Pagina inhoud

    Algemene bepalingen verbintenissen (Afd. 1, Titel 1, Boek 6 B.W.)

    Inleiding algemene bepalingen verbintenissenrecht

    In afdeling 1 van Titel 1 Boek 6 B.W. geeft de wetgever enkele inleidende bepalingen over het verbintenissenrecht in het algemeen. De afdeling omvat 5 artikelen (art. 6:1 B.W. t/m 6:5 B.W.).

    Verbintenis moet een wettelijke basis hebben

    Art. 6:1 B.W. bepaalt, dat verbintenissen slechts kunnen ontstaan, als dit uit de wet voortvloeit. Het ontstaan kan enerzijds voortvloeien uit een eenzijdige of meerzijdige – op het ontstaan van een verbintenis – gerichte rechtshandeling. Wanneer dit een wederkerige rechtshandeling is, betreft dit doorgaans een wederkerige overeenkomst. Daarover gaat Afd. 5 van Titel 5 Boek 6 B.W..

    De andere oorzaak van het ontstaan van verbintenissen is een onrechtmatige daad: dit is een feitelijk voorval, waaraan de wet het gevolg van een schadevergoedingsplicht verbindt. Dit is geregeld in Titel 3 van Boek 6 B.W..

    Verder zijn er nog enkele minder vaak voorkomende bronnen van verbintenissen, zoals de ongerechtvaardigde verrijking en zaakwaarneming.

    Goede trouw (redelijkheid en billijkheid)

    Een verbintenis heeft een schuldeiser en een schuldenaar. De wet bepaalt dat deze zich jegens elkaar conform de redelijkheid en billijkheid moeten gedragen, oftewel “te goeder trouw” (art. 6:2 lid 1 B.W.). Dit is een belangrijk basisregel van het hele vermogensrecht.

    De goede trouw kan zelfs afspraken en wettelijke regels opzij zetten, aldus art. 6:2 lid 2 B.W.:

    “Een tussen hen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn”.

    De rechter kan daarom in individuele gevallen beslissen om de verbintenis niet te honoreren, of die aan te passen. De rechter is echter wel beperkt in de toetsing van de op het individuele geval toepasselijke wettelijke regels. Voor een nadere uiteenzetting hierover wordt verwezen naar de pagina Rechtsgevolgen van overeenkomsten, waar art. 6:248 B.W. wordt behandeld. Deze bepaling is de evenknie van art. 6:2 B.W., zodat beide bepalingen bij een beroep op de R&B dan ook vaak in één adem genoemd worden.

    Natuurlijke verbintenis

    De natuurlijke verbintenis bevindt zich op het scheidsvlak van de verplichtingen die voortvloeien uit “fatsoen”  (morele verplichtingen) en verplichtingen die voortvloeien uit het recht (verbintenissen). Verbintenissen zijn – in lekentermen – voor de gerechtigde: rechten, en voor de verbondene: plichten. Het verschil tussen morele verplichtingen en (juridische) verbintenissen is de juridische afdwingbaarheid.

    Een afspraak om met elkaar een partijtje voetbal te spelen, zonder dat daar een vermogensrechtelijk element aan verbonden is, is een morele verplichting: je wordt lelijk aangekeken als je niet verschijnt, en het kan sociale gevolgen hebben. Maar als je van tevoren aankondigt niet te zullen komen, kunnen je voetbalmaten je niet in kort geding dagvaarden om wel te verschijnen op straffe van dwangsommen. Heel anders wordt het natuurlijk, als die afspraak wel in een vermogensrechtelijk of verbintenisrechtelijk kader geplaatst wordt: als je profvoetballer bent en je hebt een contract op grond waarvan je wordt betaald om te komen voetballen, dan heeft het juridische consequenties als je niet op komt dagen. Dan is er een “verbintenis”.

    Materiële en formele aspect van verbintenissen

    Verbintenissen hebben twee eigenschappen, of aspecten: het inhoudelijke of materiële aspect en het formele of processuele aspect. Het materiële aspect bepaalt de inhoud van het recht: waarop heeft de rechthebbende aanspraak en aan welke eisen moet dit voldoen, welke kenmerken heeft het?

    Het formele aspect is de mogelijkheid om deze materiële aanspraak ook in een procedure geldend te maken. Dit formele aspect heet de “rechtsvordering”, die aan het (materiële) recht is verbonden. Zie over rechtsvorderingen nader de pagina Rechtsvorderingen. De wijze waarop rechtsvorderingen ingesteld moeten worden wordt daarnaast natuurlijk uitvoerig uitgewerkt in het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

    De natuurlijke verbintenis is een gemankeerde verbintenis, die alleen het materiële aspect bezit, maar niet (meer) het formele aspect: de rechtsvordering ontbreekt en de verbintenis kan dus niet in rechte worden afgedwongen, De wet definieert de natuurlijke verbintenis in art. 6:3 lid 1 B.W..

    Wanneer is er sprake van een natuurlijke verbintenis?

    In art. 6:3 lid 2 B.W. noemt de wet twee situaties, waarin er sprake kan zijn van een natuurlijke (niet-afdwingbare) verbintenis.

    a. wanneer de wet of een rechtshandeling aan een verbintenis de afdwingbaarheid onthoudt

    Hierbij kan worden gedacht aan verjaring: als een vorderingsrecht verjaard is, dan kan die vordering niet meer worden afgedwongen. Er resteert dan wel nog een natuurlijke verbintenis: de verbintenis gaat dus niet helemaal teniet. Wanneer degeen, op wie de verplichting rust, uit morele overwegingen besluit deze toch vrijwillig na te komen, dan is die nakoming geen onverschuldigde betaling en kan die dus niet op die grond later weer worden teruggevorderd. Zie ook de pagina Verjaring en stuiting en de pagina Onverschuldigde betaling.

    b. wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt

    De wet geldt in principe ook voor natuurlijke verbintenissen

    Art. 6:4 B.W. bepaalt, dat wettelijke bepalingen betreffende verbintenissen gewoon van toepassing zijn, tenzij de wet of de strekking van de wet meebrengt dat een bepaling geen toepassing mag vinden op een niet-afdwingbare verbintenis. Het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering zal dus – tenzij daar een specifieke bepaling in zou staan over een natuurlijke verbintenis – uit de aard der zaak niet op de natuurlijke verbintenis van toepassing zijn.

    Omzetting natuurlijke verbintenis in een afdwingbare verbintenis

    Een natuurlijke verbintenis kan verheven worden tot een wel rechtens afdwingbare verbintenis, als de betrokken partijen dit met elkaar afspreken, aldus art. 6:5 lid 1 B.W.. De natuurlijke verbintenis kan zogezegd een “upgrade” krijgen tot gewone afdwingbare verbintenis.

    Aanvaarding omzetting natuurlijke verbintenis

    Voor de totstandkoming van een dergelijke overeenkomst geeft art. 6:5 lid 2 B.W. een regel inzake de aanvaarding van het aanbod daartoe: een door de schuldenaar tot de schuldeiser gericht aanbod tot een zodanige overeenkomst om niet, geldt als aanvaard, wanneer het aanbod ter kennis van de schuldeiser is gekomen en deze het niet onverwijld heeft afgewezen.

    De bepalingen van schenking en giften zijn niet op deze overeenkomst van toepassing (art. 6:5 lid 3 B.W.). Zie ook de pagina Schenking om te zien welke regels hierbij dan niet gelden.

    Afdwingbaarheid natuurlijke verbintenis alimentatie meerderjarig kind

    In de conclusie van de P-G van 13 november 2020 (alimentatievordering meerderjarige dochter) bespreekt de P-G een aantal uitspraken uit de feitenrechtspraak, waarin de afdwingbaarheid van een natuurlijke verbintenis tot het onderhouden van een meerderjarig studerend kind werd aangenomen (zie nrs. 2.32 tot en met 2.40 va de conclusie).

    Voor de verdere bespreking van deze conclusie zie de pagina Levensonderhoud minderjarige kinderen.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 12-06-2018; laatste bewerking 16-12-2020]

    Algemene bepalingen verbintenissen (Afd. 1, Titel 1, Boek 6 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Algemene bepalingen verbintenissen (Afd. 1, Titel 1, Boek 6 B.W.)

      Inleiding algemene bepalingen verbintenissenrecht

      In afdeling 1 van Titel 1 Boek 6 B.W. geeft de wetgever enkele inleidende bepalingen over het verbintenissenrecht in het algemeen. De afdeling omvat 5 artikelen (art. 6:1 B.W. t/m 6:5 B.W.).

      Verbintenis moet een wettelijke basis hebben

      Art. 6:1 B.W. bepaalt, dat verbintenissen slechts kunnen ontstaan, als dit uit de wet voortvloeit. Het ontstaan kan enerzijds voortvloeien uit een eenzijdige of meerzijdige – op het ontstaan van een verbintenis – gerichte rechtshandeling. Wanneer dit een wederkerige rechtshandeling is, betreft dit doorgaans een wederkerige overeenkomst. Daarover gaat Afd. 5 van Titel 5 Boek 6 B.W..

      De andere oorzaak van het ontstaan van verbintenissen is een onrechtmatige daad: dit is een feitelijk voorval, waaraan de wet het gevolg van een schadevergoedingsplicht verbindt. Dit is geregeld in Titel 3 van Boek 6 B.W..

      Verder zijn er nog enkele minder vaak voorkomende bronnen van verbintenissen, zoals de ongerechtvaardigde verrijking en zaakwaarneming.

      Goede trouw (redelijkheid en billijkheid)

      Een verbintenis heeft een schuldeiser en een schuldenaar. De wet bepaalt dat deze zich jegens elkaar conform de redelijkheid en billijkheid moeten gedragen, oftewel “te goeder trouw” (art. 6:2 lid 1 B.W.). Dit is een belangrijk basisregel van het hele vermogensrecht.

      De goede trouw kan zelfs afspraken en wettelijke regels opzij zetten, aldus art. 6:2 lid 2 B.W.:

      “Een tussen hen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn”.

      De rechter kan daarom in individuele gevallen beslissen om de verbintenis niet te honoreren, of die aan te passen. De rechter is echter wel beperkt in de toetsing van de op het individuele geval toepasselijke wettelijke regels. Voor een nadere uiteenzetting hierover wordt verwezen naar de pagina Rechtsgevolgen van overeenkomsten, waar art. 6:248 B.W. wordt behandeld. Deze bepaling is de evenknie van art. 6:2 B.W., zodat beide bepalingen bij een beroep op de R&B dan ook vaak in één adem genoemd worden.

      Natuurlijke verbintenis

      De natuurlijke verbintenis bevindt zich op het scheidsvlak van de verplichtingen die voortvloeien uit “fatsoen”  (morele verplichtingen) en verplichtingen die voortvloeien uit het recht (verbintenissen). Verbintenissen zijn – in lekentermen – voor de gerechtigde: rechten, en voor de verbondene: plichten. Het verschil tussen morele verplichtingen en (juridische) verbintenissen is de juridische afdwingbaarheid.

      Een afspraak om met elkaar een partijtje voetbal te spelen, zonder dat daar een vermogensrechtelijk element aan verbonden is, is een morele verplichting: je wordt lelijk aangekeken als je niet verschijnt, en het kan sociale gevolgen hebben. Maar als je van tevoren aankondigt niet te zullen komen, kunnen je voetbalmaten je niet in kort geding dagvaarden om wel te verschijnen op straffe van dwangsommen. Heel anders wordt het natuurlijk, als die afspraak wel in een vermogensrechtelijk of verbintenisrechtelijk kader geplaatst wordt: als je profvoetballer bent en je hebt een contract op grond waarvan je wordt betaald om te komen voetballen, dan heeft het juridische consequenties als je niet op komt dagen. Dan is er een “verbintenis”.

      Materiële en formele aspect van verbintenissen

      Verbintenissen hebben twee eigenschappen, of aspecten: het inhoudelijke of materiële aspect en het formele of processuele aspect. Het materiële aspect bepaalt de inhoud van het recht: waarop heeft de rechthebbende aanspraak en aan welke eisen moet dit voldoen, welke kenmerken heeft het?

      Het formele aspect is de mogelijkheid om deze materiële aanspraak ook in een procedure geldend te maken. Dit formele aspect heet de “rechtsvordering”, die aan het (materiële) recht is verbonden. Zie over rechtsvorderingen nader de pagina Rechtsvorderingen. De wijze waarop rechtsvorderingen ingesteld moeten worden wordt daarnaast natuurlijk uitvoerig uitgewerkt in het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

      De natuurlijke verbintenis is een gemankeerde verbintenis, die alleen het materiële aspect bezit, maar niet (meer) het formele aspect: de rechtsvordering ontbreekt en de verbintenis kan dus niet in rechte worden afgedwongen, De wet definieert de natuurlijke verbintenis in art. 6:3 lid 1 B.W..

      Wanneer is er sprake van een natuurlijke verbintenis?

      In art. 6:3 lid 2 B.W. noemt de wet twee situaties, waarin er sprake kan zijn van een natuurlijke (niet-afdwingbare) verbintenis.

      a. wanneer de wet of een rechtshandeling aan een verbintenis de afdwingbaarheid onthoudt

      Hierbij kan worden gedacht aan verjaring: als een vorderingsrecht verjaard is, dan kan die vordering niet meer worden afgedwongen. Er resteert dan wel nog een natuurlijke verbintenis: de verbintenis gaat dus niet helemaal teniet. Wanneer degeen, op wie de verplichting rust, uit morele overwegingen besluit deze toch vrijwillig na te komen, dan is die nakoming geen onverschuldigde betaling en kan die dus niet op die grond later weer worden teruggevorderd. Zie ook de pagina Verjaring en stuiting en de pagina Onverschuldigde betaling.

      b. wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt

      De wet geldt in principe ook voor natuurlijke verbintenissen

      Art. 6:4 B.W. bepaalt, dat wettelijke bepalingen betreffende verbintenissen gewoon van toepassing zijn, tenzij de wet of de strekking van de wet meebrengt dat een bepaling geen toepassing mag vinden op een niet-afdwingbare verbintenis. Het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering zal dus – tenzij daar een specifieke bepaling in zou staan over een natuurlijke verbintenis – uit de aard der zaak niet op de natuurlijke verbintenis van toepassing zijn.

      Omzetting natuurlijke verbintenis in een afdwingbare verbintenis

      Een natuurlijke verbintenis kan verheven worden tot een wel rechtens afdwingbare verbintenis, als de betrokken partijen dit met elkaar afspreken, aldus art. 6:5 lid 1 B.W.. De natuurlijke verbintenis kan zogezegd een “upgrade” krijgen tot gewone afdwingbare verbintenis.

      Aanvaarding omzetting natuurlijke verbintenis

      Voor de totstandkoming van een dergelijke overeenkomst geeft art. 6:5 lid 2 B.W. een regel inzake de aanvaarding van het aanbod daartoe: een door de schuldenaar tot de schuldeiser gericht aanbod tot een zodanige overeenkomst om niet, geldt als aanvaard, wanneer het aanbod ter kennis van de schuldeiser is gekomen en deze het niet onverwijld heeft afgewezen.

      De bepalingen van schenking en giften zijn niet op deze overeenkomst van toepassing (art. 6:5 lid 3 B.W.). Zie ook de pagina Schenking om te zien welke regels hierbij dan niet gelden.

      Afdwingbaarheid natuurlijke verbintenis alimentatie meerderjarig kind

      In de conclusie van de P-G van 13 november 2020 (alimentatievordering meerderjarige dochter) bespreekt de P-G een aantal uitspraken uit de feitenrechtspraak, waarin de afdwingbaarheid van een natuurlijke verbintenis tot het onderhouden van een meerderjarig studerend kind werd aangenomen (zie nrs. 2.32 tot en met 2.40 va de conclusie).

      Voor de verdere bespreking van deze conclusie zie de pagina Levensonderhoud minderjarige kinderen.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 12-06-2018; laatste bewerking 16-12-2020]

      Algemene bepalingen verbintenissen (Afd. 1, Titel 1, Boek 6 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!