Pagina inhoud

    Algemene bepalingen overeenkomsten (Afd. 1, Titel 5, Boek 6 B.W.)

    Inleiding algemene bepalingen overeenkomstenrecht

    Titel 5 begint – zoals gebruikelijk – met een aantal algemene bepalingen, die voor alle overeenkomsten van toepassing zijn, tenzij daarop in een specifieke regeling van contractenrecht wordt afgeweken. Deze algemene bepalingen zijn te vinden in Afd. 1, Titel 5 van Boek 6 B.W.. De afdeling omvat 4 bepalingen (art. 6:213 B.W. tot en met art. 6:216 B.W.).

    Definitie overeenkomst

    Art. 6:213 lid 1 B.W. begint met de bepaling, wat onder overeenkomst te verstaan is:

    “Een overeenkomst in de zin van deze titel is een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan”.

    Zie voor het begrip rechtshandeling de pagina Rechtshandelingen. Lid 2 geeft een wat merkwaardige regel: op overeenkomsten tussen meerdere partijen zijn de regels van het overeenkomstenrecht niet van toepassing, voor zover de strekking van de bepalingen inzake het overeenkomstenrecht strijdig zijn met de aard van de overeenkomst.

    Een species van de overeenkomst is de “wederkerige” overeenkomst. Die is gedefinieerd in Afd. 5 van Titel 5 Boek 6 B.W. (zie de pagina Wederkerige overeenkomsten). Kenmerkend voor de wederkerige overeenkomst is dat partijen over en weer (tegenover elkaar staande) verbintenissen op zich nemen.

    Overeenkomsten bedrijf of beroep

    Op overeenkomsten die worden gesloten door een partij, die dit doet in het kader van zijn bedrijf of beroep, zijn ook specifieke standaardregelingen die voor dat bedrijf of beroep gelden van toepassing. Welke dat zijn, kan door de wetgever bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden uitgewerkt (art. 6:214 lid 1 B.W.). In een aantal bepalingen elders in de wet (zoals art. 7:242 lid 1 en 2 B.W.) wordt bepaald, dat van die wettelijke regel niet kan worden afgeweken, tenzij bij standaardregeling.

    Van standaardregelingen kan overigens ook weer contractueel worden afgeweken, als die dat toelaten (art. 6:214 lid 5 B.W.).

    Samenloopregel gemengde overeenkomsten

    Een voor de praktijk belangrijke bepaling is art. 6:215 B.W.. Wanneer een overeenkomst voldoet aan de omschrijving van twee of meer door de wet geregelde bijzondere soorten van overeenkomsten, dan zijn de voor elk van die soorten gegeven bepalingen naast elkaar op de overeenkomst van toepassing.

    Als voorbeeld kan worden gedacht aan de huurovereenkomst met betrekking tot een dienstwoning: er is dan een relatie tussen de status van werknemer en het gebruiksrecht op de woning. In een arrest van de Hoge Raad d.d. 10 maart 2017 kwam aan de orde, of een duurovereenkomst inzake catering voor een kasteel ook huurbescherming geldt.

    In PHR 2020 (campingovereenkomst) bespreekt de P-G in nr. 3.18 de vraag, wanneer sprake is van samenloop tussen een huurovereenkomst (zoals de campingovereenkomst in kwestie) en bewaarneming. Van Schaick (Asser 7-VIII/A.C. van Schaick, Bewaarneming, borgtocht, vaststellingsovereenkomst, bruikleen, altijddurende rente, spel en weddenschap) schrijft over bewaring als ondergeschikt element van andere overeenkomsten:

    “Er kan pas bewaarneming zijn als het bewaren hoofdzaak is. Veel rechtsverhoudingen creëren, naast verplichtingen waarvan buiten discussie is dat het primaire contractsverplichtingen zijn, een verplichting tot bewaring van een zaak. Dan is het de vraag of partijen verschillende overeenkomsten hebben gesloten waarvan er één een overeenkomst van bewaarneming is, dan wel of zij één overeenkomst hebben gesloten waaruit ook de verplichting tot bewaring ontspruit. Als partijen één overeenkomst hebben gesloten, rijst weer de vraag of de bewaring van de zaak in de omstandigheden die de overeenkomst regelt hetzij een ondergeschikte rol speelt en de inhoud is van een nevenverbintenis hetzij de inhoud is van één van verschillende hoofdverbintenissen uit de overeenkomst. In het laatste geval is de overeenkomst een gemengde overeenkomst in de zin van art. 6:215 BW. Dan zijn ook de bepalingen van Titel 7.9 BW op de overeenkomst van toepassing, tenzij de bepalingen voor elk van de soorten van toepasselijke overeenkomsten niet wel verenigbaar zijn of de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verzet.”

    Daarbij moet dus zoals de wet ook zegt worden gekeken of de aard van één van de regelingen zich daar niet tegen verzet. Een regeling van dwingend recht zal dan de voorrang krijgen (zoals beschermingsbepalingen in het arbeidsrecht).

    Schakelbepaling voor andere meerzijdige rechtshandelingen

    Tot slot bevat de afdeling nog een schakelbepaling, zoals we die door het hele Burgerlijk Wetboek terugvinden. Art. 6:216 B.W. bepaalt, dat de bepalingen van Titel 5 Boek 6 van overeenkomstige toepassing zijn op “andere meerzijdige vermogensrechtelijke rechtshandelingen, voor zover de strekking van de betrokken bepalingen in verband met de aard van de rechtshandeling zich daartegen niet verzet”.  Alles is met alles verbonden in het burgerlijk recht, zeg maar. In wezen is die bepaling het spiegelbeeld van art. 6:213 lid 2 B.W. (zie boven).

    Zo kunnen de vermogensrechtelijke bepalingen van Boek 3 of Boek 6 B.W. ook hun toepassing vinden in bij voorbeeld het familierecht, als de rechtsverhouding zich daarvoor leent.

    Een voorbeeld van de toepassing van de schakelbepaling van art. 6:216 B.W. is HR 21 februari 2014 (samenlevingsovereenkomst). De Hoge Raad overwoog:

    “Indien partijen (gaan) samenleven en zij de rechtsgevolgen daarvan regelen in een samenlevingsovereenkomst, is op die overeenkomst in beginsel Titel 5 van Boek 6 BW van overeenkomstige toepassing (art. 6:216 BW). Voor zover de in de overeenkomst geregelde onderwerpen van niet-vermogensrechtelijke aard zijn, kan de aard van de overeenkomst meebrengen dat zij in zoverre niet kan worden vernietigd op grond van dwaling (art. 6:228 lid 2 BW). Voor zover de in de overeenkomst geregelde onderwerpen van vermogensrechtelijke aard zijn, verzet de aard van de overeenkomst zich niet tegen de mogelijkheid van een zodanige vernietiging.”

    In het arrest HR 1 november 2019 (niet-wijzigingsbeding kinderalimentatie) oordeelde de Hoge Raad ook dat analoge toepassing van art. 1:159 B.W. inzake het niet-wijzigingsbeding voor partneralimentatie niet nodig was om een dergelijk beding voor kinderalimentatie te wijzigen. De Hoge Raad overwoog:

    “Aan analoge toepassing van dit voorschrift op een niet-wijzigingsbeding bij kinderalimentatie bestaat geen behoefte. Indien aan een dergelijk beding rechtsgevolg toekomt, is daarop art. 6:216 BW in verbinding met art. 6:248 lid 2 BW en met art. 6:258 BW van toepassing. Een beroep op die bepalingen ligt bijvoorbeeld in de rede als de draagkracht van de onderhoudsplichtige zodanig is verminderd dat hij niet langer in staat is in zijn eigen levensonderhoud te voorzien bij het ongewijzigd in stand laten van de vastgestelde kinderalimentatie. Indien een dergelijk beroep slaagt, is de overeenkomst vatbaar voor wijziging op de voet van art. 1:401 lid 1 BW.”

    Geen algemene regeling voor opzegging van duurovereenkomsten

    Het overeenkomstenrecht kent opmerkelijk genoeg geen algemene regeling voor de opzegging van duurovereenkomsten. Die zou je verwachten in het algemene deel van het overeenkomstenrecht. Vandaar dat de opzegging van overeenkomsten in het algemeen op deze plaats nader wordt besproken.

    Opzegging versus ontbinding

    Opzegging moet worden onderscheiden van ontbinding. Opzegging is een éénzijdige rechtshandeling: een partij kan éénzijdig besluiten de overeenkomst op te zeggen. Ontbinding vindt plaats door de rechter (dan is het geen rechtshandeling van partijen) of door een nadere overeenkomst tussen partijen om de overeenkomst te beëindigen (zgn. liberatoire overeenkomst). Zie ook de pagina Rechtshandelingen.

    Opzeggingsregelingen bij benoemde overeenkomsten

    In diverse specifieke regelingen – zoals die van de arbeidsovereenkomst en de huurovereenkomst – wordt wel voorzien in de mogelijkheid tot opzeggen. Vanwege de wens van de wetgever om de zwakkere partijen bij die overeenkomsten – zoals de werknemer en de huurder – te beschermen, wordt de mogelijkheid van opzegging van die duurovereenkomsten in die wettelijke regelingen beperkt. Zie de pagina Einde van de arbeidsovereenkomst. De algemene regeling van huur is minder stringent (zie de pagina Overgang van de huur bij overdracht en eindigen van de huur). Voor woonruimte zie de pagina Eindigen van de huur, en voor bedrijfsruimte de pagina Huur bedrijfsruimte. Ook voor de agentuurovereenkomst (een species van de opdracht) kent de wet specifieke regels voor opzegging (zie de pagina Agentuurovereenkomst).

    De overeenkomst van opdracht wordt juist geacht steeds opzegbaar te zijn (zie de pagina Opdracht in het algemeen). Ook de maatschap kent een opzeggingsregeling (zie de pagina Einde van de maatschap).

    Contractuele afspraken over opzegging

    Bij andere duurovereenkomsten waarvoor de wet geen specifieke regeling kent kan ook de behoefte gevoeld worden om deze te kunnen opzeggen. In de eerste plaats moet natuurlijk naar de inhoud van de overeenkomst – en eventuele daarvan deel uitmakende algemene voorwaarden – worden gekeken. Dat geldt overigens ook voor de benoemde contracten.

    Opzegging van duurovereenkomsten wanneer de overeenkomst daarin niet voorziet

    Wanneer de overeenkomst zelf niet in opzegging voorziet, rijst de vraag wanneer (en of) opzegging mogelijk is. In de rechtspraak is een aantal keren de vraag aan de orde gekomen, of een overeenkomst – die niet onder een specifiek benoemd overeenkomst viel waarvoor de wet wel een eigen regeling geeft inzake de opzegging – kon worden opgezegd. Met name bij langlopende (duur)overeenkomsten. Het standaardarrest inzake opzegging van duurovereenkomsten is HR 3 december 1999 (Latour/Wijnkopers Anno 1772).

    In 2014 kwam weer een zaak voor de rechter, die ging over de opzegging van een duurovereenkomst met betrekking tot het hebben en aanleggen van leidingen in de grond van een aantal gemeenten. Zie Hof Den Bosch 8 januari 2019 (Endinet/Gemeente Veghel c.s.). Endinet is tegen die beslissing – dat de overeenkomst wel opzegbaar was – in cassatie gegaan. Recent heeft de P-G bij de Hoge Raad geconcludeerd tot afwijzing van de klachten tegen die beslissing van het Hof (voor zover het de opzegging betreft). Zie conclusie P-G 20 maart 2020 (Endinet/Gemeente Veghel c.s.), gepubliceerd op 7 april 2020. De P-G verwijst hierbij naar Latour/De Bruijn (Wijnkopers). De Hoge Raad heeft zich met een beslissing ex art. 81 RO aangesloten bij deze conclusie (HR 17 juli 2020).

    Opzegging van wederkerige overeenkomsten in geval van faillissement

    Wanneer één van de partijen bij een wederkerige overeenkomst, die nog niet volledig is voltooid, failliet gaat, dan krijgt de wederpartij van de gefailleerde een extra mogelijkheid tot opzegging, naast de reguliere mogelijkheden (of het gebrek daaraan) tot opzegging zoals die bestonden voor het faillissement. Zie de pagina Lopende overeenkomsten en faillissement.

    Rechtspraak

    Opzegging van duurovereenkomsten

    HR 3 december 1999 (Latour/Wijnkopers Anno 1772) – Bij gebreke van een wettelijke of contractuele regeling daaromtrent zal de vraag of de opzegging van een duurovereenkomst in een concreet geval het beoogde rechtsgevolg heeft gehad, beantwoord moeten worden aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van dat geval. Ook indien uit de aard van een specifieke overeenkomst zou volgen dat zij in beginsel zonder meer opzegbaar is, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de concrete omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts tot beëindiging van de overeenkomst leidt indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 11-04-2018; laatste bewerking 10-04-2023]

    Algemene bepalingen overeenkomsten (Afd. 1, Titel 5, Boek 6 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Algemene bepalingen overeenkomsten (Afd. 1, Titel 5, Boek 6 B.W.)

      Inleiding algemene bepalingen overeenkomstenrecht

      Titel 5 begint – zoals gebruikelijk – met een aantal algemene bepalingen, die voor alle overeenkomsten van toepassing zijn, tenzij daarop in een specifieke regeling van contractenrecht wordt afgeweken. Deze algemene bepalingen zijn te vinden in Afd. 1, Titel 5 van Boek 6 B.W.. De afdeling omvat 4 bepalingen (art. 6:213 B.W. tot en met art. 6:216 B.W.).

      Definitie overeenkomst

      Art. 6:213 lid 1 B.W. begint met de bepaling, wat onder overeenkomst te verstaan is:

      “Een overeenkomst in de zin van deze titel is een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan”.

      Zie voor het begrip rechtshandeling de pagina Rechtshandelingen. Lid 2 geeft een wat merkwaardige regel: op overeenkomsten tussen meerdere partijen zijn de regels van het overeenkomstenrecht niet van toepassing, voor zover de strekking van de bepalingen inzake het overeenkomstenrecht strijdig zijn met de aard van de overeenkomst.

      Een species van de overeenkomst is de “wederkerige” overeenkomst. Die is gedefinieerd in Afd. 5 van Titel 5 Boek 6 B.W. (zie de pagina Wederkerige overeenkomsten). Kenmerkend voor de wederkerige overeenkomst is dat partijen over en weer (tegenover elkaar staande) verbintenissen op zich nemen.

      Overeenkomsten bedrijf of beroep

      Op overeenkomsten die worden gesloten door een partij, die dit doet in het kader van zijn bedrijf of beroep, zijn ook specifieke standaardregelingen die voor dat bedrijf of beroep gelden van toepassing. Welke dat zijn, kan door de wetgever bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden uitgewerkt (art. 6:214 lid 1 B.W.). In een aantal bepalingen elders in de wet (zoals art. 7:242 lid 1 en 2 B.W.) wordt bepaald, dat van die wettelijke regel niet kan worden afgeweken, tenzij bij standaardregeling.

      Van standaardregelingen kan overigens ook weer contractueel worden afgeweken, als die dat toelaten (art. 6:214 lid 5 B.W.).

      Samenloopregel gemengde overeenkomsten

      Een voor de praktijk belangrijke bepaling is art. 6:215 B.W.. Wanneer een overeenkomst voldoet aan de omschrijving van twee of meer door de wet geregelde bijzondere soorten van overeenkomsten, dan zijn de voor elk van die soorten gegeven bepalingen naast elkaar op de overeenkomst van toepassing.

      Als voorbeeld kan worden gedacht aan de huurovereenkomst met betrekking tot een dienstwoning: er is dan een relatie tussen de status van werknemer en het gebruiksrecht op de woning. In een arrest van de Hoge Raad d.d. 10 maart 2017 kwam aan de orde, of een duurovereenkomst inzake catering voor een kasteel ook huurbescherming geldt.

      In PHR 2020 (campingovereenkomst) bespreekt de P-G in nr. 3.18 de vraag, wanneer sprake is van samenloop tussen een huurovereenkomst (zoals de campingovereenkomst in kwestie) en bewaarneming. Van Schaick (Asser 7-VIII/A.C. van Schaick, Bewaarneming, borgtocht, vaststellingsovereenkomst, bruikleen, altijddurende rente, spel en weddenschap) schrijft over bewaring als ondergeschikt element van andere overeenkomsten:

      “Er kan pas bewaarneming zijn als het bewaren hoofdzaak is. Veel rechtsverhoudingen creëren, naast verplichtingen waarvan buiten discussie is dat het primaire contractsverplichtingen zijn, een verplichting tot bewaring van een zaak. Dan is het de vraag of partijen verschillende overeenkomsten hebben gesloten waarvan er één een overeenkomst van bewaarneming is, dan wel of zij één overeenkomst hebben gesloten waaruit ook de verplichting tot bewaring ontspruit. Als partijen één overeenkomst hebben gesloten, rijst weer de vraag of de bewaring van de zaak in de omstandigheden die de overeenkomst regelt hetzij een ondergeschikte rol speelt en de inhoud is van een nevenverbintenis hetzij de inhoud is van één van verschillende hoofdverbintenissen uit de overeenkomst. In het laatste geval is de overeenkomst een gemengde overeenkomst in de zin van art. 6:215 BW. Dan zijn ook de bepalingen van Titel 7.9 BW op de overeenkomst van toepassing, tenzij de bepalingen voor elk van de soorten van toepasselijke overeenkomsten niet wel verenigbaar zijn of de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verzet.”

      Daarbij moet dus zoals de wet ook zegt worden gekeken of de aard van één van de regelingen zich daar niet tegen verzet. Een regeling van dwingend recht zal dan de voorrang krijgen (zoals beschermingsbepalingen in het arbeidsrecht).

      Schakelbepaling voor andere meerzijdige rechtshandelingen

      Tot slot bevat de afdeling nog een schakelbepaling, zoals we die door het hele Burgerlijk Wetboek terugvinden. Art. 6:216 B.W. bepaalt, dat de bepalingen van Titel 5 Boek 6 van overeenkomstige toepassing zijn op “andere meerzijdige vermogensrechtelijke rechtshandelingen, voor zover de strekking van de betrokken bepalingen in verband met de aard van de rechtshandeling zich daartegen niet verzet”.  Alles is met alles verbonden in het burgerlijk recht, zeg maar. In wezen is die bepaling het spiegelbeeld van art. 6:213 lid 2 B.W. (zie boven).

      Zo kunnen de vermogensrechtelijke bepalingen van Boek 3 of Boek 6 B.W. ook hun toepassing vinden in bij voorbeeld het familierecht, als de rechtsverhouding zich daarvoor leent.

      Een voorbeeld van de toepassing van de schakelbepaling van art. 6:216 B.W. is HR 21 februari 2014 (samenlevingsovereenkomst). De Hoge Raad overwoog:

      “Indien partijen (gaan) samenleven en zij de rechtsgevolgen daarvan regelen in een samenlevingsovereenkomst, is op die overeenkomst in beginsel Titel 5 van Boek 6 BW van overeenkomstige toepassing (art. 6:216 BW). Voor zover de in de overeenkomst geregelde onderwerpen van niet-vermogensrechtelijke aard zijn, kan de aard van de overeenkomst meebrengen dat zij in zoverre niet kan worden vernietigd op grond van dwaling (art. 6:228 lid 2 BW). Voor zover de in de overeenkomst geregelde onderwerpen van vermogensrechtelijke aard zijn, verzet de aard van de overeenkomst zich niet tegen de mogelijkheid van een zodanige vernietiging.”

      In het arrest HR 1 november 2019 (niet-wijzigingsbeding kinderalimentatie) oordeelde de Hoge Raad ook dat analoge toepassing van art. 1:159 B.W. inzake het niet-wijzigingsbeding voor partneralimentatie niet nodig was om een dergelijk beding voor kinderalimentatie te wijzigen. De Hoge Raad overwoog:

      “Aan analoge toepassing van dit voorschrift op een niet-wijzigingsbeding bij kinderalimentatie bestaat geen behoefte. Indien aan een dergelijk beding rechtsgevolg toekomt, is daarop art. 6:216 BW in verbinding met art. 6:248 lid 2 BW en met art. 6:258 BW van toepassing. Een beroep op die bepalingen ligt bijvoorbeeld in de rede als de draagkracht van de onderhoudsplichtige zodanig is verminderd dat hij niet langer in staat is in zijn eigen levensonderhoud te voorzien bij het ongewijzigd in stand laten van de vastgestelde kinderalimentatie. Indien een dergelijk beroep slaagt, is de overeenkomst vatbaar voor wijziging op de voet van art. 1:401 lid 1 BW.”

      Geen algemene regeling voor opzegging van duurovereenkomsten

      Het overeenkomstenrecht kent opmerkelijk genoeg geen algemene regeling voor de opzegging van duurovereenkomsten. Die zou je verwachten in het algemene deel van het overeenkomstenrecht. Vandaar dat de opzegging van overeenkomsten in het algemeen op deze plaats nader wordt besproken.

      Opzegging versus ontbinding

      Opzegging moet worden onderscheiden van ontbinding. Opzegging is een éénzijdige rechtshandeling: een partij kan éénzijdig besluiten de overeenkomst op te zeggen. Ontbinding vindt plaats door de rechter (dan is het geen rechtshandeling van partijen) of door een nadere overeenkomst tussen partijen om de overeenkomst te beëindigen (zgn. liberatoire overeenkomst). Zie ook de pagina Rechtshandelingen.

      Opzeggingsregelingen bij benoemde overeenkomsten

      In diverse specifieke regelingen – zoals die van de arbeidsovereenkomst en de huurovereenkomst – wordt wel voorzien in de mogelijkheid tot opzeggen. Vanwege de wens van de wetgever om de zwakkere partijen bij die overeenkomsten – zoals de werknemer en de huurder – te beschermen, wordt de mogelijkheid van opzegging van die duurovereenkomsten in die wettelijke regelingen beperkt. Zie de pagina Einde van de arbeidsovereenkomst. De algemene regeling van huur is minder stringent (zie de pagina Overgang van de huur bij overdracht en eindigen van de huur). Voor woonruimte zie de pagina Eindigen van de huur, en voor bedrijfsruimte de pagina Huur bedrijfsruimte. Ook voor de agentuurovereenkomst (een species van de opdracht) kent de wet specifieke regels voor opzegging (zie de pagina Agentuurovereenkomst).

      De overeenkomst van opdracht wordt juist geacht steeds opzegbaar te zijn (zie de pagina Opdracht in het algemeen). Ook de maatschap kent een opzeggingsregeling (zie de pagina Einde van de maatschap).

      Contractuele afspraken over opzegging

      Bij andere duurovereenkomsten waarvoor de wet geen specifieke regeling kent kan ook de behoefte gevoeld worden om deze te kunnen opzeggen. In de eerste plaats moet natuurlijk naar de inhoud van de overeenkomst – en eventuele daarvan deel uitmakende algemene voorwaarden – worden gekeken. Dat geldt overigens ook voor de benoemde contracten.

      Opzegging van duurovereenkomsten wanneer de overeenkomst daarin niet voorziet

      Wanneer de overeenkomst zelf niet in opzegging voorziet, rijst de vraag wanneer (en of) opzegging mogelijk is. In de rechtspraak is een aantal keren de vraag aan de orde gekomen, of een overeenkomst – die niet onder een specifiek benoemd overeenkomst viel waarvoor de wet wel een eigen regeling geeft inzake de opzegging – kon worden opgezegd. Met name bij langlopende (duur)overeenkomsten. Het standaardarrest inzake opzegging van duurovereenkomsten is HR 3 december 1999 (Latour/Wijnkopers Anno 1772).

      In 2014 kwam weer een zaak voor de rechter, die ging over de opzegging van een duurovereenkomst met betrekking tot het hebben en aanleggen van leidingen in de grond van een aantal gemeenten. Zie Hof Den Bosch 8 januari 2019 (Endinet/Gemeente Veghel c.s.). Endinet is tegen die beslissing – dat de overeenkomst wel opzegbaar was – in cassatie gegaan. Recent heeft de P-G bij de Hoge Raad geconcludeerd tot afwijzing van de klachten tegen die beslissing van het Hof (voor zover het de opzegging betreft). Zie conclusie P-G 20 maart 2020 (Endinet/Gemeente Veghel c.s.), gepubliceerd op 7 april 2020. De P-G verwijst hierbij naar Latour/De Bruijn (Wijnkopers). De Hoge Raad heeft zich met een beslissing ex art. 81 RO aangesloten bij deze conclusie (HR 17 juli 2020).

      Opzegging van wederkerige overeenkomsten in geval van faillissement

      Wanneer één van de partijen bij een wederkerige overeenkomst, die nog niet volledig is voltooid, failliet gaat, dan krijgt de wederpartij van de gefailleerde een extra mogelijkheid tot opzegging, naast de reguliere mogelijkheden (of het gebrek daaraan) tot opzegging zoals die bestonden voor het faillissement. Zie de pagina Lopende overeenkomsten en faillissement.

      Rechtspraak

      Opzegging van duurovereenkomsten

      HR 3 december 1999 (Latour/Wijnkopers Anno 1772) – Bij gebreke van een wettelijke of contractuele regeling daaromtrent zal de vraag of de opzegging van een duurovereenkomst in een concreet geval het beoogde rechtsgevolg heeft gehad, beantwoord moeten worden aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van dat geval. Ook indien uit de aard van een specifieke overeenkomst zou volgen dat zij in beginsel zonder meer opzegbaar is, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de concrete omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts tot beëindiging van de overeenkomst leidt indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 11-04-2018; laatste bewerking 10-04-2023]

      Algemene bepalingen overeenkomsten (Afd. 1, Titel 5, Boek 6 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!