Pagina inhoud

    Uitspraak in cassatie in vorderingsprocedures (Afd. 4, Titel 11, Boek 1 Rv.)

    Inleiding uitspraak in cassatieprocedures

    Afd. 4, Titel 11, Boek I Rv. behandelt de procedurele regels over uitspraak in cassatie in “vorderingsprocedures”. De afdeling omvat 8 artikelen (art. 419 Rv. tot en met art. 425 Rv.).

    Zoals vermeld op de (hoofd)pagina Cassatie verloopt de procedure in cassatie – anders dan de andere dagvaardingsprocedures (oftewel vorderingszaken) – sinds 1 maart 2017 langs digitale weg. Dit onderdeel van het KEI-project is wel geslaagd (samen met KEI-Toezicht).

    Waarop baseert de Hoge Raad zijn uitspraak?

    In art. 419 Rv. heeft de wetgever vastgelegd, waarop de Hoge Raad zijn beslissing dient te baseren. Allereerst wordt het oordeel van de Hoge Raad bepaald door de cassatiemiddelen, dat wil zeggen de klachten van de eiser over de bestreden uitspraak van de lagere rechter (lid 1). Dit is hetzelfde principe als in hoger beroep, waar de regel geldt: “quantum appellatum, tantum devolutum“. De rechter kan niet buiten de rechtsstrijd van partijen treden en moet zich beperken tot (het onderdeel van) de beslissing waartegen partijen opkomen.

    De Hoge Raad beperkt zich tot het in cassatie bestreden gedeelte van de uitspraak

    De Hoge Raad kan een uitspraak van de lagere rechter (in beginsel het Gerechtshof) niet casseren, als tegen dat onderdeel van de bestreden uitspraak geen cassatieklacht gericht is. Een uitzonderlijk geval was HR 13 mei 2022 (Fietspoint Gouda/NS Fiets). Het betrof daar een beslissing over de datum, waarop een huurovereenkomst diende te eindigen. Omdat de wet voorschrijft, dat die niet kan eindigen op een datum in het verleden, zag de Hoge Raad zich genoodzaakt de door het Hof vastgestelde datum te vernietigen en zelf een latere datum te bepalen.

    De Hoge Raad baseert zijn oordeel op de door de feitenrechter vastgestelde feiten

    Art. 419 lid 2 en lid 3 Rv. bepalen verder dat de Hoge Raad heeft uit te gaan van de feiten in het geschil, zoals door de lagere rechter vastgesteld. Bij de Hoge Raad kan het onderzoek naar de feiten niet meer plaatsvinden. Wat in lagere instantie is vastgesteld heeft te gelden, ook als dit niet volledig of zelfs onjuist zou blijken te zijn. De lagere rechter wordt daarom ook wel aangeduid als “de feitenrechter”. De Hoge Raad beslist over de cassatiemiddelen aan de hand van de uitspraak van de lagere rechter (doorgaans het arrest van een Gerechtshof, behoudens sprongcassatie), maar betrekt daar ook het procesdossier in. Daarvan maakt uiteraard ook het procesdossier in 1e instantie (bij de rechtbank) deel uit, evenals de uitspraak (het vonnis) van de rechtbank.

    Wel kan het debat over de feiten heropend worden, wanneer de zaak door de Hoge Raad wordt (terug)verwezen voor verdere behandeling (zie hierna).

    Gronden voor cassatie

    In art. 79 R.O. zijn de grondslagen, die de Hoge Raad dient te hanteren bij de toetsing in cassatie geformuleerd. De Hoge Raad kan alleen toetsen op (a) vormverzuimen en (b) strijd met het recht (niet zijnde buitenlands recht). Zie hierover nader de pagina Wet op de Rechterlijke Organisatie, met name de vraag wat is te verstaan onder ‘recht’ in de zin van die bepaling.

    Proceskosten in cassatie

    De regels over de proceskosten zijn gelijk aan wat in andere procedures geldt. Zie ook de pagina Proceskosten. Bij cassatie geldt echter een uitzondering: de proceskosten kunnen gereserveerd worden als de verweerder zich refereert aan het oordeel van de Hoge Raad. Maar dit geldt niet als hij verweer voert.

    In het arrest HR 17 juni 2022 (inbreuk erfdienstbaarheid Quooker International) kwam deze kwestie aan de orde. De Hoge Raad besliste, dat wanneer een procespartij zich refereert aan het oordeel van de Hoge Raad, er in de ‘Borgersbrief’ (de reactie van een partij na de conclusie van de P-G) verzocht kan worden om reservering van de proceskosten. Dit geldt echter niet wanneer een partij zich verweerd heeft tegen de cassatie.

    Mogelijke beslissingen in geval van vernietiging door de Hoge Raad

    De Hoge Raad kan in geval van vernietiging van de bestreden uitspraak een zaak zelf afdoen (art. 420 Rv.). Hij kan er echter ook voor kiezen om na vernietiging van een uitspraak de zaak (terug) te verwijzen. In beginsel wordt verwezen naar de instantie die de vernietigde beslissing heeft gegeven (art. 422a Rv.).

    Wanneer verwijst de Hoge Raad een zaak terug?

    De Hoge Raad handelt in geval van vernietiging uitspraken zelf af, tenzij hij vindt dat het terug moet worden verwezen. In dit geval handelt de instantie waarnaar de zaak terug wordt verwezen de zaak zelf af. De Hoge Raad verwijst terug naar een instantie als er moet worden beslist over feiten waarover nog geen uitspraak is gedaan (art. 421 Rv.). Dat is denkbaar, als de lagere rechter verzuimd heeft op bepaalde onderdelen te beslissen. Is de kwestie eenvoudig, dan kan de Hoge Raad toch zelf afdoen.

    Dit geldt ook als het gaat over rechtspunten waarover nog geen uitspraken zijn gedaan. Ook dan kan de Hoge Raad de zaak hetzij zelf afdoen, hetzij verwijzen (art. 422 Rv.).

    De Hoge Raad kan dan de zaak terugverwijzen naar dezelfde rechter die de uitspraak heeft gedaan, of naar een andere rechter. Als het gaat om een vernietigde uitspraak van de rechtbank dan wordt de zaak verwezen naar het gerechtshof van het ressort. En wanneer de vernietigde uitspraak was gewezen door het gerechtshof dan verwijst de Hoge Raad de zaak naar een ander gerechtshof. Deze rechters behandelen de zaak verder en nemen de beslissing van de Hoge Raad mee voor de uiteindelijke uitspraak.

    Wanneer verwijst de Hoge Raad een zaak terug naar de rechter in eerste aanleg?

    De zaak kan terug worden verwezen naar de rechter in eerste aanleg om verschillende redenen.

    Allereerst wanneer de rechter in eerste aanleg zichzelf onbevoegd had verklaard (art. 76 Rv.). Hetzij wegens het ontbreken van rechtsmacht (zie ook de pagina Rechtsmacht), of omdat de rechter in eerste aanleg zich niet bevoegd achtte omdat de zaak volgens de rechter onderhevig was aan een arbitragebeding en dus voor arbiters gebracht had moeten worden. In die situatie is de zaak immers nog niet inhoudelijk door de (overheids)rechter behandeld, en zou anders verlies van instantie optreden bij de feitenrechter.

    De andere situatie waarin naar de rechter in 1e instantie wordt verwezen is, als het Gerechtshof een tussenvonnis van de rechtbank bekrachtigt en terugverwijst naar de rechtbank voor verdere beslissing van de zaak (art. 355 Rv.). Wanneer daartegen in cassatie wordt opgekomen en de Hoge Raad vernietigt de beslissing van het Hof (geheel of gedeeltelijk), dan verwijst de Hoge Raad weer terug naar de rechtbank voor verdere afdoening.

    Verwijzing naar een andere rechter na cassatie

    De Hoge Raad kan echter ook beslissen naar een andere rechter te verwijzen (art. 423 Rv.). En wel hetzij – als het gaat om een uitspraak van een rechtbank – naar het Gerechtshof, of als het gaat om het arrest van een Gerechtshof – naar een ander Gerechtshof.

    Vanzelfsprekend zet de rechter, naar wie is verwezen, de zaak voort met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad (art. 424 Rv.). De procedure bij het verwijzingshof wordt beschouwd als een voortzetting van de oorspronkelijke instantie: zie HR d.d. 13 oktober 2006 (Woningstichting Jutphaas). De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.4.):

    “Uit de door de Hoge Raad gebezigde typering van het verwijzingsgeding van art. 424 Rv. als “onvoltooide appèlinstantie” (vgl. HR 10 augustus 1983, nr. 12131, NJ 1984, 182 en HR 21 oktober 1994, nr. 15481, NJ 1995, 398), vloeit voort dat de procedure na cassatie en verwijzing niet een zelfstandige, nieuwe instantie is, doch de voortzetting van de onvoltooide instantie die voorafging aan het cassatiegeding en valt onder het begrip “de verdere behandeling”.”

    Hoe zit het met verstek bij cassatieprocedures?

    Verzet – dus tegen een uitspraak van de Hoge Raad gewezen na verstekverlening – is in cassatie in beginsel niet mogelijk. Deze regel kent twee uitzonderingen (art. 425 Rv.):

    – wanneer er gronden waren tot nietigverklaring van de dagvaarding of

    – wanneer het beroep was ingesteld na verloop van de wettelijke termijn en mits het verzet geschiedde binnen veertien dagen na de betekening van het arrest.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 06-05-2019; laatste bewerking 16-06-2023]

    Uitspraak in cassatie in vorderingsprocedures (Afd. 4, Titel 11, Boek 1 Rv.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Uitspraak in cassatie in vorderingsprocedures (Afd. 4, Titel 11, Boek 1 Rv.)

      Inleiding uitspraak in cassatieprocedures

      Afd. 4, Titel 11, Boek I Rv. behandelt de procedurele regels over uitspraak in cassatie in “vorderingsprocedures”. De afdeling omvat 8 artikelen (art. 419 Rv. tot en met art. 425 Rv.).

      Zoals vermeld op de (hoofd)pagina Cassatie verloopt de procedure in cassatie – anders dan de andere dagvaardingsprocedures (oftewel vorderingszaken) – sinds 1 maart 2017 langs digitale weg. Dit onderdeel van het KEI-project is wel geslaagd (samen met KEI-Toezicht).

      Waarop baseert de Hoge Raad zijn uitspraak?

      In art. 419 Rv. heeft de wetgever vastgelegd, waarop de Hoge Raad zijn beslissing dient te baseren. Allereerst wordt het oordeel van de Hoge Raad bepaald door de cassatiemiddelen, dat wil zeggen de klachten van de eiser over de bestreden uitspraak van de lagere rechter (lid 1). Dit is hetzelfde principe als in hoger beroep, waar de regel geldt: “quantum appellatum, tantum devolutum“. De rechter kan niet buiten de rechtsstrijd van partijen treden en moet zich beperken tot (het onderdeel van) de beslissing waartegen partijen opkomen.

      De Hoge Raad beperkt zich tot het in cassatie bestreden gedeelte van de uitspraak

      De Hoge Raad kan een uitspraak van de lagere rechter (in beginsel het Gerechtshof) niet casseren, als tegen dat onderdeel van de bestreden uitspraak geen cassatieklacht gericht is. Een uitzonderlijk geval was HR 13 mei 2022 (Fietspoint Gouda/NS Fiets). Het betrof daar een beslissing over de datum, waarop een huurovereenkomst diende te eindigen. Omdat de wet voorschrijft, dat die niet kan eindigen op een datum in het verleden, zag de Hoge Raad zich genoodzaakt de door het Hof vastgestelde datum te vernietigen en zelf een latere datum te bepalen.

      De Hoge Raad baseert zijn oordeel op de door de feitenrechter vastgestelde feiten

      Art. 419 lid 2 en lid 3 Rv. bepalen verder dat de Hoge Raad heeft uit te gaan van de feiten in het geschil, zoals door de lagere rechter vastgesteld. Bij de Hoge Raad kan het onderzoek naar de feiten niet meer plaatsvinden. Wat in lagere instantie is vastgesteld heeft te gelden, ook als dit niet volledig of zelfs onjuist zou blijken te zijn. De lagere rechter wordt daarom ook wel aangeduid als “de feitenrechter”. De Hoge Raad beslist over de cassatiemiddelen aan de hand van de uitspraak van de lagere rechter (doorgaans het arrest van een Gerechtshof, behoudens sprongcassatie), maar betrekt daar ook het procesdossier in. Daarvan maakt uiteraard ook het procesdossier in 1e instantie (bij de rechtbank) deel uit, evenals de uitspraak (het vonnis) van de rechtbank.

      Wel kan het debat over de feiten heropend worden, wanneer de zaak door de Hoge Raad wordt (terug)verwezen voor verdere behandeling (zie hierna).

      Gronden voor cassatie

      In art. 79 R.O. zijn de grondslagen, die de Hoge Raad dient te hanteren bij de toetsing in cassatie geformuleerd. De Hoge Raad kan alleen toetsen op (a) vormverzuimen en (b) strijd met het recht (niet zijnde buitenlands recht). Zie hierover nader de pagina Wet op de Rechterlijke Organisatie, met name de vraag wat is te verstaan onder ‘recht’ in de zin van die bepaling.

      Proceskosten in cassatie

      De regels over de proceskosten zijn gelijk aan wat in andere procedures geldt. Zie ook de pagina Proceskosten. Bij cassatie geldt echter een uitzondering: de proceskosten kunnen gereserveerd worden als de verweerder zich refereert aan het oordeel van de Hoge Raad. Maar dit geldt niet als hij verweer voert.

      In het arrest HR 17 juni 2022 (inbreuk erfdienstbaarheid Quooker International) kwam deze kwestie aan de orde. De Hoge Raad besliste, dat wanneer een procespartij zich refereert aan het oordeel van de Hoge Raad, er in de ‘Borgersbrief’ (de reactie van een partij na de conclusie van de P-G) verzocht kan worden om reservering van de proceskosten. Dit geldt echter niet wanneer een partij zich verweerd heeft tegen de cassatie.

      Mogelijke beslissingen in geval van vernietiging door de Hoge Raad

      De Hoge Raad kan in geval van vernietiging van de bestreden uitspraak een zaak zelf afdoen (art. 420 Rv.). Hij kan er echter ook voor kiezen om na vernietiging van een uitspraak de zaak (terug) te verwijzen. In beginsel wordt verwezen naar de instantie die de vernietigde beslissing heeft gegeven (art. 422a Rv.).

      Wanneer verwijst de Hoge Raad een zaak terug?

      De Hoge Raad handelt in geval van vernietiging uitspraken zelf af, tenzij hij vindt dat het terug moet worden verwezen. In dit geval handelt de instantie waarnaar de zaak terug wordt verwezen de zaak zelf af. De Hoge Raad verwijst terug naar een instantie als er moet worden beslist over feiten waarover nog geen uitspraak is gedaan (art. 421 Rv.). Dat is denkbaar, als de lagere rechter verzuimd heeft op bepaalde onderdelen te beslissen. Is de kwestie eenvoudig, dan kan de Hoge Raad toch zelf afdoen.

      Dit geldt ook als het gaat over rechtspunten waarover nog geen uitspraken zijn gedaan. Ook dan kan de Hoge Raad de zaak hetzij zelf afdoen, hetzij verwijzen (art. 422 Rv.).

      De Hoge Raad kan dan de zaak terugverwijzen naar dezelfde rechter die de uitspraak heeft gedaan, of naar een andere rechter. Als het gaat om een vernietigde uitspraak van de rechtbank dan wordt de zaak verwezen naar het gerechtshof van het ressort. En wanneer de vernietigde uitspraak was gewezen door het gerechtshof dan verwijst de Hoge Raad de zaak naar een ander gerechtshof. Deze rechters behandelen de zaak verder en nemen de beslissing van de Hoge Raad mee voor de uiteindelijke uitspraak.

      Wanneer verwijst de Hoge Raad een zaak terug naar de rechter in eerste aanleg?

      De zaak kan terug worden verwezen naar de rechter in eerste aanleg om verschillende redenen.

      Allereerst wanneer de rechter in eerste aanleg zichzelf onbevoegd had verklaard (art. 76 Rv.). Hetzij wegens het ontbreken van rechtsmacht (zie ook de pagina Rechtsmacht), of omdat de rechter in eerste aanleg zich niet bevoegd achtte omdat de zaak volgens de rechter onderhevig was aan een arbitragebeding en dus voor arbiters gebracht had moeten worden. In die situatie is de zaak immers nog niet inhoudelijk door de (overheids)rechter behandeld, en zou anders verlies van instantie optreden bij de feitenrechter.

      De andere situatie waarin naar de rechter in 1e instantie wordt verwezen is, als het Gerechtshof een tussenvonnis van de rechtbank bekrachtigt en terugverwijst naar de rechtbank voor verdere beslissing van de zaak (art. 355 Rv.). Wanneer daartegen in cassatie wordt opgekomen en de Hoge Raad vernietigt de beslissing van het Hof (geheel of gedeeltelijk), dan verwijst de Hoge Raad weer terug naar de rechtbank voor verdere afdoening.

      Verwijzing naar een andere rechter na cassatie

      De Hoge Raad kan echter ook beslissen naar een andere rechter te verwijzen (art. 423 Rv.). En wel hetzij – als het gaat om een uitspraak van een rechtbank – naar het Gerechtshof, of als het gaat om het arrest van een Gerechtshof – naar een ander Gerechtshof.

      Vanzelfsprekend zet de rechter, naar wie is verwezen, de zaak voort met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad (art. 424 Rv.). De procedure bij het verwijzingshof wordt beschouwd als een voortzetting van de oorspronkelijke instantie: zie HR d.d. 13 oktober 2006 (Woningstichting Jutphaas). De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.4.):

      “Uit de door de Hoge Raad gebezigde typering van het verwijzingsgeding van art. 424 Rv. als “onvoltooide appèlinstantie” (vgl. HR 10 augustus 1983, nr. 12131, NJ 1984, 182 en HR 21 oktober 1994, nr. 15481, NJ 1995, 398), vloeit voort dat de procedure na cassatie en verwijzing niet een zelfstandige, nieuwe instantie is, doch de voortzetting van de onvoltooide instantie die voorafging aan het cassatiegeding en valt onder het begrip “de verdere behandeling”.”

      Hoe zit het met verstek bij cassatieprocedures?

      Verzet – dus tegen een uitspraak van de Hoge Raad gewezen na verstekverlening – is in cassatie in beginsel niet mogelijk. Deze regel kent twee uitzonderingen (art. 425 Rv.):

      – wanneer er gronden waren tot nietigverklaring van de dagvaarding of

      – wanneer het beroep was ingesteld na verloop van de wettelijke termijn en mits het verzet geschiedde binnen veertien dagen na de betekening van het arrest.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 06-05-2019; laatste bewerking 16-06-2023]

      Uitspraak in cassatie in vorderingsprocedures (Afd. 4, Titel 11, Boek 1 Rv.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!