vormt een uitzondering op de hoofdregel dat iemand de onder hem berustende bescheiden niet aan een ander hoeft te geven of te laten inzien. Aan deze uitzondering zijn daarom stringente voorwaarden verbonden.

      Blijkens het op 17 november 2017 ingetrokken wetsvoorstel tot modernisering van deze regeling is de bepaling is bij de herziening van het burgerlijke procesrecht in 2002 uitgebreid om partijen ruimere mogelijkheden te geven om de waarheid boven tafel te krijgen. Het wetsvoorstel nr. 33079 is evenwel gesneuveld wegens gebrek aan steun in de Eerste Kamer. Zie ter informatie ook de MvT bij dit ingetrokken voorstel.

      Het was de bedoeling de regeling netjes een plaats te geven in de titel over bewijsrecht, wat op zichzelf duidelijker zou zijn. Wellicht komt dit voorstel tot herziening weer terug bij het wetsvoorstel tot modernisering van het bewijsrecht.

      Een vordering op grond van art. 843a Rv. kan als incident worden opgeworpen. Maar dat kan ook apart in een kort geding, of een aparte bodemprocedure.

      Trend naar meer mogelijkheden om inzage in stukken te krijgen

      In het wetsvoorstel Modernisering en vereenvoudiging bewijsrecht wordt voorzien in een verruiming van het opvragen van stukken in het kader van art. 843a Rv.. In een procedure zou je de rechter kunnen vragen daarop alvast vooruit te lopen. Dit wetsvoorstel zal naar verwachting in 2022 in behandeling genomen worden.

      Aard en strekking van art. 843a Rv.

      Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de bepaling niet strekt tot een algehele exhibitieplicht. Het gaat om het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden.

      Voor exhibitie gelden de volgende – cumulatieve – eisen:

      1. de eiser dient een rechtmatig belang te hebben;

      2. het moet om bepaalde bescheiden gaan;

      3. aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn;

      4. welke kan worden gevorderd van degeen die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.

      Wat betreft het belang: (vgl. het belang-vereiste op de pagina Rechtsvorderingen). Bepaalde bescheiden: hoe concreter hoe beter. Alle e-mails in een bepaald tijdvak tussen “A” en “B” is dus kansrijker dan “alle e-mails in dat tijdvak”.

      De vordering kan ondanks het voldaan zijn aan die voorwaarden worden afgewezen:

      – om gewichtige redenen

      – omdat er redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling (ook) gewaarborgd is

      De laatste voorwaarde kan ook inhouden, dat als de informatie door getuigenverhoor kan worden verkregen, dit een valide alternatief is. De bepaling vergt een belangenafweging: er behoeven niet meer gegevens te worden verstrekt dan noodzakelijk voor de waarborging van de belangen waarop art. 843a Rv. ziet.

      Voorbeeld belang inzage intern rapport: Rechtbank Oost-Brabant 2 december 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:6911, NJF 2016/47.

      Stelplicht 843a: geen “fishing expedition”

      Het inzagerecht is niet bedoeld voor het opvragen van gegevens, waarvan slechts wordt vermoed dat deze steun zouden kunnen geven aan de vordering van de eiser. De verzoeker tot inzage zal dus voldoende concrete feiten moeten stellen, waarop de rechter kan beslissen dat de gevraagde bescheiden relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het geschil tussen partijen.

      Bepaalbaarheid. Het verzoek tot inzage moet tevens voldoende gespecificeerd aangeven, van welke documenten of gegevens inzage gevorderd wordt. Er mag niet beslag gelegd worden op een gehele administratie om daar dan in te gaan zoeken naar wellicht relevante gegevens. De gegevens waarvan inzage gevraagd wordt moeten dus voldoende concreet worden omschreven in het verzoek tot inzage.

      Relatie tot het geschil tussen partijen. De gegevens waarvan inzage gevraagd wordt, moeten ook een concreet verband houden met het geschil en in het bijzonder het petitum in de dagvaarding van de eiser. De eiser moet concreet stellen, voor welk deel van het petitum en de daartoe door de eiser te bewijzen feiten de opgevraagde gegevens relevant zijn.

      In het arrest HR 10 juli 2021 Semtex/ex-werkneemsters) zag de Hoge Raad geen reden tot cassatie van de afwijzing door het Hof van het verzoek van Semtex om inzage te mogen nemen in de in beslag (en gerechtelijke bewaring) genomen administratie van twee ex-werkneemsters, die een concurrerende onderneming in (kinder)kleding gestart waren. Semtex had onvoldoende onderbouwd gesteld, waaruit viel af te leiden dat de beide ex-werkneemsters onrechtmatig handelden. Zij hadden geen concurrentiebeding of relatiebeding jegens Semtex.

      De klacht dat het Hof ten onrechte de maatstaf van AIB/Novisem en Synthon/Astellas die geldt in IE-zaken (ex art. 1019a Rv., zie de pagina Procedures in IE-zaken) aanlegde in een niet IE-zaak bij de beoordeling van een vordering tot inzage of afschrift, te weten dat de gestelde inbreuk op een recht voldoende aannemelijk moet zijn, wijst de Hoge Raad van de hand. Door van Semtex te verlangen dat zij de gestelde schending van verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en het gestelde onrechtmatige handelen voldoende aannemelijk maakt, stelt het hof volgens de Hoge Raad niet te zware eisen aan toewijsbaarheid van een vordering op de voet van art. 843a Rv..

      Rechtsbetrekking 843a

      De verzoeker tot inzage zal hierbij dus ook duidelijk moeten stellen, om welke rechtsbetrekking het gaat in relatie tot de (op)gevraagde gegevens. En tussen wie die betrekking in welke context bestaat. Te denken valt aan een rechtsverhouding zoals een vennootschap onder firma of maatschap. Of tussen echtgenoten. Maar blijkens de Parlementaire behandeling kan dit ook zien op een onrechtmatige daad (TK 1999-2000, 26 855, nr. 5). Ook due diligence rapporten kunnen blijkens de jurisprudentie worden opgevraagd.

      In het arrest HR 18 februari 2000 (News c.s./ABN AMRO) had de Hoge Raad nog geoordeeld, dat de rechtbank terecht had overwogen, dat het verzoek ex art. 843a Rv. niet toewijsbaar was, omdat niet werd voldaan aan het derde wettelijke vereiste, ‘aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of verzoeker of zijn rechtsvoorganger partij is’. Sinds de herziening van art. 843a Rv. in 2002 hoeft er geen sprake (meer) te zijn van een rechtsbetrekking tussen de getuige en de verzoekende partij, die tot de verstrekking van die informatie verplicht. Zie het arrest HR 10 juli 2015 (schietpartij Alphen aan den Rijn). De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.6.4 tot en met 3.4.6):

      “Blijkens de … tekst van art. 843a lid 1 Rv dient een vordering op de voet van deze bepaling betrekking te hebben op bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij degene die de bescheiden vordert (rechtstreeks of door rechtsopvolging) partij is. Ook een verbintenis uit de wet wordt aangemerkt als een rechtsbetrekking in de zin van deze bepaling (vgl. Kamerstukken II, 1999-2000, 26 855, nr. 5, p. 78-79).

      Noch uit de tekst van art. 843a lid 1 Rv zoals deze luidt sinds 1 januari 2002, noch uit zijn totstandkomingsgeschiedenis vloeit voort dat art. 843a lid 1 Rv tevens eist dat degene tegen wie de vordering is gericht, partij is bij de in deze bepaling bedoelde rechtsbetrekking. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel tot aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de wijziging van het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden is bevestigd dat de zinsnede in art. 843a lid 1 Rv “van degene die deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft” een verplichting schept voor eenieder, ongeacht of hij partij is bij de in deze bepaling bedoelde rechtsbetrekking:

      “Niet duidelijk is of degene die de bescheiden bezit en van wie afschrift wordt verlangd eveneens bij die rechtsbetrekking partij moet zijn. In de jurisprudentie wordt die vraag namelijk zowel ontkennend als bevestigend beantwoord. De Hoge Raad heeft de vraag of bescheiden bij een derde kunnen worden opgevraagd in zijn arresten van 11 maart 1994 (NJ 1995/3 en 18 februari 2000 (NJ 2001/259 ontkennend beantwoord. De Hoge Raad heeft nog niet de kans gehad zich over de vraag uit te laten na de herziening van het burgerlijk procesrecht in 2002, waarbij artikel 843a Rv. is uitgebreid. In de voorgestelde regeling die daarvoor in de plaats treedt is verduidelijkt dat zowel de wederpartij als derden gehouden zijn afschrift van bescheiden te verschaffen.” (Kamerstukken II 2011-2012, 33 079, nr. 3, p. 1).”

      Gezien het voorgaande kan een vordering op de voet van art. 843a lid 1 Rv worden ingesteld tegen wederpartijen bij de in deze bepaling bedoelde rechtsbetrekking, en tegen derden die bij die rechtsbetrekking geen partij zijn.”

      Belangenafweging 843a

      Tegenover het belang tot inzage staat het belang van de verweerder tegen dat verzoek, dat zijn gegevens niet bekend raken aan de eiser. Zeker als er sprake is van een discussie over onrechtmatige concurrentie kan het openleggen van de gegevens van de verweerder averechts gevolg hebben, doordat de eiser nu oneerlijk kan concurreren door kennis te dragen van die informatie.

      Geheimhouding of verschoning

      Een geheimhoudingsplicht of verschoningsrecht kan reden zijn de vordering af te wijzen. Dit valt onder de uitzondering van de “gewichtige redenen”. Vgl. Hof Amsterdam d.d. 9-01-2018 (Imtech/KPMG).

      Inzage door een derde

      Ter bescherming van de belangen van de verweerder kan ook bepaald worden dat niet de eiser, maar een derde inzage neemt. Vgl. Hof Amsterdam d.d. 14-12-2017 (SNS Bank).

      Bewijsbeslag onder deurwaarder inzake verwijt onjuist uitvoeren bewijsbeslag

      Bewijsbeslag onder de deurwaarder die een bewijsbeslag heeft gelegd, vanwege verwijten aan de deurwaarder, is blijkens Rb. Rotterdam 15 april 2022 ook mogelijk.

      Wijze van inroepen

      Het beroep op art. 843a Rv. kan worden gedaan in de vordering ten gronde, of in reconventie. Verder kan de eis bij incident gevraagd worden. Dat is in de regel wel aan te raden, omdat de gegevens die opgevraagd worden – als de eis wordt ingewilligd – dan benut kunnen worden in de verdere procedure. In het vonnis van Rb. Zeeland West-Brabant d.d. 3 juli 2019 (Dexiazaak/tussenpersoon zonder vergunning) leidde het vorderen van de inzage als eis in reconventie in de bodemprocedure zelfs tot afwijzing, omdat de rechtbank meende dat bewilliging van de inzage bij het eindvonnis mosterd na de maaltijd was en de eiser in reconventie er dus kennelijk te weinig belang bij had. De tussenpersoon vorderde inzage in het dossier van de benadeelde eiser bij de Stichting Leaseproces.

      De Hoge Raad stelt niet als eis dat de bepaling met zoveel woorden genoemd wordt. Vgl. HR 6 oktober 2006, NJ 2006, 547.

      Incidentele eis

      Een beroep op art. 843a Rv. kan ook als incidentele eis worden ingesteld. Voordeel is dat dan daarop op de voet van art. 209 Rv. tussentijds beslist moet worden. Zie ook de pagina Incidentele vorderingen.

      Over de vraag of tegen een dergelijke beslissing tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld lopen de meningen in de rechtspraak uiteen. Vgl. Hof Den Bosch d.d. 23 oktober 2007 (Comepsa Ltd.) (die oordeelde dat dit gezien moet worden als een aparte vordering, dus wel beroep mogelijk), Hof Amsterdam d.d. 30 september 2008 (Brederijn/Cortex Medical). Het lijkt er echter op dat die discussie beslecht is met Hoge Raad d.d. 13-07-2012 (Optiver Holding) (Hoge Raad ziet geen reden voor aanvaarden uitzondering, geen tussentijds beroep, zie r.o. 3.6.2.). Het argument dat bij het afzonderlijk instellen van de vordering tot inzage wel beroep mogelijk is (want dan is dat de hoofdvordering, waarop wordt afgedaan), acht de Hoge Raad niet voldoende om een algemene uitzondering aan te nemen.

      Dwangmiddelen ter afdwinging van afschrift en inzage van stukken

      De inzage kan ook worden versterkt met dwangsommen en zelfs met gijzeling van de onwillige. Zie ook de pagina Lijfsdwang en dwangsom.

      Vordering tot opeisen van een verloren bewijsstuk

      Een partij kan op basis van art. 843b Rv. ook afgifte vorderen van een bewijsstuk, waarover hij de beschikking niet meer heeft. Handig voor mensen die vaak dingen kwijt zijn of die te voortvarend zijn met opruimen en weggooien.

      Geen onmiddellijk beroep tegen weigering vordering tot afgifte

      In het arrest HR 22 januari 2010 (man/vrouw) heeft de Hoge Raad beslist, dat een vordering tot afgifte of inzage is te beschouwen als een vordering tot instructie van de zaak, en niet een eindvonnis of een beslissing op een voorlopige voorziening. Daarom geldt de uitzondering van art. 337 lid 1 Rv. niet en is – conform art. 337 lid 2 Rv. – slechts tussentijds hoger beroep mogelijk tegen dit vonnis met het eindvonnis of na verlof van de rechter. In gelijke zin HR 13 juli 2012 (ABN AMRO/slachtoffers Ponzi scheme). Zie ook de pagina Appellabiliteit.

      Rechtspraak afschrift en inzage ex art. 843a Rv.

      Hof Amsterdam 9 januari 2018 (curatoren Imtech/KPMG) – een verzoek ex art. 843a Rv. kan niet worden benut om inzage te krijgen in een boetebesluit van de AFM opgelegd aan KPMG, omdat de AFM ex art. 63a Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) gebonden is aan een geheimhoudingsverplichting met betrekking tot vertrouwelijke gegevens die in het kader van het toezicht krachtens de Wta door de AFM zijn vergaard. Deze geheimhoudingsverplichting vloeit voort uit de in r.o. 3.7 vermelde Europese Richtlijnen en is uitdrukkelijk ter sprake geweest bij de Parl. behandeling van de Wta. De poging van curatoren om het boetebesluit langs de weg van art. 843a Rv. te verkrijgen, nadat de AFM curatoren eerder desverzocht afschrift vanwege de geheimhoudingsverplichting geweigerd heeft doorkruist de wettelijke regeling en kan daarom niet gehonoreerd worden.

      Hof Den Haag (Heraeus/Biomet) – geen inzage o.g.v. art. 843a Rv. in beslag genomen grote hoeveelheid gegevens (134 TB) als de zoektermen niet voldoende expliciet zijn opgegeven in de eis.

      HR 29 september 2018 (Dow Chemical/Organik c.s.) – anticiperende toepassing van de “gedetailleerde beschrijving” van art. 1019b lid 1 Rv. en art. 1019d lid 1 Rv. buiten het IE-recht (vooruitlopend op wetsvoorstel nieuw bewijsrecht). Dit past in de lijn van de Hoge Raad tot het uitbreiden van deze bewijsmiddelen buiten het IE-recht, zie ook de onderstaande prejudiciële uitspraak uit 2013.

      HR 13 september 2013 (prejudiciële beslissing bewijsbeslag)

      Staat in niet-IE-zaken tussentijds hoger beroep open tegen art. 843a beslissingen?

      Hof Den Haag 25-10-2005 (vermeld in onderstaand arrest): de eis tot verstrekken van afschrift van stukken is een zelfstandig onderdeel van het bij dagvaarding gevorderde, zodat het (deels toewijzende) vonnis een einduitspraak is waarvan direct hoger beroep mgl. is (NJF 2005, 452).

      Hof Den Bosch d.d. 23-10-2007 (Comepsa Ltd./NN): merkt een vonnis waarbij de vordering tot geven van afschriften is toegewezen aan als een incidenteel vonnis, waarmee niet een eind aan de hoofdprocedure is gemaakt. Maar toch appellabel omdat die eis ook afzonderlijk ingesteld had kunnen worden.

      Hof Leeuwarden d.d. 16-6-2009 (Ameron International/Autonational): het vonnis waarbij een vordering op de voet van art. 843a Rv. is afgewezen is een eindbeslissing, omdat daarin definitief over de vordering beslist is.

      Hoge Raad d.d. 22-01-2010 (de man/de vrouw): tussentijds beroep tegen tussenuitspraken is uitgesloten, tenzij de rechter daartoe verlof verleent (voor dagvaarding ingevoerd in 2002, bestond al in verzoekschriftprocedures). Sinds dit arrest kwalificeren de Gerechtshoven de beslissing op een vordering ex art. 843a Rv. als een tussenuitspraak. Hof Arnhem 16-3-2010, LJN BL7896, en LJN BM2280, Hof Den Haag 13-04-2010 LJN BM1665, Hof Arnhem d.d. 11-01-2011 LJN BP1185, Hof Den Bosch 15-02-2011 LJN BP5094, Hof Amsterdam 13-12-2011 LJN BV2559 (NJF 2012, 99) en Hof Den Haag 21-12-2010 zaaknr. 200.051.662/01.

      Hoge Raad d.d. 13-07-2013 ABN AMRO/NN): definitief beslist dat hoger beroep tegen een toewijzende beslissing op art. 843a Rv. o.g.v. art. 337 lid 2 Rv. slechts mogelijk is tegelijk met de beslissing op de hoofdzaak. Dit ondanks de onherstelbare c.q. onomkeerbare gevolgen van het toestaan van de exhibitie, zoals aangevoerd in cassatie.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 29-11-2015; laatste bewerking 28-08-2023]

      Afschrift, uittreksel en inzage van akten en andere bewijsmiddelen (Afd. 1, Titel 7, Boek III Rv.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!