Verval van instantie (Par. 3, Afd. 13, Titel 2, Boek 1 Rv.)
Inleiding verval van instantie
In Par. 3, Afd. 13, Titel 2, Boek I Rv. is het verval van instantie geregeld. Deze paragraaf omvat drie artikelen (art. 251 Rv. tot en met art. 253 Rv.).
Doel: voorkomen onredelijke vertraging van de procedure
De mogelijkheid tot het vragen van verval van instantie is een toepassing van art. 20 lid 1 Rv., waarin de rechter is opgedragen te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure en zo nodig, op verzoek van een partij of ambtshalve, rekening houdend met de belangen van partijen maatregelen te treffen zoals te bepalen dat het recht om te concluderen is vervallen.
Procesreglementen
De regeling van afbreking van instantie – en dus ook verval van instantie, die voor partijen verstrekkende gevolgen kan hebben – is uitgewerkt in de procesreglementen van rechtbank en Hof. In het 7e Landelijk procesreglement Gerechtshoven zijn ter verkorting van de termijnen verregaande bevoegdheden van de rolraadsheer opgenomen, die kunnen leiden tot het niet meer mogen nemen van een memorie en het uitspreken van verval van instantie. Vgl. HR 13 april 2018 (huurders/Stichting Mitros), waarover meer op de pagina Verloop van de procedure.
Overgangsrecht
Onder omstandigheden kan het oude recht van voor 1 januari 2002 nog van toepassing zijn. Het overgangsrecht bepaalt, dat het oude recht geldt voor procedures waarvan de instantie is aangevangen voor 1 januari 2002. Zie ook de pagina Afbreking van instantie.
Onder het oude recht gold, dat verval van instantie verzocht kon worden, wanneer er gedurende drie jaar en een dag geen proceshandeling had plaatsgevonden (vandaar dat men ook kon dagvaarden op een termijn van maximaal 3 jaar, als men wel de procedure wilde laten aanvangen – de dagvaarding heeft immers dat effect – maar deze nog niet wilde aanbrengen). Onder oud recht kon na drie jaar en een dag verval van instantie gevraagd worden (art. 279 (oud) Rv.). Zie HR 13 oktober 2006 (Stichting Jutphaas). Anders dan in de huidige wettelijke regeling kon verval van instantie onder het oude recht “bij verrassing” gevorderd worden: een voorafgaande aanzegging was niet vereist. Zie de conclusie van de P-G bij HR 11 maart 2005 (NN/Ministerie van Landbouw inzake karnemelk). De Hoge Raad sloot zich onder toepassing van art. 81 R.O. aan bij de conclusie van de P-G.
Verval van instantie: bevoegdheid belanghebbende procespartij
Het verzoeken tot het vervallen verklaren van de instantie is een bevoegdheid van de partij die belang heeft bij het vervallen van de procedure. Dat zal vaak de oorspronkelijk gedaagde partij zijn, maar ook de oorspronkelijk eisende partij kan daar belang bij hebben. Denk ook aan een evt. tegenvordering die de oorspronkelijk gedaagde heeft ingesteld. Let op, dat na het instellen van verzet verval van instantie ook leidt tot verval van het verstekvonnis (zie ook de pagina Verzet).
Indien de proceshandeling waarvoor de zaak staat, langer dan twaalf maanden niet is verricht, bepaalt de rechter op verlangen van de wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten, een roldatum waarop deze wederpartij verval van instantie kan vorderen, dan wel kan vragen om een laatste uitstel te verlenen aan de partij die de proceshandeling moet verrichten, of om vonnis te wijzen. De rechter kan hiertoe, eveneens na verloop van twaalf maanden, ook ambtshalve een roldatum bepalen (art. 251 lid 1 Rv.).
De roldatum wordt in deze gevallen gesteld op een termijn van maximaal drie maanden (art. 251 lid 2 Rv.). Het voornemen tot het doen van een verzoek tot verval van instantie moet tenminste twee weken tevoren aan de nalatige procespartij worden aangezegd (art. 251 lid 3 Rv.).
Toewijzing verzoek verval van instantie
De rechter wijst het verzoek toe, tenzij de nalatige procespartij de proceshandeling op de gestelde datum alsnog verricht, dan wel wanneer deze aannemelijk maakt dat er een gegronde reden is voor de vertraging van de procedure (art. 251 lid 4 Rv.). De stilzittende procespartij kan dit voor of op die roldatum doen. Voor een geval waarin de stilzittende procespartij alsnog een proceshandeling verricht heeft, en het verval van instantie niet meer aan de orde was, zie Hof Den Haag 15 juni 2005 (Stichting Jutphaas/NN).
Voor het alsnog verrichten van een proceshandeling zal dan wel de mogelijkheid nog moeten bestaan. De rechter kan er ook voor kiezen vonnis te wijzen, zonder dat de proceshandeling verricht is, wanneer het verrichten daarvan niet meer wordt toegestaan.
De procespartij die een termijn krijgt, moet wel die proceshandeling verrichten waartoe deze gelegenheid heeft gekregen. Dat ondervond de procespartij in HR 2 maart 2012 (NN/Bank of Scotland v/h ABN AMRO), die een uiterste termijn (onder aanzegging van verval van instantie) had gekregen voor het nemen van een memorie van grieven in hoger beroep, maar in plaats daarvan een incidentele vordering tot schorsing vorderde. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.5.4.):
“De vordering van ABN AMRO tot verval van instantie was er naar haar aard op gericht dat [eiser] hetzij verder zou procederen, hetzij de instantie zou beëindigen (de ratio van de mogelijkheid van verval van instantie in de huidige wettelijke regeling daarvan). [Eiser] heeft de incidentele vordering op de laatst mogelijke datum ingesteld, toen hij na een allerlaatste uitstel van grieven moest dienen, op straffe van verval van instantie. Weliswaar heeft [eiser] aangevoerd dat een grote samenhang bestond tussen de beide procedures en dat hij er (daarom) een wezenlijk belang bij had dat beide zaken in samenhang beoordeeld zouden worden, maar hij heeft, naar besloten ligt in de overwegingen van het hof met betrekking tot het verzoek om uitstel, niet aannemelijk gemaakt dat dit hem belette op behoorlijke wijze zijn grieven in deze procedure te formuleren. Ook laatstgenoemd oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk, gelet op hetgeen [eiser] in zijn incidentele memorie op dit punt heeft aangevoerd.”
Doorhaling op de rol na voorsorteren op verval van instantie
Wanneer op de roldatum die op verzoek van de wederpartij bepaald is geen van beide procespartijen nog iets ondernemen, kan de rechter besluiten de procedure op de rol door te halen (art. 251 lid 5 Rv.). Zie de pagina Doorhaling op de rol.
Proceskosten bij verval van instantie
De proceskosten worden bij verval van instantie in beginsel gecompenseerd (ieder draagt de eigen kosten). De rechter kan daar echter van afwijken (art. 252 lid 1 Rv.).
Wanneer sprake is van gemaakte kosten voor deskundigen geldt ook hier de regeling van art. 248 Rv. (art. 252 lid 2 Rv.). Zie de pagina Doorhaling op de rol.
Rechtsgevolgen verval van instantie
Na verval van instantie wordt de situatie van voor de procedure hersteld (art. 253 lid 1 Rv.). Net als bij afstand van instantie geldt hierbij, dat de regels inzake verjaring van toepassing zijn: de procedure mist dan stuitende werking. Zie de pagina Afstand van instantie.
Het verval van instantie leidt ook tot het vervallen van alle tussenbeslissingen in de instantie, tenzij die de status van een eindbeslissing hebben ten aanzien van een gedeelte van het gevorderde en daar niet tegen is opgekomen. Aldus HR 17 december 2010 (eisers/Gemeente Heeze-Leende c.s.).
Behoud eventueel vergaard bewijs en erkenningen
Een voordeeltje bij verval van instantie is, dat in de vervallen procedure vergaard bewijs en de erkentenis van stellingen in stand blijft. Wordt een nieuwe procedure ingeleid over dezelfde vordering(en), dan kan dit tot voordeel van de procespartijen strekken (art. 253 lid 2 Rv.).
Verval van instantie na faillissement eiser
Ingevolge art. 27 Fw. kan ingeval van faillietverklaring van de eisende partij worden opgeroepen, teneinde de procedure over te nemen. Doet de curator dat niet, dan heeft de gedaagde eveneens de gelegenheid verval van instantie te vragen. Wanneer de curator de procedure overneemt, dan wordt daarmee de gefailleerde zelf van rechtswege buiten de procedure gesteld. Zie ook de pagina Procedures gefailleerde.
De gefailleerde kan – als hij een vordering heeft ingesteld die niet aan de boedel toekomt – voorkomen dat hij buiten de procedure wordt gesteld ten aanzien van die vordering, door uitdrukkelijk erop te wijzen dat hij de procedure voor die vordering wil voortzetten op eigen naam buiten de boedel om. Zie ook het arrest HR 13 maart 2020 (NN/Bureau Integriteit BING).
Auteur & Last edit
[MdV, 28-12-2019; laatste bewerking 27-05-2023]
Verval van instantie (Par. 3, Afd. 13, Titel 2, Boek 1 Rv.)
Inleiding verval van instantie
In Par. 3, Afd. 13, Titel 2, Boek I Rv. is het verval van instantie geregeld. Deze paragraaf omvat drie artikelen (art. 251 Rv. tot en met art. 253 Rv.).
Doel: voorkomen onredelijke vertraging van de procedure
De mogelijkheid tot het vragen van verval van instantie is een toepassing van art. 20 lid 1 Rv., waarin de rechter is opgedragen te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure en zo nodig, op verzoek van een partij of ambtshalve, rekening houdend met de belangen van partijen maatregelen te treffen zoals te bepalen dat het recht om te concluderen is vervallen.
Procesreglementen
De regeling van afbreking van instantie – en dus ook verval van instantie, die voor partijen verstrekkende gevolgen kan hebben – is uitgewerkt in de procesreglementen van rechtbank en Hof. In het 7e Landelijk procesreglement Gerechtshoven zijn ter verkorting van de termijnen verregaande bevoegdheden van de rolraadsheer opgenomen, die kunnen leiden tot het niet meer mogen nemen van een memorie en het uitspreken van verval van instantie. Vgl. HR 13 april 2018 (huurders/Stichting Mitros), waarover meer op de pagina Verloop van de procedure.
Overgangsrecht
Onder omstandigheden kan het oude recht van voor 1 januari 2002 nog van toepassing zijn. Het overgangsrecht bepaalt, dat het oude recht geldt voor procedures waarvan de instantie is aangevangen voor 1 januari 2002. Zie ook de pagina Afbreking van instantie.
Onder het oude recht gold, dat verval van instantie verzocht kon worden, wanneer er gedurende drie jaar en een dag geen proceshandeling had plaatsgevonden (vandaar dat men ook kon dagvaarden op een termijn van maximaal 3 jaar, als men wel de procedure wilde laten aanvangen – de dagvaarding heeft immers dat effect – maar deze nog niet wilde aanbrengen). Onder oud recht kon na drie jaar en een dag verval van instantie gevraagd worden (art. 279 (oud) Rv.). Zie HR 13 oktober 2006 (Stichting Jutphaas). Anders dan in de huidige wettelijke regeling kon verval van instantie onder het oude recht “bij verrassing” gevorderd worden: een voorafgaande aanzegging was niet vereist. Zie de conclusie van de P-G bij HR 11 maart 2005 (NN/Ministerie van Landbouw inzake karnemelk). De Hoge Raad sloot zich onder toepassing van art. 81 R.O. aan bij de conclusie van de P-G.
Verval van instantie: bevoegdheid belanghebbende procespartij
Het verzoeken tot het vervallen verklaren van de instantie is een bevoegdheid van de partij die belang heeft bij het vervallen van de procedure. Dat zal vaak de oorspronkelijk gedaagde partij zijn, maar ook de oorspronkelijk eisende partij kan daar belang bij hebben. Denk ook aan een evt. tegenvordering die de oorspronkelijk gedaagde heeft ingesteld. Let op, dat na het instellen van verzet verval van instantie ook leidt tot verval van het verstekvonnis (zie ook de pagina Verzet).
Indien de proceshandeling waarvoor de zaak staat, langer dan twaalf maanden niet is verricht, bepaalt de rechter op verlangen van de wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten, een roldatum waarop deze wederpartij verval van instantie kan vorderen, dan wel kan vragen om een laatste uitstel te verlenen aan de partij die de proceshandeling moet verrichten, of om vonnis te wijzen. De rechter kan hiertoe, eveneens na verloop van twaalf maanden, ook ambtshalve een roldatum bepalen (art. 251 lid 1 Rv.).
De roldatum wordt in deze gevallen gesteld op een termijn van maximaal drie maanden (art. 251 lid 2 Rv.). Het voornemen tot het doen van een verzoek tot verval van instantie moet tenminste twee weken tevoren aan de nalatige procespartij worden aangezegd (art. 251 lid 3 Rv.).
Toewijzing verzoek verval van instantie
De rechter wijst het verzoek toe, tenzij de nalatige procespartij de proceshandeling op de gestelde datum alsnog verricht, dan wel wanneer deze aannemelijk maakt dat er een gegronde reden is voor de vertraging van de procedure (art. 251 lid 4 Rv.). De stilzittende procespartij kan dit voor of op die roldatum doen. Voor een geval waarin de stilzittende procespartij alsnog een proceshandeling verricht heeft, en het verval van instantie niet meer aan de orde was, zie Hof Den Haag 15 juni 2005 (Stichting Jutphaas/NN).
Voor het alsnog verrichten van een proceshandeling zal dan wel de mogelijkheid nog moeten bestaan. De rechter kan er ook voor kiezen vonnis te wijzen, zonder dat de proceshandeling verricht is, wanneer het verrichten daarvan niet meer wordt toegestaan.
De procespartij die een termijn krijgt, moet wel die proceshandeling verrichten waartoe deze gelegenheid heeft gekregen. Dat ondervond de procespartij in HR 2 maart 2012 (NN/Bank of Scotland v/h ABN AMRO), die een uiterste termijn (onder aanzegging van verval van instantie) had gekregen voor het nemen van een memorie van grieven in hoger beroep, maar in plaats daarvan een incidentele vordering tot schorsing vorderde. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.5.4.):
“De vordering van ABN AMRO tot verval van instantie was er naar haar aard op gericht dat [eiser] hetzij verder zou procederen, hetzij de instantie zou beëindigen (de ratio van de mogelijkheid van verval van instantie in de huidige wettelijke regeling daarvan). [Eiser] heeft de incidentele vordering op de laatst mogelijke datum ingesteld, toen hij na een allerlaatste uitstel van grieven moest dienen, op straffe van verval van instantie. Weliswaar heeft [eiser] aangevoerd dat een grote samenhang bestond tussen de beide procedures en dat hij er (daarom) een wezenlijk belang bij had dat beide zaken in samenhang beoordeeld zouden worden, maar hij heeft, naar besloten ligt in de overwegingen van het hof met betrekking tot het verzoek om uitstel, niet aannemelijk gemaakt dat dit hem belette op behoorlijke wijze zijn grieven in deze procedure te formuleren. Ook laatstgenoemd oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk, gelet op hetgeen [eiser] in zijn incidentele memorie op dit punt heeft aangevoerd.”
Doorhaling op de rol na voorsorteren op verval van instantie
Wanneer op de roldatum die op verzoek van de wederpartij bepaald is geen van beide procespartijen nog iets ondernemen, kan de rechter besluiten de procedure op de rol door te halen (art. 251 lid 5 Rv.). Zie de pagina Doorhaling op de rol.
Proceskosten bij verval van instantie
De proceskosten worden bij verval van instantie in beginsel gecompenseerd (ieder draagt de eigen kosten). De rechter kan daar echter van afwijken (art. 252 lid 1 Rv.).
Wanneer sprake is van gemaakte kosten voor deskundigen geldt ook hier de regeling van art. 248 Rv. (art. 252 lid 2 Rv.). Zie de pagina Doorhaling op de rol.
Rechtsgevolgen verval van instantie
Na verval van instantie wordt de situatie van voor de procedure hersteld (art. 253 lid 1 Rv.). Net als bij afstand van instantie geldt hierbij, dat de regels inzake verjaring van toepassing zijn: de procedure mist dan stuitende werking. Zie de pagina Afstand van instantie.
Het verval van instantie leidt ook tot het vervallen van alle tussenbeslissingen in de instantie, tenzij die de status van een eindbeslissing hebben ten aanzien van een gedeelte van het gevorderde en daar niet tegen is opgekomen. Aldus HR 17 december 2010 (eisers/Gemeente Heeze-Leende c.s.).
Behoud eventueel vergaard bewijs en erkenningen
Een voordeeltje bij verval van instantie is, dat in de vervallen procedure vergaard bewijs en de erkentenis van stellingen in stand blijft. Wordt een nieuwe procedure ingeleid over dezelfde vordering(en), dan kan dit tot voordeel van de procespartijen strekken (art. 253 lid 2 Rv.).
Verval van instantie na faillissement eiser
Ingevolge art. 27 Fw. kan ingeval van faillietverklaring van de eisende partij worden opgeroepen, teneinde de procedure over te nemen. Doet de curator dat niet, dan heeft de gedaagde eveneens de gelegenheid verval van instantie te vragen. Wanneer de curator de procedure overneemt, dan wordt daarmee de gefailleerde zelf van rechtswege buiten de procedure gesteld. Zie ook de pagina Procedures gefailleerde.
De gefailleerde kan – als hij een vordering heeft ingesteld die niet aan de boedel toekomt – voorkomen dat hij buiten de procedure wordt gesteld ten aanzien van die vordering, door uitdrukkelijk erop te wijzen dat hij de procedure voor die vordering wil voortzetten op eigen naam buiten de boedel om. Zie ook het arrest HR 13 maart 2020 (NN/Bureau Integriteit BING).
Auteur & Last edit
[MdV, 28-12-2019; laatste bewerking 27-05-2023]
Verval van instantie (Par. 3, Afd. 13, Titel 2, Boek 1 Rv.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!