Burgerlijk wetboek inleiding
Inleiding vermogensrecht
Lawyrup behandelt alle boeken van het Burgerlijk Wetboek (‘B.W.’). Te weten Boek 1 (Personen- en familierecht), Boek 2 (Rechtspersonen), Boek 3 B.W. (Vermogensrecht algemeen), Boek 4 (Erfrecht), Boek 5 B.W. (Zakelijke rechten), Boek 6 B.W. (Verbintenissenrecht algemeen), Boek 7 B.W. (Bijzondere overeenkomsten), Boek 7A B.W. (Benoemde contracten restgroep oud B.W.), Boek 8 (Vervoersrecht) en Boek 10 (Internationaal privaatrecht).
Met de invoering van het nieuwe B.W. in 1992 is er een algemeen deel vermogensrecht aan de wet toegevoegd, met definities en begripsbepalingen. Het vermogensrecht als onderdeel van het burgerlijk recht is dat deel van het burgerlijk recht dat de subjectieve (dus die aan een bepaald persoon kunnen toekomen) rechten en plichten, verbonden aan vermogensbestanddelen.
Deze term is te onderscheiden van ‘een vermogensrecht’: dit duidt een subjectief vermogensrecht aan dat iemand kan hebben met betrekking tot een bestanddeel van zijn of haar vermogen (vgl. art. 3:1 B.W. en art. 3:6 B.W.).
Boek 9 B.W. (IE-recht) ontbreekt
Bij de herziening van het Burgerlijk wetboek – dat grotendeels als ‘NBW’ is ingevoerd in 1992 – lag het ook in de bedoeling een Boek 9 ‘Rechten op voortbrengselen van de geest’ (tegenwoordig IE-rechten genoemd) op te nemen. Doordat er echter al meerdere internationale regels waren ingevoerd, is daarvan afgezien. Door enkele grote advocatenkantoren is echter de website Boek9.nl in het leven geroepen, dat geheel is gewijd aan dit rechtsgebied. Dit wordt door Lawyrup niet bestreken.
Een belangrijk onderdeel van het Burgerlijk Wetboek gaat over het vermogensrecht. Daarnaast zijn er enkele specifieke wetboeken die strict genomen niet over het vermogensrecht gaan maar daarmee wel nauw zijn verbonden als onderdeel van het burgerlijk recht.
Boek 1 B.W. (Familierecht) hoort strict genomen niet tot het vermogensrecht. Dat geldt ook voor Boek 2 (Rechtspersonen) en Boek 4 (Erfrecht). Wel zijn er raakvlakken met het vermogensrecht en vormen sommige onderdelen wel vermogensrecht. Denk aan het huwelijksvermogensrecht.
Boek 8 (Vervoersrecht) is een meer specialistisch rechtsgebied. Evenals Boek 10 (Internationaal Privaatrecht – IPR). Natuurlijk zijn al deze wetboeken wel nauw verweven met het vermogensrecht. Ze behoren allemaal tot het civiele recht, dat de rechtsbetrekkingen tussen burgers onderling regelt.
Goederenrecht en verbintenissenrecht
Het vermogensrecht wordt ingedeeld in twee onderdelen: goederenrecht en verbintenissenrecht. Het verbintenissenrecht gaat over vermogensrechtelijke betrekkingen tussen (rechts)personen onderling. Het goederenrecht gaat over de vermogensrechtelijke betrekking tussen een (rechts)persoon en een goed (een voorwerp).
Het goederenrecht (Boek 3 en Boek 5 B.W.) is meer statisch van aard en bevat veel dwingend recht. Het is in belangrijke mate een gesloten systeem van rechten. De zakelijke rechten zijn limitatief door de wet geregeld, partijen kunnen er niet bij overeenkomst nieuwe aan toe voegen.
Het verbintenissenrecht (Boek 6, 7, 7A en 8 B.W.) is meer overgelaten aan de partijen die met elkaar handelen en laat meer ruimte voor aanpassing aan maatschappelijke ontwikkelingen. Daar vind je dus meer regelend recht, dat voorziet in een minimumregeling voor het geval partijen niets hebben vastgelegd. Alleen in de rechtsgebieden waarin de wetgever een zwakkere partij in bescherming wil nemen (de consument, de werknemer, de huurder) en waar het gaat om de positie van derden binnen de rechtsverhouding komen we meer regels van dwingend recht tegen.
Het erfrecht (Boek 4 B.W.) is ook vermogensrechtelijk van aard, maar ziet uitsluitend op de gevolgen van het overlijden (de erfopvolging in het vermogen van de overledene).
Gelaagde structuur van het (‘nieuwe’) Burgerlijk Wetboek
Het Burgerlijk Wetboek – zoals in hoofdzaak ingevoerd in 1992 (bij sommigen nog bekend als het “Nieuw B.W.”) – kent een gelaagde structuur. De meer specifieke regel gaat voor de meer algemene regel. Dat betekent, dat je het B.W. steeds moet lezen tegen de achtergrond van de meer algemene regel.
In het arbeidsrecht kan bijvoorbeeld de algemene regeling van de vernietiging van de overeenkomst wegens bedrog toegepast worden. Dit is een extra mogelijkheid waarop de arbeidsovereenkomst kan eindigen, terwijl die niet in Titel 10 van Boek 7 B.W. staat. Zie de pagina Einde van de arbeidsovereenkomst. Bij de rechtsvinding inzake bijzondere overeenkomsten zal dus steeds ook het algemene vermogensrecht en het algemene verbintenissenrecht in het oog gehouden moeten worden.
Schakelbepalingen koppelen Burgerlijk Wetboek aan rechtsverhoudingen buiten het vermogensrecht
Daarnaast wordt het burgerlijk recht nog met elkaar verbonden door zgn. “schakelbepalingen”. Voorbeelden daarvan zijn art. 3:15 B.W., art. 3:59 B.W., art. 3:79 B.W., art. 3:326 B.W., art. 6:216 B.W. (zie de pagina Algemene bepalingen overeenkomsten), art. 6:261 lid 2 B.W. en art. 6:279 B.W..
Art. 3:15 B.W. springt er in zoverre uit, doordat daarin art. 3:11 B.W. tot en met art. 3:14 B.W. onomwonden ook buiten het vermogensrecht van toepassing verklaard worden.
Parlementaire geschiedenis Nieuw Burgerlijk Wetboek
De invoering van het “nieuwe” Burgerlijk Wetboek in 1992 was een zeer omvangrijke operatie, waarbij het volledige burgerlijk recht op de schop ging. De grondlegger van deze modernisering van het B.W. was Prof. E.M. Meijers (zie bio op Wikipedia). Sommige onderdelen – zoals de Aannemingsovereenkomst, in 2003 – zijn pas jaren later ingevoerd (zie de pagina Aanneming van werk). Een deel van die operatie is – getuige het bestaan van Boek 7A, waar de restanten van het oude recht nog in staan – zelfs nog niet afgerond.
Overgangsrecht N.B.W.
In sommige gevallen – bij zeer langlopende rechtsverhoudingen – kan het overgangsrecht van het NBW nog relevant zijn. Het uitgangspunt van het overgangsrecht is, dat het oude recht van toepassing blijft op rechtsverhoudingen, die voor de invoering van het NBW gesloten zijn. Wanneer een rechtsverhouding voordien is aangegaan, maar na invoering van het NBW nog geheel of deels moet worden uitgevoerd, dan geldt daarvoor een eigen overgangsregeling.
Zie ook de – beslist niet alles omvattende – pagina Overgangswet NBW. Deze wordt op Lawyrup sporadisch (aan)gevuld met stukjes overgangsrecht.op Lawyrup
Auteur & Last edit
[MdV, 28-12-2017; laatste bewerking 21-04-2023]
Burgerlijk wetboek inleiding
Inleiding vermogensrecht
Lawyrup behandelt alle boeken van het Burgerlijk Wetboek (‘B.W.’). Te weten Boek 1 (Personen- en familierecht), Boek 2 (Rechtspersonen), Boek 3 B.W. (Vermogensrecht algemeen), Boek 4 (Erfrecht), Boek 5 B.W. (Zakelijke rechten), Boek 6 B.W. (Verbintenissenrecht algemeen), Boek 7 B.W. (Bijzondere overeenkomsten), Boek 7A B.W. (Benoemde contracten restgroep oud B.W.), Boek 8 (Vervoersrecht) en Boek 10 (Internationaal privaatrecht).
Met de invoering van het nieuwe B.W. in 1992 is er een algemeen deel vermogensrecht aan de wet toegevoegd, met definities en begripsbepalingen. Het vermogensrecht als onderdeel van het burgerlijk recht is dat deel van het burgerlijk recht dat de subjectieve (dus die aan een bepaald persoon kunnen toekomen) rechten en plichten, verbonden aan vermogensbestanddelen.
Deze term is te onderscheiden van ‘een vermogensrecht’: dit duidt een subjectief vermogensrecht aan dat iemand kan hebben met betrekking tot een bestanddeel van zijn of haar vermogen (vgl. art. 3:1 B.W. en art. 3:6 B.W.).
Boek 9 B.W. (IE-recht) ontbreekt
Bij de herziening van het Burgerlijk wetboek – dat grotendeels als ‘NBW’ is ingevoerd in 1992 – lag het ook in de bedoeling een Boek 9 ‘Rechten op voortbrengselen van de geest’ (tegenwoordig IE-rechten genoemd) op te nemen. Doordat er echter al meerdere internationale regels waren ingevoerd, is daarvan afgezien. Door enkele grote advocatenkantoren is echter de website Boek9.nl in het leven geroepen, dat geheel is gewijd aan dit rechtsgebied. Dit wordt door Lawyrup niet bestreken.
Een belangrijk onderdeel van het Burgerlijk Wetboek gaat over het vermogensrecht. Daarnaast zijn er enkele specifieke wetboeken die strict genomen niet over het vermogensrecht gaan maar daarmee wel nauw zijn verbonden als onderdeel van het burgerlijk recht.
Boek 1 B.W. (Familierecht) hoort strict genomen niet tot het vermogensrecht. Dat geldt ook voor Boek 2 (Rechtspersonen) en Boek 4 (Erfrecht). Wel zijn er raakvlakken met het vermogensrecht en vormen sommige onderdelen wel vermogensrecht. Denk aan het huwelijksvermogensrecht.
Boek 8 (Vervoersrecht) is een meer specialistisch rechtsgebied. Evenals Boek 10 (Internationaal Privaatrecht – IPR). Natuurlijk zijn al deze wetboeken wel nauw verweven met het vermogensrecht. Ze behoren allemaal tot het civiele recht, dat de rechtsbetrekkingen tussen burgers onderling regelt.
Goederenrecht en verbintenissenrecht
Het vermogensrecht wordt ingedeeld in twee onderdelen: goederenrecht en verbintenissenrecht. Het verbintenissenrecht gaat over vermogensrechtelijke betrekkingen tussen (rechts)personen onderling. Het goederenrecht gaat over de vermogensrechtelijke betrekking tussen een (rechts)persoon en een goed (een voorwerp).
Het goederenrecht (Boek 3 en Boek 5 B.W.) is meer statisch van aard en bevat veel dwingend recht. Het is in belangrijke mate een gesloten systeem van rechten. De zakelijke rechten zijn limitatief door de wet geregeld, partijen kunnen er niet bij overeenkomst nieuwe aan toe voegen.
Het verbintenissenrecht (Boek 6, 7, 7A en 8 B.W.) is meer overgelaten aan de partijen die met elkaar handelen en laat meer ruimte voor aanpassing aan maatschappelijke ontwikkelingen. Daar vind je dus meer regelend recht, dat voorziet in een minimumregeling voor het geval partijen niets hebben vastgelegd. Alleen in de rechtsgebieden waarin de wetgever een zwakkere partij in bescherming wil nemen (de consument, de werknemer, de huurder) en waar het gaat om de positie van derden binnen de rechtsverhouding komen we meer regels van dwingend recht tegen.
Het erfrecht (Boek 4 B.W.) is ook vermogensrechtelijk van aard, maar ziet uitsluitend op de gevolgen van het overlijden (de erfopvolging in het vermogen van de overledene).
Gelaagde structuur van het (‘nieuwe’) Burgerlijk Wetboek
Het Burgerlijk Wetboek – zoals in hoofdzaak ingevoerd in 1992 (bij sommigen nog bekend als het “Nieuw B.W.”) – kent een gelaagde structuur. De meer specifieke regel gaat voor de meer algemene regel. Dat betekent, dat je het B.W. steeds moet lezen tegen de achtergrond van de meer algemene regel.
In het arbeidsrecht kan bijvoorbeeld de algemene regeling van de vernietiging van de overeenkomst wegens bedrog toegepast worden. Dit is een extra mogelijkheid waarop de arbeidsovereenkomst kan eindigen, terwijl die niet in Titel 10 van Boek 7 B.W. staat. Zie de pagina Einde van de arbeidsovereenkomst. Bij de rechtsvinding inzake bijzondere overeenkomsten zal dus steeds ook het algemene vermogensrecht en het algemene verbintenissenrecht in het oog gehouden moeten worden.
Schakelbepalingen koppelen Burgerlijk Wetboek aan rechtsverhoudingen buiten het vermogensrecht
Daarnaast wordt het burgerlijk recht nog met elkaar verbonden door zgn. “schakelbepalingen”. Voorbeelden daarvan zijn art. 3:15 B.W., art. 3:59 B.W., art. 3:79 B.W., art. 3:326 B.W., art. 6:216 B.W. (zie de pagina Algemene bepalingen overeenkomsten), art. 6:261 lid 2 B.W. en art. 6:279 B.W..
Art. 3:15 B.W. springt er in zoverre uit, doordat daarin art. 3:11 B.W. tot en met art. 3:14 B.W. onomwonden ook buiten het vermogensrecht van toepassing verklaard worden.
Parlementaire geschiedenis Nieuw Burgerlijk Wetboek
De invoering van het “nieuwe” Burgerlijk Wetboek in 1992 was een zeer omvangrijke operatie, waarbij het volledige burgerlijk recht op de schop ging. De grondlegger van deze modernisering van het B.W. was Prof. E.M. Meijers (zie bio op Wikipedia). Sommige onderdelen – zoals de Aannemingsovereenkomst, in 2003 – zijn pas jaren later ingevoerd (zie de pagina Aanneming van werk). Een deel van die operatie is – getuige het bestaan van Boek 7A, waar de restanten van het oude recht nog in staan – zelfs nog niet afgerond.
Overgangsrecht N.B.W.
In sommige gevallen – bij zeer langlopende rechtsverhoudingen – kan het overgangsrecht van het NBW nog relevant zijn. Het uitgangspunt van het overgangsrecht is, dat het oude recht van toepassing blijft op rechtsverhoudingen, die voor de invoering van het NBW gesloten zijn. Wanneer een rechtsverhouding voordien is aangegaan, maar na invoering van het NBW nog geheel of deels moet worden uitgevoerd, dan geldt daarvoor een eigen overgangsregeling.
Zie ook de – beslist niet alles omvattende – pagina Overgangswet NBW. Deze wordt op Lawyrup sporadisch (aan)gevuld met stukjes overgangsrecht.op Lawyrup
Auteur & Last edit
[MdV, 28-12-2017; laatste bewerking 21-04-2023]
Burgerlijk wetboek inleiding
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!