Pagina inhoud

    Appellabiliteit (Afd. 1, Titel 7, Boek 1 Rv.)

    Inleiding zaken onderworpen aan hoger beroep (appellabiliteit)

    In Afd. 1, Titel 7 Boek I Rv. is geregeld, in welke gevallen (tegen welke rechterlijke beslissingen) hoger beroep kan worden ingesteld. De afdeling omvat 5 artikelen (art. 332 Rv. tot en met art. 337 Rv.). Art. 336 Rv. en art. 338 Rv. zijn bij de invoering van het herziene procesrecht in 2002 komen te vervallen.

    Wanneer kun je in hoger beroep?

    Het uitgangspunt van de wet is dat hoger beroep in beginsel altijd mogelijk is. Dit uitgangspunt is neergelegd in art. 332 Rv.. Het Nederlandse procesrecht gaat in beginsel uit van een rechtsgang bestaande uit twee feitelijke instanties en cassatieberoep bij de Hoge Raad. In de feitelijke instanties kan – zoals de term al zegt – gedebatteerd worden over de feiten. In dat kader kan er ook bvb. een bewijsopdracht worden gegeven om vast te stellen wat de feiten zijn.

    Daarnaast kan in de feitelijke instanties gedebatteerd worden over het recht: de juridische consequenties die aan de feiten verbonden moeten worden en de uitleg van het recht. In cassatie kan uitsluitend nog over dit aspect worden gedebatteerd.

    Rechtsmiddelenverbod

    In tal van wettelijke regelingen is bepaald, dat hoger beroep tegen een beslissing van de rechter in 1e instantie niet mogelijk is. Dat wordt wel aangeduid als een ‘rechtsmiddelenverbod’. Tegen de beslissing van de rechter kan in dat geval dus geen hoger beroep worden ingesteld, ook niet als die beslissing fout is.

    Doorbreking rechtsmiddelenverbod

    Er is echter toch een aantal gevallen, waarin ondanks een rechtsmiddelenverbod toch hoger beroep mogelijk is. Volgens vaste rechtspraak kan een wettelijk rechtsmiddelenverbod worden doorbroken indien de rechter:

    (i) buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende bepaling is getreden;

    (ii) de desbetreffende bepaling ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten; of

    (iii) bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.

    Jurisprudentie rechtsmiddelenverbod

    In HR 25 februari 2022 is de doorbreking van het rechtsmiddelenverbod aan de orde. De Kantonrechter had de Huurprijzenwet fout toegepast, doordat hij – onder wijziging van de overeengekomen huurprijs – een (lagere) redelijke huurprijs had vastgesteld, maar boven de liberalisatiegrens. Art. 7:262 lid 2 B.W. houdt een rechtsmiddelenverbod in. Ondanks het feit, dat deze beslissing fout was, was dit geen reden tot doorbreking van het appèlverbod.

    In de conclusie bij het hiervoor vermelde arrest HR 25 februari 2022 (inzake het rechtsmiddelenverbod in procedures over de vaststelling van de redelijke huurprijs) gaat de P-G in op de criteria voor het toelaten van doorbreking van het rechtsmiddelenverbod.

    Lees meer over deze criteria in de bespreking op Lawyrup van de conclusie P-G bij HR 25 februari 2022 (lees Rechtspraak).

    Een onjuiste toepassing van een bepaling levert echter geen grond voor doorbreking op. Het rechtsmiddelenverbod is immers juist bedoeld om discussie uit te sluiten over de wijze waarop de rechter van zijn aan de desbetreffende bepaling ontleende bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Zie ook bijv. HR 1 april 2011 (Flynth/Stoffels). Dit betrof het verbod om hoger beroep in te stellen tegen een beslissing van de Kantonrechter tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst.

    In Hof Den Haag 1 februari 2011 (woonboot aan spudpalen) kwam het rechtsmiddelenverbod ook aan de orde. In dat geval werd het hoger beroep deels wel toegestaan, doordat de Kantonrechter buiten de wettelijke regels getreden was.

    Minimumbedrag: appèlgrens

    Art. 332 Rv. bevat een algemene beperking voor zaken met een – naar het oordeel van de wetgever – te klein belang: hoger beroep is niet mogelijk wanneer het bedrag van de vordering waarover de rechter in 1e instantie heeft beslist niet hoger is dan EUR 1.750,=. Dit om te voorkomen dat het rechterlijk apparaat – met alle daarmee gepaard gaande kosten – belast wordt voor een relatief onbelangrijke zaak. Zie in dit verband ook art. 3:303 B.W., dat bepaalt dat voorwaarde voor het instellen van een vordering is, dat de eiser (of verzoeker) een belang heeft. Zie de pagina Algemene bepalingen rechtsvorderingen.

    Wanneer het een vordering van onbepaalde waarde is, maar “duidelijke aanwijzingen” zijn dat het belang dit bedrag niet te boven gaat, dan geldt eveneens dat geen hoger beroep mogelijk is.

    Geen hoger beroep als partijen dat zijn overeengekomen

    Als partijen zijn overeengekomen slechts in één feitelijke instantie te procederen, dan is hoger beroep niet mogelijk. Voorwaarde is dat dit een zaak betreft die uitsluitend hun eigen rechtsbetrekking raakt en zij daarover vrijelijk kunnen beslissen (art. 333 Rv.). Wanneer het dus gaat om een ‘status’ van hun rechtsbetrekking dan kan dit niet.

    In de procedure van art. 96 Rv. – de beslechting van een geschil via de minnelijke procedure bij de Kantonrechter – dan geldt als standaard dat geen hoger beroep mogelijk is, tenzij partijen uitdrukkelijk overeenkomen dat dit wel mogelijk is. Zie de pagina Kantonzaken, omgekeerde prorogatie.

    Geen hoger beroep mogelijk na berusting

    Wanneer een partij in een vonnis berust heeft, kan deze daarna uiteraard niet alsnog in hoger beroep (art. 334 Rv.). Ook hier is de nodige jurisprudentie over. Met name wanneer er gemachtigden in het spel zijn gaan hier wel eens dingen verkeerd. Ook kunnen partijen soms uitlatingen doen waar ze later spijt van hebben. Zie voor jurisprudentie de pagina Verzet.

    Appèl verstekvonnis

    In verstekzaken is het rechtsmiddel verzet, zodat hoger beroep tegen een verstekvonnis niet open staat (art. 335 Rv.). Zie de pagina Verzet.

    Wanneer na verzet een nieuwe beslissing is gewezen, dan kan daartegen wel alsnog hoger beroep worden ingesteld, voor zover dat niet op de hiervoor vermelde gronden is uitgesloten.

    Tussentijds appèl: verlof rechter voorwaarde, tenzij deelvonnis

    De rechter kan besluiten een tussenvonnis te wijzen (art. 232 lid 1 Rv.). Art. 337 Rv. bevat een regeling voor appèl tegen tussenvonnissen. Deze bepaling geldt sinds 1 januari 2002. Art. 337 lid 1 Rv. bepaalt, dat tussentijds hoger beroep tegen een vonnis, waarbij wordt beslist op een verzoek om een voorlopige voorziening, steeds hoger beroep mogelijk is.

    Voor hoger beroep tegen tussenuitspraak is verlof van de rechter voorwaarde

    Van alle overige tussenuitspraken is tussentijds appèl is op grond van art. 337 lid 2 Rv. alleen mogelijk tegelijk met het eindvonnis in de zaak, tenzij de rechter tussentijds appèl toestaat. Voordien was steeds hoger beroep tegen tussenvonnissen mogelijk. De wetgever heeft dit omgedraaid, omdat voortdurende tussentijdse procedures in hoger beroep tegen elk tussenvonnis de procedure als geheel nogal kunnen vertragen en dit het rechterlijk apparaat extra belast.

    Dit geldt echter alleen echte tussenvonnissen: wanneer de rechter in een tussentijdse beslissing een deel van het gevorderde definitief afdoet – dus niet alleen in de overwegingen van het vonnis maar ook in het dictum, dan is dat gedeelte van het vonnis een deelvonnis (ook wel deeluitspraak).

    Hoger beroep tegen tussenuitspraken waarin deel dictum wordt afgedaan (deelvonnis)

    Tegen deelvonnissen kan wel zonder verlof hoger beroep worden ingesteld: het is immers geen tussenvonnis maar een eindvonnis op dat onderdeel van het geschil. De beroepstermijn van het deelvonnis begint direct na het uitspreken ervan te lopen. Beslist de rechter een deel van de vordering in de overwegingen, maar niet in het dictum, dan spreken we van een eindbeslissing. De rechter mag daarvan in principe niet terugkomen, maar hoger beroep is pas mogelijk als die eindbeslissing ook leidt tot afdoening in het dictum van een later vonnis. Zie ook de pagina Algemene bepalingen vonnis, waar nader wordt ingegaan op de verschillende soorten vonnissen die kunnen voorkomen.

    Zie voor een voorbeeld het arrest HR 26 januari 2024 (Swarco Mobility Nederland <voorheen Dynniq Nederland/Slotboom q.q. en cessionaris). De vraag was of de beslissing van het Hof, waarbij de tussenkomende cessionaris alsnog het proces mocht overnemen, cassabel was. De Hoge Raad oordeelde van niet, omdat die beslissing juist niet het boek sloot, maar tot voortzetting van de procedure leidde.

    Zie de nader bespreking van HR 26 januari 2024 (Swarco Mobility Nederland <voorheen Dynniq Nederland/Slotboom q.q. en cessionaris) op Lawyrup (lees Rechtspraak).

    Het tussentijds hoger beroep schorst de procedure bij de lagere instantie, totdat in hoger beroep is beslist.

    Hoe herken je een deeluitspraak?

    Als in het dictum uitdrukkelijk enig deel van het gevorderde definitief wordt afgedaan en daarmee een einde komt aan het geding tussen partijen, is die beslissing een einduitspraak. Dit heeft de Hoge Raad nog eens bevestigd in HR 10 oktober 2003 (Peeters/Van den Wildenberg), waarin de Hoge Raad echter beslist dat wanneer het Hof in tussentijds appèl het vonnis van de rechtbank – waarin de rechtbank de opgeworpen exceptie van onbevoegdheid had verworpen – bekrachtigt en de zaak terugverwijst, daarmee geen einde is gekomen aan het geding tussen partijen, zodat die beslissing geen einduitspraak maar een tussenarrest is. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.3):

    “Het dictum van het bestreden arrest – bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding en verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling – houdt niet een beslissing in die ten opzichte van (een van) de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt. Dat arrest is dus een tussenarrest.”

    Andere onderdelen van vonnis dat een deelvonnis bevat

    Van de andere onderdelen van het deelvonnis zou je in beginsel niet in beroep kunnen gaan. Je moet in beginsel – behoudens verlof van de rechtbank – wachten tot de einduitspraak en die tussenvonnissen dan meenemen in het hoger beroep tegen het eindvonnis. Vgl. HR 2 oktober 2015 (exclusieve afname Nevisma) (r.o. 4.4).

    Maar wanneer je beroep instelt tegen een deelvonnis, dan kun je meteen ook grieven naar voren brengen tegen die andere onderdelen. Wat uiteraard niet mag is alleen tegen die onderdelen grieven en niet tegen het deelvonnis, want dan maak je oneigenlijk gebruik van deze mogelijkheid.

    De vraag of tussentijdse cassatie mogelijk was tegen een gedeeltelijk eindarrest en gedeeltelijk tussenarrest, werd in het arrest HR 23 januari 2004 (Ponteecen/Stratex) niet door partijen zelf aan de orde gesteld, maar de Hoge Raad nam de gelegenheid te baat hierover zelf ambtshalve een lesje procesrecht te geven.

    Lees de bespreking op Lawyrup van HR 23 januari 2004 (Ponteecen/Stratex) (lees Rechtspraak).

    Wanneer éénmaal een rechtsmiddel tegen een tussenuitspraak is ingesteld, dan kan die tussenuitspraak niet opnieuw met het beroep tegen het eindvonnis of eindarrest weer aan de orde gesteld worden. De procespartij die tussentijds in hoger beroep gaat, doet er dan ook verstandig aan dit tegen alle onderdelen van het vonnis te doen. Laat hij dat na, dan kan dit meebrengen dat bij een hoger beroep tegen het eindvonnis niet alsnog geklaagd kan worden. Aldus ook HR 30 maart 2012 (aansprakelijkheid tussenpersoon AMEV), inzake een beslissing van de rechtbank over de bewijslastverdeling. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.3.4):

    “Het vorenstaande lijdt evenwel uitzondering in het zich hier tevens voordoende geval dat de geïntimeerde zelf eerder tussentijds hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis waarin de eindbeslissing over de bewijslastverdeling of over de gevolgen van de bewijslevering is vervat, en hij die beslissing toen niet of tevergeefs heeft bestreden. De partij die tussentijds beroep instelt, is immers gehouden daarin al zijn bezwaren tegen de tot dan toe gewezen tussenvonnissen aan te voeren en verliest de mogelijkheid dat bij een latere gelegenheid in appel te doen (HR 14 december 1973, LJN AC3890, NJ 1974/347, HR 16 oktober 1992, LJN ZC0721, NJ 1992/791, HR 8 juni 2001, LJN AB2019, NJ 2001/432 en HR 9 mei 2003, LJN AF4606, NJ 2005/168).”

    Termijn tussentijds hoger beroep niet pas na verlof: termijn vangt meteen aan

    In het arrest HR 17 december 2004 (Bosta/VDL) heeft de Hoge Raad toegelicht, dat de termijn voor het instellen van tussentijds hoger beroep – ook als er verlof nodig is – direct aanvangt, en niet pas nadat verlof is verleend. Er kan zelfs alvast hoger beroep worden ingesteld hangende het verzoek om of de beslissing op dat verlof.

    Lees de overwegingen van HR 17 december 2004 (Bosta/VDL) (lees Rechtspraak).

    Auteur & Last edit

    [MdV, 6-07-2018; laatste bewerking 4-05-2024]

    Appellabiliteit (Afd. 1, Titel 7, Boek 1 Rv.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Praktizijns

    Pagina inhoud

      Appellabiliteit (Afd. 1, Titel 7, Boek 1 Rv.)

      Inleiding zaken onderworpen aan hoger beroep (appellabiliteit)

      In Afd. 1, Titel 7 Boek I Rv. is geregeld, in welke gevallen (tegen welke rechterlijke beslissingen) hoger beroep kan worden ingesteld. De afdeling omvat 5 artikelen (art. 332 Rv. tot en met art. 337 Rv.). Art. 336 Rv. en art. 338 Rv. zijn bij de invoering van het herziene procesrecht in 2002 komen te vervallen.

      Wanneer kun je in hoger beroep?

      Het uitgangspunt van de wet is dat hoger beroep in beginsel altijd mogelijk is. Dit uitgangspunt is neergelegd in art. 332 Rv.. Het Nederlandse procesrecht gaat in beginsel uit van een rechtsgang bestaande uit twee feitelijke instanties en cassatieberoep bij de Hoge Raad. In de feitelijke instanties kan – zoals de term al zegt – gedebatteerd worden over de feiten. In dat kader kan er ook bvb. een bewijsopdracht worden gegeven om vast te stellen wat de feiten zijn.

      Daarnaast kan in de feitelijke instanties gedebatteerd worden over het recht: de juridische consequenties die aan de feiten verbonden moeten worden en de uitleg van het recht. In cassatie kan uitsluitend nog over dit aspect worden gedebatteerd.

      Rechtsmiddelenverbod

      In tal van wettelijke regelingen is bepaald, dat hoger beroep tegen een beslissing van de rechter in 1e instantie niet mogelijk is. Dat wordt wel aangeduid als een ‘rechtsmiddelenverbod’. Tegen de beslissing van de rechter kan in dat geval dus geen hoger beroep worden ingesteld, ook niet als die beslissing fout is.

      Doorbreking rechtsmiddelenverbod

      Er is echter toch een aantal gevallen, waarin ondanks een rechtsmiddelenverbod toch hoger beroep mogelijk is. Volgens vaste rechtspraak kan een wettelijk rechtsmiddelenverbod worden doorbroken indien de rechter:

      (i) buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende bepaling is getreden;

      (ii) de desbetreffende bepaling ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten; of

      (iii) bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.

      Jurisprudentie rechtsmiddelenverbod

      In HR 25 februari 2022 is de doorbreking van het rechtsmiddelenverbod aan de orde. De Kantonrechter had de Huurprijzenwet fout toegepast, doordat hij – onder wijziging van de overeengekomen huurprijs – een (lagere) redelijke huurprijs had vastgesteld, maar boven de liberalisatiegrens. Art. 7:262 lid 2 B.W. houdt een rechtsmiddelenverbod in. Ondanks het feit, dat deze beslissing fout was, was dit geen reden tot doorbreking van het appèlverbod.

      In de conclusie bij het hiervoor vermelde arrest HR 25 februari 2022 (inzake het rechtsmiddelenverbod in procedures over de vaststelling van de redelijke huurprijs) gaat de P-G in op de criteria voor het toelaten van doorbreking van het rechtsmiddelenverbod.

      Lees meer over deze criteria in de bespreking op Lawyrup van de conclusie P-G bij HR 25 februari 2022 (lees Rechtspraak).

      Een onjuiste toepassing van een bepaling levert echter geen grond voor doorbreking op. Het rechtsmiddelenverbod is immers juist bedoeld om discussie uit te sluiten over de wijze waarop de rechter van zijn aan de desbetreffende bepaling ontleende bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Zie ook bijv. HR 1 april 2011 (Flynth/Stoffels). Dit betrof het verbod om hoger beroep in te stellen tegen een beslissing van de Kantonrechter tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst.

      In Hof Den Haag 1 februari 2011 (woonboot aan spudpalen) kwam het rechtsmiddelenverbod ook aan de orde. In dat geval werd het hoger beroep deels wel toegestaan, doordat de Kantonrechter buiten de wettelijke regels getreden was.

      Minimumbedrag: appèlgrens

      Art. 332 Rv. bevat een algemene beperking voor zaken met een – naar het oordeel van de wetgever – te klein belang: hoger beroep is niet mogelijk wanneer het bedrag van de vordering waarover de rechter in 1e instantie heeft beslist niet hoger is dan EUR 1.750,=. Dit om te voorkomen dat het rechterlijk apparaat – met alle daarmee gepaard gaande kosten – belast wordt voor een relatief onbelangrijke zaak. Zie in dit verband ook art. 3:303 B.W., dat bepaalt dat voorwaarde voor het instellen van een vordering is, dat de eiser (of verzoeker) een belang heeft. Zie de pagina Algemene bepalingen rechtsvorderingen.

      Wanneer het een vordering van onbepaalde waarde is, maar “duidelijke aanwijzingen” zijn dat het belang dit bedrag niet te boven gaat, dan geldt eveneens dat geen hoger beroep mogelijk is.

      Geen hoger beroep als partijen dat zijn overeengekomen

      Als partijen zijn overeengekomen slechts in één feitelijke instantie te procederen, dan is hoger beroep niet mogelijk. Voorwaarde is dat dit een zaak betreft die uitsluitend hun eigen rechtsbetrekking raakt en zij daarover vrijelijk kunnen beslissen (art. 333 Rv.). Wanneer het dus gaat om een ‘status’ van hun rechtsbetrekking dan kan dit niet.

      In de procedure van art. 96 Rv. – de beslechting van een geschil via de minnelijke procedure bij de Kantonrechter – dan geldt als standaard dat geen hoger beroep mogelijk is, tenzij partijen uitdrukkelijk overeenkomen dat dit wel mogelijk is. Zie de pagina Kantonzaken, omgekeerde prorogatie.

      Geen hoger beroep mogelijk na berusting

      Wanneer een partij in een vonnis berust heeft, kan deze daarna uiteraard niet alsnog in hoger beroep (art. 334 Rv.). Ook hier is de nodige jurisprudentie over. Met name wanneer er gemachtigden in het spel zijn gaan hier wel eens dingen verkeerd. Ook kunnen partijen soms uitlatingen doen waar ze later spijt van hebben. Zie voor jurisprudentie de pagina Verzet.

      Appèl verstekvonnis

      In verstekzaken is het rechtsmiddel verzet, zodat hoger beroep tegen een verstekvonnis niet open staat (art. 335 Rv.). Zie de pagina Verzet.

      Wanneer na verzet een nieuwe beslissing is gewezen, dan kan daartegen wel alsnog hoger beroep worden ingesteld, voor zover dat niet op de hiervoor vermelde gronden is uitgesloten.

      Tussentijds appèl: verlof rechter voorwaarde, tenzij deelvonnis

      De rechter kan besluiten een tussenvonnis te wijzen (art. 232 lid 1 Rv.). Art. 337 Rv. bevat een regeling voor appèl tegen tussenvonnissen. Deze bepaling geldt sinds 1 januari 2002. Art. 337 lid 1 Rv. bepaalt, dat tussentijds hoger beroep tegen een vonnis, waarbij wordt beslist op een verzoek om een voorlopige voorziening, steeds hoger beroep mogelijk is.

      Voor hoger beroep tegen tussenuitspraak is verlof van de rechter voorwaarde

      Van alle overige tussenuitspraken is tussentijds appèl is op grond van art. 337 lid 2 Rv. alleen mogelijk tegelijk met het eindvonnis in de zaak, tenzij de rechter tussentijds appèl toestaat. Voordien was steeds hoger beroep tegen tussenvonnissen mogelijk. De wetgever heeft dit omgedraaid, omdat voortdurende tussentijdse procedures in hoger beroep tegen elk tussenvonnis de procedure als geheel nogal kunnen vertragen en dit het rechterlijk apparaat extra belast.

      Dit geldt echter alleen echte tussenvonnissen: wanneer de rechter in een tussentijdse beslissing een deel van het gevorderde definitief afdoet – dus niet alleen in de overwegingen van het vonnis maar ook in het dictum, dan is dat gedeelte van het vonnis een deelvonnis (ook wel deeluitspraak).

      Hoger beroep tegen tussenuitspraken waarin deel dictum wordt afgedaan (deelvonnis)

      Tegen deelvonnissen kan wel zonder verlof hoger beroep worden ingesteld: het is immers geen tussenvonnis maar een eindvonnis op dat onderdeel van het geschil. De beroepstermijn van het deelvonnis begint direct na het uitspreken ervan te lopen. Beslist de rechter een deel van de vordering in de overwegingen, maar niet in het dictum, dan spreken we van een eindbeslissing. De rechter mag daarvan in principe niet terugkomen, maar hoger beroep is pas mogelijk als die eindbeslissing ook leidt tot afdoening in het dictum van een later vonnis. Zie ook de pagina Algemene bepalingen vonnis, waar nader wordt ingegaan op de verschillende soorten vonnissen die kunnen voorkomen.

      Zie voor een voorbeeld het arrest HR 26 januari 2024 (Swarco Mobility Nederland <voorheen Dynniq Nederland/Slotboom q.q. en cessionaris). De vraag was of de beslissing van het Hof, waarbij de tussenkomende cessionaris alsnog het proces mocht overnemen, cassabel was. De Hoge Raad oordeelde van niet, omdat die beslissing juist niet het boek sloot, maar tot voortzetting van de procedure leidde.

      Zie de nader bespreking van HR 26 januari 2024 (Swarco Mobility Nederland <voorheen Dynniq Nederland/Slotboom q.q. en cessionaris) op Lawyrup (lees Rechtspraak).

      Het tussentijds hoger beroep schorst de procedure bij de lagere instantie, totdat in hoger beroep is beslist.

      Hoe herken je een deeluitspraak?

      Als in het dictum uitdrukkelijk enig deel van het gevorderde definitief wordt afgedaan en daarmee een einde komt aan het geding tussen partijen, is die beslissing een einduitspraak. Dit heeft de Hoge Raad nog eens bevestigd in HR 10 oktober 2003 (Peeters/Van den Wildenberg), waarin de Hoge Raad echter beslist dat wanneer het Hof in tussentijds appèl het vonnis van de rechtbank – waarin de rechtbank de opgeworpen exceptie van onbevoegdheid had verworpen – bekrachtigt en de zaak terugverwijst, daarmee geen einde is gekomen aan het geding tussen partijen, zodat die beslissing geen einduitspraak maar een tussenarrest is. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.3):

      “Het dictum van het bestreden arrest – bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding en verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling – houdt niet een beslissing in die ten opzichte van (een van) de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt. Dat arrest is dus een tussenarrest.”

      Andere onderdelen van vonnis dat een deelvonnis bevat

      Van de andere onderdelen van het deelvonnis zou je in beginsel niet in beroep kunnen gaan. Je moet in beginsel – behoudens verlof van de rechtbank – wachten tot de einduitspraak en die tussenvonnissen dan meenemen in het hoger beroep tegen het eindvonnis. Vgl. HR 2 oktober 2015 (exclusieve afname Nevisma) (r.o. 4.4).

      Maar wanneer je beroep instelt tegen een deelvonnis, dan kun je meteen ook grieven naar voren brengen tegen die andere onderdelen. Wat uiteraard niet mag is alleen tegen die onderdelen grieven en niet tegen het deelvonnis, want dan maak je oneigenlijk gebruik van deze mogelijkheid.

      De vraag of tussentijdse cassatie mogelijk was tegen een gedeeltelijk eindarrest en gedeeltelijk tussenarrest, werd in het arrest HR 23 januari 2004 (Ponteecen/Stratex) niet door partijen zelf aan de orde gesteld, maar de Hoge Raad nam de gelegenheid te baat hierover zelf ambtshalve een lesje procesrecht te geven.

      Lees de bespreking op Lawyrup van HR 23 januari 2004 (Ponteecen/Stratex) (lees Rechtspraak).

      Wanneer éénmaal een rechtsmiddel tegen een tussenuitspraak is ingesteld, dan kan die tussenuitspraak niet opnieuw met het beroep tegen het eindvonnis of eindarrest weer aan de orde gesteld worden. De procespartij die tussentijds in hoger beroep gaat, doet er dan ook verstandig aan dit tegen alle onderdelen van het vonnis te doen. Laat hij dat na, dan kan dit meebrengen dat bij een hoger beroep tegen het eindvonnis niet alsnog geklaagd kan worden. Aldus ook HR 30 maart 2012 (aansprakelijkheid tussenpersoon AMEV), inzake een beslissing van de rechtbank over de bewijslastverdeling. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.3.4):

      “Het vorenstaande lijdt evenwel uitzondering in het zich hier tevens voordoende geval dat de geïntimeerde zelf eerder tussentijds hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis waarin de eindbeslissing over de bewijslastverdeling of over de gevolgen van de bewijslevering is vervat, en hij die beslissing toen niet of tevergeefs heeft bestreden. De partij die tussentijds beroep instelt, is immers gehouden daarin al zijn bezwaren tegen de tot dan toe gewezen tussenvonnissen aan te voeren en verliest de mogelijkheid dat bij een latere gelegenheid in appel te doen (HR 14 december 1973, LJN AC3890, NJ 1974/347, HR 16 oktober 1992, LJN ZC0721, NJ 1992/791, HR 8 juni 2001, LJN AB2019, NJ 2001/432 en HR 9 mei 2003, LJN AF4606, NJ 2005/168).”

      Termijn tussentijds hoger beroep niet pas na verlof: termijn vangt meteen aan

      In het arrest HR 17 december 2004 (Bosta/VDL) heeft de Hoge Raad toegelicht, dat de termijn voor het instellen van tussentijds hoger beroep – ook als er verlof nodig is – direct aanvangt, en niet pas nadat verlof is verleend. Er kan zelfs alvast hoger beroep worden ingesteld hangende het verzoek om of de beslissing op dat verlof.

      Lees de overwegingen van HR 17 december 2004 (Bosta/VDL) (lees Rechtspraak).

      Auteur & Last edit

      [MdV, 6-07-2018; laatste bewerking 4-05-2024]

      Appellabiliteit (Afd. 1, Titel 7, Boek 1 Rv.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!