Pagina inhoud

    Klimaatoma’s winnen zaak bij EHRM

    Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft op 9 april 2024 een spraakmakende uitspraak gedaan in de zaak die was aangespannen door een groep van 2.000 Zwitserse vrouwen tegen Zwitserland. Zie EHRM 9 april 2024 (Verein Klimaseniorinnen/Zwitserland). Hiermee wordt de lijn van jurisprudentie waarmee burgers opkomen tegen klimaatverandering doorgezet.

    Ontvankelijkheid bij EHRM in klimaatzaken

    Het Hof zet eerst uiteen, welke vereisten gesteld worden aan ontvankelijkheid in zaken als deze. Daarvoor is vereist dat een klager kan worden aangemerkt als slachtoffer in de zin van artikel 34 EVRM. Een individuele klager moet aantonen dat zij persoonlijk en rechtstreeks worden getroffen door het handelen of nalaten van de overheid.

    Dit beoordeelt het EHRM aan de hand van een tweetal criteria: 

    a. de hoogte van de intensiteit van de blootstelling van de klager aan de nadelige gevolgen van klimaatverandering; en

    b. de dringendheid van de noodzaak om de individuele bescherming van de klager te waarborgen.

    Het is niet mogelijk op te komen voor het algemeen belang, als de klager niet zelf door (het ontbreken van) maatregelen van de overheid geraakt wordt.

    Het Hof overwoog:

    “590. In order to claim to be a “victim” in the context of an alleged violation of Article 6 of the Convention, and to complain of alleged procedural shortcomings under that provision, it is normally sufficient that the applicant was affected as a party to the proceedings brought by him or her before the domestic courts. This is true for individuals (see, for instance, Balmer‑Schafroth and Others v. Switzerland, 26 August 1997, § 26, Reports 1997‑IV, and Çöçelli and Others v. Türkiye, no. 81415/12, §§ 39‑40, 11 October 2022) and for associations (see, for instance, Gorraiz Lizarraga and Others, cited above, § 36, and Yusufeli İlçesini Güzelleştirme Yaşatma Kültür Varlıklarını Koruma Derneği, cited above, § 40, with further references).

    591. Where the locus standi of an applicant has been denied at the domestic level (see, for instance, Bursa Barosu Başkanlığı and Others v. Turkey, no. 25680/05, §§ 114‑16, 19 June 2018), including in instances where the applicant was not recognised as possessing an interest in bringing an action, and where the applicant complains of a lack of access to a court or of another procedural deficiency in that respect, the matter of victim status may more appropriately be examined in the context of the assessment of the applicability of Article 6 to the dispute in question (see, for instance, Asselbourg and Others, cited above; Folkman and Others v. the Czech Republic (dec.), no. 23673/03, 10 July 2006; Sarl du Parc d’Activités de Blotzheim v. France, no. 72377/01, §§ 18‑20, 11 July 2006; and Association Burestop 55 and Others, cited above, §§ 52‑60).”

    Klacht van de klimaatoma’s

    Een vereniging van 2.000 oudere Zwitserse vrouwen plus 4 individuele vrouwen (van 80-plus) hadden een procedure gevoerd tegen de Zwitserse Staat, omdat zij vonden dat deze te weinig deed tegen ‘global warming’, en zij door de hittegolven die daaruit voortvloeien in hun gezondheid worden getroffen en dit een nadelig effect heeft op hun levensverwachting. De Zwitserse hoogste rechter wees deze klachten af.

    Daarop hebben zij zich gericht tot het EHRM. De klachten werden gebaseerd op onder meer art. 6 EVRM (toegang tot de rechter) en art. 8 EVRM (bescherming van het privéleven). Het Hof vermeldt:

    “291. Complaining about the failures by the Swiss authorities to mitigate climate change, and in particular the effects of global warming, including a lack of access to a court in that connection, the applicants relied on Articles 2, 6, 8 and 13 of the Convention.”

    en

    “296. The applicants complained of various failures by the Swiss authorities to mitigate climate change – and in particular the effect of global warming – which had adversely affected the lives, living conditions and health of the individual applicants and members of the applicant association. They relied on Articles 2 and 8 of the Convention.”

    Oordeel van het EHRM inzake klimaatoma’s/Zwitserland

    De uitspraak wordt voorafgegaan door een zeer uitvoerige beschrijving van de ontwikkelingen – zowel qua wetgeving als qua uitspraken – op het gebied van het klimaat. Daarbij komt ook de Urgendazaak ter sprake:

    “260. In State of the Netherlands v. Stichting Urgenda (20 December 2019, NL:HR:2019:2007), the Supreme Court of the Netherlands upheld the lower courts’ order directing the State to reduce GHG by the end of 2020 by at least 25% compared to 1990.”

    Het Hof overwoog over het oordeel van de nationale rechter:

    “635. The Court is not persuaded by the domestic courts’ findings that there was still some time to prevent global warming from reaching the critical limit.

    Vervolgens passeert een hele lijst aan ‘legal opinions’ van Lidstaten en van een keur aan organisaties en deskundigen de revue (nrs. 366 – 409).

    Het Hof begint dan met een aantal Preliminary points (nr. 410) over het klimaatprobleem. Allereerst merkt het Hof op:

    “410. At the outset, the Court notes that climate change is one of the most pressing issues of our times.”

    Daarna bespreekt het Hof verschillende aspecten van dit probleem juridisch bezien. Onder de kop ‘General considerations relating to climate‑change cases‘ besteedt het aandacht aan: (a) causale verbanden (424-426), (b) bewijskwesties (427-430), (c) gevolgen van klimaatverandering voor de mensenrechten (430-436), (d) ‘The question of causation and positive obligations in the climate-change context’ (437-440), (e) The issue of the proportion of State responsibility (441-444), (f) Scope of the Court’s assessment (445-451) en (g) Relevant principles regarding the interpretation of the Convention (452-457).

    Het Hof stelt onder (f) (nr. 445 e.v.) voorop, dat het EVRM niet voorziet in bepalingen om klimaatverandering tegen te gaan, maar wel wanneer dat de mensenrechten raakt (446). Het Hof realiseert zich, dat deze problematiek ook speelt binnen politieke context.

    “449. The Court is mindful of the fact that in a context such as the present one it may be difficult to clearly distinguish issues of law from questions of policy and political choices and, therefore, of the fundamentally subsidiary role of the Convention, particularly given the complexity of the issues involved with regard to environmental policy-making.

    (…)

    It has stressed that national authorities have direct democratic legitimation and are in principle better placed than an international court to evaluate the relevant needs and conditions. In matters of general policy, or political choices, on which opinions within a democratic society may reasonably differ widely, the role of the domestic policy-maker is given special weight.”

    Maar:

    “450. However, this does not exclude the possibility that where complaints raised before the Court relate to State policy with respect to an issue affecting the Convention rights of an individual or group of individuals, this subject matter is no longer merely an issue of politics or policy but also a matter of law having a bearing on the interpretation and application of the Convention. In such instances, the Court retains competence.”

    Schending van art. 8 EVRM door Zwiterland

    Het Hof concludeert vervolgens dat de Zwitserse Staat op het vlak van de bescherming van het privéleven van de klaagsters (art. 8 EVRM) tekort is geschoten:

    “573. In conclusion, there were some critical lacunae in the Swiss authorities’ process of putting in place the relevant domestic regulatory framework, including a failure by them to quantify, through a carbon budget or otherwise, national GHG emissions limitations. Furthermore, the Court has noted that, as recognised by the relevant authorities, the State had previously failed to meet its past GHG emission reduction targets (see paragraphs 558 to 559 above). By failing to act in good time and in an appropriate and consistent manner regarding the devising, development and implementation of the relevant legislative and administrative framework, the respondent State exceeded its margin of appreciation and failed to comply with its positive obligations in the present context.”

    Schending van art. 6 EVRM

    Ook op dit punt worden de klaagsters in het gelijk gesteld. Zij konden onvoldoende hun rechten realiseren via de Zwitserse rechter:

    “638. The foregoing considerations are sufficient to enable the Court to conclude that, to the extent that the applicant association’s claims fell within the scope of Article 6 § 1, its right of access to a court was restricted in such a way and to such an extent that the very essence of the right was impaired.”

    De Zwitserse Staat werd veroordeeld in de proceskosten van EUR 80.000. Een schadeclaim ex art. 41 en 46 EVRM hadden klaagsters niet ingediend.

    Parallelle klimaatzaken Frankrijk en Portugal

    Twee andere zaken die gelijktijdig speelden – van een Franse burgemeester tegen Frankrijk, die een zaak had aangespannen vanwege het dreigend onderlopen van zijn stadje, en van een groep Portugese jongeren tegen Portugal wegens de gevaarlijke bosbranden daar – werden door het Hof afgewezen.

    Zie voor het EVRM ook de pagina EVRM.

    Auteur & Last edit

    MdV, 30-04-2024

    Pagina inhoud

      Klimaatoma’s winnen zaak bij EHRM

      Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft op 9 april 2024 een spraakmakende uitspraak gedaan in de zaak die was aangespannen door een groep van 2.000 Zwitserse vrouwen tegen Zwitserland. Zie EHRM 9 april 2024 (Verein Klimaseniorinnen/Zwitserland). Hiermee wordt de lijn van jurisprudentie waarmee burgers opkomen tegen klimaatverandering doorgezet.

      Ontvankelijkheid bij EHRM in klimaatzaken

      Het Hof zet eerst uiteen, welke vereisten gesteld worden aan ontvankelijkheid in zaken als deze. Daarvoor is vereist dat een klager kan worden aangemerkt als slachtoffer in de zin van artikel 34 EVRM. Een individuele klager moet aantonen dat zij persoonlijk en rechtstreeks worden getroffen door het handelen of nalaten van de overheid.

      Dit beoordeelt het EHRM aan de hand van een tweetal criteria: 

      a. de hoogte van de intensiteit van de blootstelling van de klager aan de nadelige gevolgen van klimaatverandering; en

      b. de dringendheid van de noodzaak om de individuele bescherming van de klager te waarborgen.

      Het is niet mogelijk op te komen voor het algemeen belang, als de klager niet zelf door (het ontbreken van) maatregelen van de overheid geraakt wordt.

      Het Hof overwoog:

      “590. In order to claim to be a “victim” in the context of an alleged violation of Article 6 of the Convention, and to complain of alleged procedural shortcomings under that provision, it is normally sufficient that the applicant was affected as a party to the proceedings brought by him or her before the domestic courts. This is true for individuals (see, for instance, Balmer‑Schafroth and Others v. Switzerland, 26 August 1997, § 26, Reports 1997‑IV, and Çöçelli and Others v. Türkiye, no. 81415/12, §§ 39‑40, 11 October 2022) and for associations (see, for instance, Gorraiz Lizarraga and Others, cited above, § 36, and Yusufeli İlçesini Güzelleştirme Yaşatma Kültür Varlıklarını Koruma Derneği, cited above, § 40, with further references).

      591. Where the locus standi of an applicant has been denied at the domestic level (see, for instance, Bursa Barosu Başkanlığı and Others v. Turkey, no. 25680/05, §§ 114‑16, 19 June 2018), including in instances where the applicant was not recognised as possessing an interest in bringing an action, and where the applicant complains of a lack of access to a court or of another procedural deficiency in that respect, the matter of victim status may more appropriately be examined in the context of the assessment of the applicability of Article 6 to the dispute in question (see, for instance, Asselbourg and Others, cited above; Folkman and Others v. the Czech Republic (dec.), no. 23673/03, 10 July 2006; Sarl du Parc d’Activités de Blotzheim v. France, no. 72377/01, §§ 18‑20, 11 July 2006; and Association Burestop 55 and Others, cited above, §§ 52‑60).”

      Klacht van de klimaatoma’s

      Een vereniging van 2.000 oudere Zwitserse vrouwen plus 4 individuele vrouwen (van 80-plus) hadden een procedure gevoerd tegen de Zwitserse Staat, omdat zij vonden dat deze te weinig deed tegen ‘global warming’, en zij door de hittegolven die daaruit voortvloeien in hun gezondheid worden getroffen en dit een nadelig effect heeft op hun levensverwachting. De Zwitserse hoogste rechter wees deze klachten af.

      Daarop hebben zij zich gericht tot het EHRM. De klachten werden gebaseerd op onder meer art. 6 EVRM (toegang tot de rechter) en art. 8 EVRM (bescherming van het privéleven). Het Hof vermeldt:

      “291. Complaining about the failures by the Swiss authorities to mitigate climate change, and in particular the effects of global warming, including a lack of access to a court in that connection, the applicants relied on Articles 2, 6, 8 and 13 of the Convention.”

      en

      “296. The applicants complained of various failures by the Swiss authorities to mitigate climate change – and in particular the effect of global warming – which had adversely affected the lives, living conditions and health of the individual applicants and members of the applicant association. They relied on Articles 2 and 8 of the Convention.”

      Oordeel van het EHRM inzake klimaatoma’s/Zwitserland

      De uitspraak wordt voorafgegaan door een zeer uitvoerige beschrijving van de ontwikkelingen – zowel qua wetgeving als qua uitspraken – op het gebied van het klimaat. Daarbij komt ook de Urgendazaak ter sprake:

      “260. In State of the Netherlands v. Stichting Urgenda (20 December 2019, NL:HR:2019:2007), the Supreme Court of the Netherlands upheld the lower courts’ order directing the State to reduce GHG by the end of 2020 by at least 25% compared to 1990.”

      Het Hof overwoog over het oordeel van de nationale rechter:

      “635. The Court is not persuaded by the domestic courts’ findings that there was still some time to prevent global warming from reaching the critical limit.

      Vervolgens passeert een hele lijst aan ‘legal opinions’ van Lidstaten en van een keur aan organisaties en deskundigen de revue (nrs. 366 – 409).

      Het Hof begint dan met een aantal Preliminary points (nr. 410) over het klimaatprobleem. Allereerst merkt het Hof op:

      “410. At the outset, the Court notes that climate change is one of the most pressing issues of our times.”

      Daarna bespreekt het Hof verschillende aspecten van dit probleem juridisch bezien. Onder de kop ‘General considerations relating to climate‑change cases‘ besteedt het aandacht aan: (a) causale verbanden (424-426), (b) bewijskwesties (427-430), (c) gevolgen van klimaatverandering voor de mensenrechten (430-436), (d) ‘The question of causation and positive obligations in the climate-change context’ (437-440), (e) The issue of the proportion of State responsibility (441-444), (f) Scope of the Court’s assessment (445-451) en (g) Relevant principles regarding the interpretation of the Convention (452-457).

      Het Hof stelt onder (f) (nr. 445 e.v.) voorop, dat het EVRM niet voorziet in bepalingen om klimaatverandering tegen te gaan, maar wel wanneer dat de mensenrechten raakt (446). Het Hof realiseert zich, dat deze problematiek ook speelt binnen politieke context.

      “449. The Court is mindful of the fact that in a context such as the present one it may be difficult to clearly distinguish issues of law from questions of policy and political choices and, therefore, of the fundamentally subsidiary role of the Convention, particularly given the complexity of the issues involved with regard to environmental policy-making.

      (…)

      It has stressed that national authorities have direct democratic legitimation and are in principle better placed than an international court to evaluate the relevant needs and conditions. In matters of general policy, or political choices, on which opinions within a democratic society may reasonably differ widely, the role of the domestic policy-maker is given special weight.”

      Maar:

      “450. However, this does not exclude the possibility that where complaints raised before the Court relate to State policy with respect to an issue affecting the Convention rights of an individual or group of individuals, this subject matter is no longer merely an issue of politics or policy but also a matter of law having a bearing on the interpretation and application of the Convention. In such instances, the Court retains competence.”

      Schending van art. 8 EVRM door Zwiterland

      Het Hof concludeert vervolgens dat de Zwitserse Staat op het vlak van de bescherming van het privéleven van de klaagsters (art. 8 EVRM) tekort is geschoten:

      “573. In conclusion, there were some critical lacunae in the Swiss authorities’ process of putting in place the relevant domestic regulatory framework, including a failure by them to quantify, through a carbon budget or otherwise, national GHG emissions limitations. Furthermore, the Court has noted that, as recognised by the relevant authorities, the State had previously failed to meet its past GHG emission reduction targets (see paragraphs 558 to 559 above). By failing to act in good time and in an appropriate and consistent manner regarding the devising, development and implementation of the relevant legislative and administrative framework, the respondent State exceeded its margin of appreciation and failed to comply with its positive obligations in the present context.”

      Schending van art. 6 EVRM

      Ook op dit punt worden de klaagsters in het gelijk gesteld. Zij konden onvoldoende hun rechten realiseren via de Zwitserse rechter:

      “638. The foregoing considerations are sufficient to enable the Court to conclude that, to the extent that the applicant association’s claims fell within the scope of Article 6 § 1, its right of access to a court was restricted in such a way and to such an extent that the very essence of the right was impaired.”

      De Zwitserse Staat werd veroordeeld in de proceskosten van EUR 80.000. Een schadeclaim ex art. 41 en 46 EVRM hadden klaagsters niet ingediend.

      Parallelle klimaatzaken Frankrijk en Portugal

      Twee andere zaken die gelijktijdig speelden – van een Franse burgemeester tegen Frankrijk, die een zaak had aangespannen vanwege het dreigend onderlopen van zijn stadje, en van een groep Portugese jongeren tegen Portugal wegens de gevaarlijke bosbranden daar – werden door het Hof afgewezen.

      Zie voor het EVRM ook de pagina EVRM.

      Auteur & Last edit

      MdV, 30-04-2024

      Meer actualiteiten