Verplichtingen van de verkoper (Afd. 2, Titel 1, Boek 7 B.W.)
Inleiding verplichtingen van de verkoper
In Afd. 2 van Titel 1 Boek 7 B.W. wordt ingegaan op de specifieke de verplichtingen van de verkoper. Deze afdeling omvat 11 bepalingen (art. 7:9 B.W. tot en met art. 7:19 B.W.).
Overdracht en aflevering
Art. 7:9 B.W. de verkoper is verplicht tot de overdracht van de eigendom en aflevering van de verkochte zaak, met toebehoren. Aflevering wil zeggen het bezit verschaffen (zie pagina bezit).
Bij koop onder eigendomsvoorbehoud betekent aflevering dat de zaak in de macht van de koper gebracht wordt (lid 3). Deze wordt dan houder voor de eigenaar die onder voorbehoud heeft verkocht.
Lid 4 verplicht de verkoper bij consumentenkoop om de zaak “onverwijld” en in elk geval binnen 30 dagen te leveren. Behoudens andere afspraken.
Risico-overgang
Vanaf het moment van aflevering gaat het risico voor de zaak over op de koper (art. 7:10 B.W.). Dit geldt ook bij eigendomsvoorbehoud.
Werkt de koper niet mee aan de aflevering, dan brengt dit ook risico-overgang met zich mee (lid 2). Voorwaarde is wel verzuim (dus in beginsel ook ingebrekestelling, tenzij er een termijn is afgesproken die als tijdstip van intreden van verzuim kan gelden). Bij soortzaken treedt dit effect slechts in nadat de specifieke zaken zijn aangewezen. De regeling van schuldeisersverzuim (art. 6:58 e.v. B.W.) is van toepassing.
Roept de koper terecht de ontbinding (op grond van art. 6:265 lid 1 B.W.) van de koop in, dan blijft het risico bij de verkoper (lid 3). Dat geldt ook wanneer de koper op goede gronden vervanging (art. 7:21 lid 1, sub c B.W.) van de geleverde zaak vordert. De verkoper houdt in deze situatie wel het risico, maar de koper moet wel redelijke zorg betrachten. Bij geschil blijft zo onduidelijkheid bestaan over wie het risico draagt voor de zaak totdat het geschil beslecht is en vaststaat of de koper “goede gronden” had.
Bij consumentenkoop gaat het risico op de koper over vanaf het moment waarop de zaak bij de koper wordt bezorgd: art. 7:11 B.W.. Heeft de consument een vervoerder ingeschakeld, dan vanaf het moment dat die het gekochte in ontvangst neemt (lid 2).
Kosten van aflevering
Art. 7:12 B.W. regelt wie de kosten van aflevering moet betalen (de verkoper). De koper moet de kosten van afhalen en van een koopakte en de overdrachtskosten betalen (lid 2).
Bij een consumentenkoop geldt volgens art. 7:13 B.W. dat de transportkosten voor aflevering bij de consument slechts verschuldigd zijn als deze bij het aangaan van de koopovereenkomst expliciet zijn opgegeven. De bepaling is van regelend recht, maar in algemene voorwaarden wordt die geacht onredelijk bezwarend te zijn.
Vruchten van de verkochte zaak
De “vruchten” van de verkochte zaak zijn vanaf aflevering voor de koper (art. 7:14 B.W.).
Levering vrij van lasten en beperkingen
De verkoper staat er voor in dat het verkochte vrij is van lasten en beperkingen, anders dan welke bij de verkoop bekend waren en door de koper aanvaard (art. 7:15 B.W.). De verkoper staat er voor in dat feiten die ingeschreven hadden moeten zijn niet op het verkochte drukken (lid 2). Wordt de koper ter zake van lasten en beperkingen als bedoeld in art. 7:15 B.W. in rechte betrokken, dan moet de verkoper hem terzijde staan (art. 7:16 B.W.).
Conformiteit
Art. 7:17 lid 1 B.W. bepaalt dat de afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Dat is niet het geval als de zaak niet beantwoordt aan de eigenschappen die de koper mocht verwachten (lid 2). De parlementaire geschiedenis maakt duidelijk dat het begrip ‘niet beantwoorden aan de overeenkomst’ ieder verschil omvat tussen de zaak die het onderwerp van de overeenkomst vormt en de afgeleverde zaak (Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 118.).
Dit mede op basis van: de aard van de zaak en de mededelingen van de verkoper over de zaak. Logischerwijs gaat het daarbij zowel om eigenschappen die de koper verwacht, als om eigenschappen waarvan de koper verwacht dat de zaak die NIET heeft: Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 119: “Hetgeen het artikel ten aanzien van een gewenste hoedanigheid bepaalt, geldt eveneens voor de aanwezigheid van een ongewenste hoedanigheid”.
In het door de Hoge Raad op de voet van art. 81 R.O. bevestigde arrest van Hof Den Bosch d.d. 21 februari 2017 (Hoeve de Peelkamp) kwam de kwestie van mededelingsplicht verkoper versus de onderzoeksplicht van de koper uitvoerig aan de orde. In de conclusie van de P-G mr. B.J. Drijber bij de behandeling in cassatie bespreekt de P-G in randnr. 3 het juridische kader bij art. 7:17 B.W..
De P-G merkt overigens op, dat art. 7:17 B.W. – afgezien van de consumentenkoop – regelend recht is:
“Ik merk verder nog op dat art. 7:17 BW van regelend recht is in alle gevallen waarin het niet gaat om consumentenkoop. De koop van een onroerende zaak is geen consumentenkoop. Bijgevolg kunnen koper en verkoper van de bepaling afwijken door een andersluidend beding, bijvoorbeeld een garantiebepaling of een exoneratieclausule, in de koopovereenkomst op te nemen. Bij verkoop van vastgoed wordt veelvuldig van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.”
Het verwachtingspatroon van de koper
Het gekochte moet de eigenschappen bezitten die de koper mag verwachten bij normaal gebruik van de zaak, en aan de aanwezigheid waarvan de koper niet behoefde te twijfelen. Of, als dit bij de verkoop aan de orde gekomen is, een bijzonder gebruik ervan. In de conclusie van de P-G Drijber bij HR Hoeve De Peelkamp wijdt de P-G hieraan enkele opmerkingen.
Lees de opmerkingen van P-G Drijber bij Hoeve De Peelkamp
In de conclusie van P-G Drijber bij de zaak Hoeve De Peelkamp zegt deze over deze nadere invulling van conformiteit – door die te koppelen aan wat de koper mag verwachten:
“Beslissend is derhalve het gerechtvaardigde verwachtingspatroon van de koper omtrent de eigenschappen van de zaak. Bij het vaststellen van dit verwachtingspatroon is niet alleen de koopovereenkomst van belang, maar spelen alle (relevante) omstandigheden van het geval een rol. In de wetsgeschiedenis (Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 121) worden als voorbeelden van dergelijke omstandigheden genoemd: de aard van de zaak, de door de verkoper over de zaak gedane mededelingen – beide thans genoemd in art. 7:17 lid 2 BW – de hoogte van de prijs, het soort winkel waarin de zaak is verkocht en de omstandigheden waaronder de koop plaatsvond.
Ook de wetenschap die de koper heeft of behoort te hebben speelt hierbij een rol. Dit volgt uit het arrest KTDC/Impro, waarin de Hoge Raad, algemeen gezegd, aangeeft dat voor het antwoord op de vraag wat de koper mag verwachten niet alleen van belang is waarvan de verkoper ter zake van de eigenschappen van de zaak uitgaat en hetgeen deze daarover aan de koper heeft medegedeeld, maar ook wat de koper ten tijde van het aangaan van de overeenkomst over deze eigenschappen wist dan wel redelijkerwijs had kunnen weten.”
Met betrekking tot “alle relevante omstandigheden” die de redelijke verwachting van de koper mede bepalen verwijst de P-G in voetnoot 16 naar: Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 121 alsmede HR 21 mei 2010 (KTDC/Impro) r.o. 4.1.2, onder verwijzing naar HR 23 november 2007 (Ploum/Smeets), m.nt. H.J. Snijders. En de conclusie van A-G Rank-Berenschot bij HR 21 mei 2010 KTDC/Impro), onder 4.5.
In de zaak Hoeve De Peelkamp gaat P-G Drijber ook in op de term ‘normaal gebruik’.
Lees meer over normaal gebruik
In de hierna te noemen kwestie met betrekking tot Hoeve De Peelkamp merkt P-G mr. Drijber over de bewoordingen “normaal gebruik” onder verwijzing naar de Parl. geschiedenis (voetnoot 19):
“Overigens beperkt de tweede volzin non-conformiteit niet tot gevallen van ongeschiktheid voor normaal of bijzonder gebruik. Zie Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 125, waar wordt aangegeven dat de gevallen van “ongeschiktheid voor gebruik” zijn te beschouwen “als species (…) van het geval dat de zaak de voormelde eigenschappen niet bezit”. Dit betekent dat ook in geval van een ander ‘gebrek’, d.w.z. een gebrek dat niet in de weg staat aan normaal of bijzonder gebruik van de zaak, sprake kan zijn van non-conformiteit, mits de koper dit gebrek niet behoefde te verwachten.”
De verkoper van zijn kant hoeft dus geen rekening te houden met geschiktheid van de zaak voor een door de koper beoogd gebruik, dat hij normaal gesproken niet kon voorzien. De mededelingen bij de verkoop over de eigenschappen van de verkochte zaak zijn daarom van belang: de koper kan zich er niet op beroepen dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt wanneer hem dit ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn.
Mededelingsplicht verkoper
De spelregels van de mededelingsplicht van de verkoper en de onderzoeksplicht van de koper zijn bij de vaststelling van de conformiteit van belang.
De verkoper moet de koper informeren over de eigenschappen van de zaak, waarvan hij moet veronderstellen dat die voor de koper van belang zijn. Op basis van de geldende jurisprudentie wordt aangenomen, dat de mededelingsplicht van de verkoper voorop staat (zie hierna nader over deze ‘voorrangsregel’). Hierin wijkt het Nederlandse recht af van het Engelse recht, waar de regel ‘caveat emptor’ voorop staat (oftewel accent op de onderzoeksplicht van koper).
Als de verkoper meedeelt er niet mee op de hoogte te zijn of de zaak een bepaalde eigenschap heeft, en de koper vindt die van belang, dan zal de koper daar nader onderzoek naar moeten doen.
De verkoper mag geen relevante informatie verzwijgen: als hij op de hoogte is van een bepaalde (negatieve) eigenschap van de zaak, dan moet hij de koper daar op wijzen en al helemaal als de koper er naar vraagt.
Lees meer over de opmerkingen van P-G Drijber over de mededelingsplicht van verkoper
In de hiervoor genoemde conclusie van P-G Drijber vermeldt die daarover (nr. 3.6):
“Uit het voorgaande volgt dat ook in het kader van art. 7:17 BW een mededelingsplicht op de verkoper kan rusten. Of dit inderdaad het geval is, is (opnieuw) afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. De verkoper heeft een mededelingsplicht indien hij beschikt of behoort te beschikken over bepaalde informatie en begrijpt of moet begrijpen dat hij deze informatie aan de koper moet geven om te voorkomen dat deze zich over bepaalde punten een onjuiste voorstelling zou maken.”
De koper mag afgaan op de mededelingen die de verkoper doet. De Hoge Raad besliste dit reeds in HR 15 november 1957 (Baris/Riezenkamp). In voetnoot 26 noemt P-G Drijber de vaste jurisprudentie op dit punt bij de jurisprudentie inzake dwaling: zie reeds HR 15 november 1957 (Baris/Riezenkamp) m.nt. L.E.H. Rutten en daarna HR 21 januari 1966, (Booy/Wisman) m.nt. G.J. Scholten; HR 19 september 2003 (Albert Schweitzer Ziekenhuis), m.nt. J. Hijma.
En toegespitst op art. 7:17 B.W. de conclusie van A-G Wuisman bij HR 25 mei 2007 (onder 3.4) en diens conclusie bij HR 6 juni 2008 (onder 2.10).
Vgl. op het terrein van de klachtplicht van art. 7:23 BW HR 25 maart 2011 (Hijma (Ploum/Smeets II)) m.nt. Jac., rov. 3.2.2:
“(…) Naarmate de koper op grond van de inhoud van de koopovereenkomst en de verdere omstandigheden van het geval sterker erop mag vertrouwen dat de zaak beantwoordt aan de overeenkomst, zal van hem minder snel een (voortvarend) onderzoek mogen worden verwacht, omdat de koper in het algemeen mag afgaan op de juistheid van de hem in dit verband door de verkoper gedane mededelingen, zeker als die mogen worden opgevat als geruststellende verklaringen omtrent de aan- of afwezigheid van bepaalde eigenschappen van het gekochte. (…).”
Drijber wijst er echter op, dat dit niet geldt voor iedere mededeling van verkoper.
Lees meer opmerkingen van P-G Drijber over non-conformiteit
“Dit betekent echter niet dat steeds sprake is van non-conformiteit wanneer enige door de verkoper gedane mededelingen feitelijk onjuist blijken: enkel serieuze en concrete inlichtingen kunnen – bij gebleken onjuistheid – in beginsel een beroep op non-conformiteit rechtvaardigen. Jansen verwoordt een en ander treffend:
“Gelet op de verwijzing in de eerste volzin van art. 7:17 lid 2 BW naar ‘de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan’, wordt aangenomen dat de koper normaliter géén onderzoek behoeft te doen naar de juistheid van door de verkoper verstrekte inlichtingen over de eigenschapen van de zaak, althans indien die inlichtingen zodanig specifiek, serieus en (ook overigens) vertrouwenwekkend waren, dat de koper daarop in redelijkheid mocht afgaan.”
Hijma maakt een onderscheid tussen drie soorten mededelingen: 1) blote mededelingen, 2) serieuze inlichtingen en 3) toezeggingen en garanties. ‘Blote mededelingen’ zijn van onvoldoende juridisch gewicht om bij onjuistheid een non-conformiteitsoordeel te dragen. Afwijkingen van zowel ‘serieuze mededelingen’ als van ‘garanties en toezeggingen’ zullen volgens Hijma in het algemeen wél een beroep op non-conformiteit rechtvaardigen. Als criterium voor de afgrenzing tussen ‘blote mededelingen’ en ‘serieuze inlichtingen’ noemt Hijma “of de koper redelijkerwijze op de mededeling van zijn wederpartij mocht bouwen.”
Onderzoeksplicht koper
Op de koper kan echter als gezegd ook een onderzoeksplicht rusten. De wetgever wijst erop dat deze onderzoeksplicht afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waaronder de hoedanigheid van partijen (Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 125).
Lees meer over de opmerkingen van P-G Drijber over de onderzoeksplicht van koper
P-G Drijber zegt het volgende over de onderzoeksplicht van de koper:
“De omstandigheden van het geval kunnen een onderzoeksplicht voor de koper met zich brengen. De koper die twijfelt dan wel behoort te twijfelen of de zaak bepaalde eigenschappen daadwerkelijk bezit of ontbeert, is gehouden ter zake onderzoek te (laten) verrichten. Deze onderzoeksplicht komt wat betreft het ‘gebruik van de zaak’ tot uitdrukking in de zinsnede “waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen”, maar aangenomen wordt dat zij ook reeds in het slot van de eerste volzin (“mocht verwachten”) besloten ligt.
Schendt de koper zijn onderzoeksplicht, dan komt hem geen beroep op non-conformiteit toe. Dit kan weer anders zijn als de verkoper een op hem rustende mededelingsplicht heeft geschonden, zoals volgt uit het arrest […] /Gemeente Kampen. In dit arrest heeft Hoge Raad de voor dwaling ontwikkelde regel dat een mededelingsplicht in beginsel (behoudens de bijzondere omstandigheden van het geval) voorrang heeft boven een onderzoeksplicht toegepast binnen het kader van het conformiteitsvereiste:
“(…) dat in het algemeen aan een koper, ook een onvoorzichtige koper, niet zal kunnen worden tegengeworpen dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de eigenschappen van het gekochte, wanneer de verkoper dienaangaande naar de in het verkeer geldende opvattingen een mededelingsplicht had maar heeft nagelaten de koper op de hoogte te stellen van bij de verkoper bekende feitelijke gegevens die relevant zijn voor de beantwoording van de vraag welke eigenschappen de koper met het oog op de beoogde bestemming van het gekochte mocht verwachten (vgl. voor een geval van dwaling onder meer HR 19 januari 2007, nr. C05/297, NJ 2007, 63).”
Voorrangsregel mededelingsplicht verkoper versus onderzoeksplicht koper
De mededelingsplicht van de verkoper staat volgens de Hoge Raad voorop. In het arrest HR 16 december 2022 (koftjalk uit 1910) kwam dit opnieuw aan de orde. De Hoge Raad verwijst in dit verband naar het arrest HR 14 november 2008 (koopovereenkomst monument Gemeente Kampen) (r.o. 3.4.2). In die zaak beriep de gemeente zich wel met succes op de onderzoeksplicht van de koper, omdat zij voldoende had meegedeeld (r.o. 3.4.2 op 1 na laatste alinea).
In het arrest HR 16 december 2022 (koftjalk uit 1910) staat volgens de Hoge Raad ook de geringe omvang van gebreken aan een goed op zichzelf niet in de weg aan non-conformiteit, evenmin als de omstandigheid dat de gebreken zijn verholpen. Zie wat dit laatste betreft ook het hierna bij tweedehands auto’s vermelde arrest van 8 juli 2005 .
Lees meer over HR 16 december 2022 (Koftjalk uit 1910)
Koper had voor een bedrag van EUR 245.000,= een ruim 100 jaar oud zeilschip (een koftjalk) gekocht. Hij wilde daarmee zeilcharters gaan uitvoeren. Na de koop bleek het schip te lekken vanwege ernstige roestvorming. Dit roestproces moest volgens koper al gedurende vele jaren bekend zijn geweest. De koper had de koopovereenkomst vernietigd wegens non-conformiteit. Ook vordert hij schadevergoeding en voor zover vereist vernietiging dan wel ontbinding van de koopovereenkomst wegens non-conformiteit, althans wegens dwaling. In hoger beroep wijzigde de koper dit in vermindering van de koopprijs c.q. schadevergoeding met een kleine 2 ton.
Het Hof meende echter dat de koper was tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht. Koper had geen gebruik gemaakt van de in de koopovereenkomst aangeboden mogelijkheid om het schip voor aankoop in een dok te inspecteren. In cassatie klaagt de koper onder meer, dat het hof heeft miskend dat in het algemeen, en in dit geval in het bijzonder, de goede trouw zich er tegen verzet dat de verkoper die zijn mededelingsplicht heeft geschonden ter afwering van een beroep op non-conformiteit of dwaling aanvoert dat de koper zijn onderzoeksplicht heeft geschonden.
De Hoge Raad volgt de koper in die klacht. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.1.5):
“Het hof heeft ofwel miskend dat in het algemeen aan een koper, ook een onvoorzichtige koper, niet zal kunnen worden tegengeworpen dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de eigenschappen van het gekochte, wanneer de verkoper dienaangaande naar de in het verkeer geldende opvattingen een mededelingsplicht had maar heeft nagelaten de koper op de hoogte te stellen van bij de verkoper bekende feitelijke gegevens die relevant zijn voor de beantwoording van de vraag welke eigenschappen de koper met het oog op de beoogde bestemming van het gekochte mocht verwachten, ofwel zijn oordeel dat het bedoelde uitgangspunt in het onderhavige geval uitzondering lijdt onvoldoende gemotiveerd”.
De Raad gaat in die overweging ook in op een aantal specifieke feiten, waar het Hof in de motivering van zijn oordeel ten onrechte aan voorbij is gegaan.
De Hoge Raad wijst verder de klacht toe, dat het Hof ten onrechte de klachten over de non-conformiteit terzijde heeft geschoven ‘vanwege de geringe omvang’ (r.o. 3.2):
“Onderdeel 4 bestrijdt het oordeel van het hof in rov. 3.7 dat de gebreken aan de scheepshuid in het vlak van het schip die aan het licht zijn gekomen tijdens de keuring op 2 april 2017, gelet op de geringe omvang, het feit dat ze zijn verholpen en de omstandigheid dat vervolgens het hele seizoen met [het zeilcharterschip] is gevaren, geen non-conformiteit opleveren in de zin van art. 7:17 BW. Het onderdeel treft doel. Het betoogt terecht dat het hof ofwel heeft miskend dat een geringe omvang van gebreken op zichzelf niet in de weg staat aan non-conformiteit, evenmin als de omstandigheid dat de gebreken zijn verholpen en dat [de koper] daarna het hele seizoen met het schip heeft gevaren, ofwel zijn oordeel dienaangaande onvoldoende heeft gemotiveerd.”
Zie onder meer HR 14 november 2008, (NN/Gemeente Kampen), rov. 3.4.2 (waar vervolgens op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval een uitzondering op de voorrangsregel aangenomen). Zie ook HR 16 december 2016 (Woonboerderij), rov. 3.5.2. In de literatuur wordt gesteld dat de Hoge Raad in gevallen waarin zowel de mededelingsplicht als de onderzoeksplicht is geschonden, recent zwaarder lijkt te zijn gaan tillen aan de schending van de onderzoeksplicht. Of dit daadwerkelijk zo is, staat echter nog niet vast.
Het Hof overwoog in de kwestie Hoeve De Peelkamp, dat – op basis van vaste jurisprudentie – uitgangspunt is dat de koper mag afgaan op mededelingen van de verkoper (3.7.4):
“Bij de beoordeling van de grief van [appellanten c.s.] dient als uitgangspunt te gelden dat, wanneer van de kant van de verkoper mededelingen omtrent het voorwerp van de koop/verkoop zijn gedaan, de koper in beginsel uit mag gaan van de juistheid van die mededelingen en op hem geen onderzoeksplicht rust. Het zal echter uiteindelijk van de aard van de overeenkomst, de omstandigheden van het geval en de opvattingen in het maatschappelijk verkeer afhangen of er, ondanks de mededelingen van de verkoper, toch nog een onderzoeksplicht bij de koper bestaat (vergelijk de conclusie van AG Wuisman bij HR 8 juni 2008, onder 2.10 en verder).”
Specifieke toezeggingen verkoper (garanties) en andere clausules over de conformiteit
In de zaak rond Hoeve De Peelkamp speelden de zgn. “Ouderdomsclausule” in de koopakte een rol voor een aantal van de klachten van de kopers. Het niveau van isolatie, klachten over het schilderwerk stuitten allemaal af op deze clausule. Daarnaast speelde de asbestclausule een rol.
Lees meer over de clausules in de zaak Hoeve De Peelkamp
De asbestclausule luidde:
“Dit geldt in de onderhavige zaak te meer nu de koopovereenkomst een zogenaamde asbestclausule bevat (artikel 5.4.3.1), inhoudende: <<In de onroerende zaak kunnen asbesthoudende stoffen aanwezig zijn. (…) Koper verklaart hiermee bekend te zijn en vrijwaart verkoper voor alle aansprakelijkheid die uit de aanwezigheid van enig asbest in de woning voortvloeien.>>”
De kopers klaagden, dat zij weliswaar bekend waren met het feit dat het gekochte asbesthoudend materiaal in de dakbedekking bevatte, maar dat zij onjuist zijn geïnformeerd omtrent de hoeveelheid asbest. Het Hof overwoog daarover, dat die klacht om te beginnen afstuitte op de hiervoor geciteerde clausule. Interessant in het kader van de mededelingsplicht is echter ook deze overweging van het Hof:
“Mogelijk zou anders moeten worden geoordeeld indien door de verkoper expliciet zou zijn toegezegd dat in het dak boven het koetsiershuisje en boven de hoeve géén asbest aanwezig was. Door kopers is echter onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat van een dergelijke toezegging sprake is geweest. Eerder blijkt uit meerdere feiten en omstandigheden dat kopers er rekening mee moesten houden dat niet alleen in het dak boven het koetshuis sprake zou kunnen zijn van asbest, maar ook op andere plaatsen…”.
Wanneer de verkoper dus een bepaalde omstandigheid garandeert, dan gelden andere eisen dan wanneer wordt geïnformeerd met een zeker voorbehoud. In de prospectus werd bovendien een expliciet voorbehoud gemaakt ten aanzien van de juistheid van de in die brochure vermelde informatie. Overigens had de koper in deze casus het pand in een eerdere onderhandelingsronde ook al bouwkundig laten keuren.
Levering van een andere zaak dan overeengekomen
Een andere zaak dan afgesproken – laat staan van een andere soort – is niet toereikend. Ook afwijking in afmetingen, maat of gewicht niet (lid 3). Leden 4 t/m 6 werken dit nader uit.
Gevolgen van non-conformiteit
Voor het antwoord op de vraag, welke gevolgen non-conformiteit heeft – bvb. in hoeverre de verkoper aansprakelijk gehouden kan worden – zie de pagina Bijzondere gevolgen van niet-nakoming door de verkoper. Daarbij zijn ook de algemene bepalingen van Boek 6 B.W. inzake de gevolgen van niet-nakoming en toerekening (zie de pagina Algemene bepalingen niet-nakoming) van belang, voor zover de regeling van koop daar niet van afwijkt.
Non-conformiteit bij consumentenkoop
Art. 7:18 B.W. geeft enkele nadere bepalingen over non-conformiteit bij consumentenkoop. Zie ook de verantwoordelijkheid van de professionele verkoper voor mededelingen gedaan door een (rechts)voorganger, die eveneens een professionele verkoper is (art. 7:18 lid 1 B.W.).
Lid 2 geeft een bewijsvermoeden ten gunste van de consument:
“Bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet”.
Deze bepaling is ontleend aan art. 5 lid 3 Richtlijn consumentenkoop (1999/44), en moet richtlijnconform worden uitgelegd. Art. 5 lid 3 van Richtlijn 1999/44 bepaalt, dat dit rechtsvermoeden geldt “tot (aan het) bewijs van het tegendeel”. Dat betekent, dat hier niet sprake is van de bewijslast, zoals die in een procedure normaal op de gedaagde (verweerder) rust, maar van ‘tegendeelbewijs’. Dat komt er op neer, dat de verkoper dit bewijs moet leveren, als ware hij eiser. Zie op dit punt ook het arrest HR 5 november 2021 (gebrekkig sportpaard). Zie over tegenbewijs ook de pagina Algemene bepalingen bewijsrecht. De Hoge Raad merkt hierover op, dat het feit dat in de wetsgeschiedenis bij art. 7:18 lid 2 B.W. ook ruimte wordt gelaten aan een lichtere eis, dit niet anders maakt. Daarbij verwijst de Hoge Raad naar de beantwoording van prejudiciële vragen in het arrest HvJEU 4 juni 2015 (Faber/Autobedrijf Hazet Ochten). De verkoper kan niet volstaan met het (slechts) ontzenuwen van het bewijsvermoeden, maar moet daadwerkelijk het tegendeel bewijzen.
Non-conformiteit gebruikte auto’s
De Hoge Raad heeft in het arrest van 15 april 1994 (NJ 1995, 614) over de maatstaf voor conformiteit van gebruikte auto’s overwogen:
“dat, indien een (tweedehands) auto wordt gekocht om daarmee, naar de verkoper bekend is, aan het verkeer deel te nemen als regel zal moeten worden aangenomen dat de auto “niet beantwoordt aan de overeenkomst, indien als gevolg van een eraan klevend gebrek dat niet op eenvoudige wijze kan worden ontdekt en hersteld, zodanig gebruik van de auto gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren”, waaraan de Hoge Raad nog heeft toegevoegd dat niet is uitgesloten dat deze regel in bepaalde gevallen uitzondering lijdt”.
In zijn arrest van 8 juli 2005 heeft de Hoge Raad hier aan toegevoegd, dat het omgekeerde niet per se steeds heeft te gelden:
“Het hof heeft evenwel miskend dat uit de zojuist weergegeven maatstaf niet het omgekeerde volgt, te weten dat ingeval een auto niet zodanige gebreken heeft dat gebruik van de auto gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren, daaruit zou volgen dat de auto wèl aan de overeenkomst beantwoordt, ook indien deze, zoals [eiser] in het onderhavige geval heeft aangevoerd, nog andere gebreken heeft”.
Hof Den Haag 19 maart 2013 besliste, dat het feit dat het een gebruikte auto betrof niet meebrengt dat er geen sprake kan zijn van non-conformiteit bij gebreken: “Ook van een tien jaar oude, APK-goedgekeurde auto mag worden verwacht dat daarmee langer dan enkele maanden op veilige wijze gereden kan worden”.
Gevolg: als de zaak niet conform is, dan kan de koper alsnog nakoming door levering van een wel conforme zaak eisen (art. 7:21 B.W.).
Executieverkoop en conformiteit
Art. 7:19 B.W. maakt een uitzondering op de gebrekenregeling bij executoriale verkoop of parate executie. In dat geval zijn art. 7:15 (lasten en beperkingen) en art. 7:17 B.W. (non-conformiteit) niet van toepassing, tenzij de verkoper dit wist. Deze beperking geldt weer niet bij consumentenkoop. Deze bepaling is van dwingend recht (zie art. 7:6 lid 1 B.W.).
Auteur & Last edit
[MdV, 3-09-2018; laatste bewerking 4-01-2023]
Verplichtingen van de verkoper (Afd. 2, Titel 1, Boek 7 B.W.)
Inleiding verplichtingen van de verkoper
In Afd. 2 van Titel 1 Boek 7 B.W. wordt ingegaan op de specifieke de verplichtingen van de verkoper. Deze afdeling omvat 11 bepalingen (art. 7:9 B.W. tot en met art. 7:19 B.W.).
Overdracht en aflevering
Art. 7:9 B.W. de verkoper is verplicht tot de overdracht van de eigendom en aflevering van de verkochte zaak, met toebehoren. Aflevering wil zeggen het bezit verschaffen (zie pagina bezit).
Bij koop onder eigendomsvoorbehoud betekent aflevering dat de zaak in de macht van de koper gebracht wordt (lid 3). Deze wordt dan houder voor de eigenaar die onder voorbehoud heeft verkocht.
Lid 4 verplicht de verkoper bij consumentenkoop om de zaak “onverwijld” en in elk geval binnen 30 dagen te leveren. Behoudens andere afspraken.
Risico-overgang
Vanaf het moment van aflevering gaat het risico voor de zaak over op de koper (art. 7:10 B.W.). Dit geldt ook bij eigendomsvoorbehoud.
Werkt de koper niet mee aan de aflevering, dan brengt dit ook risico-overgang met zich mee (lid 2). Voorwaarde is wel verzuim (dus in beginsel ook ingebrekestelling, tenzij er een termijn is afgesproken die als tijdstip van intreden van verzuim kan gelden). Bij soortzaken treedt dit effect slechts in nadat de specifieke zaken zijn aangewezen. De regeling van schuldeisersverzuim (art. 6:58 e.v. B.W.) is van toepassing.
Roept de koper terecht de ontbinding (op grond van art. 6:265 lid 1 B.W.) van de koop in, dan blijft het risico bij de verkoper (lid 3). Dat geldt ook wanneer de koper op goede gronden vervanging (art. 7:21 lid 1, sub c B.W.) van de geleverde zaak vordert. De verkoper houdt in deze situatie wel het risico, maar de koper moet wel redelijke zorg betrachten. Bij geschil blijft zo onduidelijkheid bestaan over wie het risico draagt voor de zaak totdat het geschil beslecht is en vaststaat of de koper “goede gronden” had.
Bij consumentenkoop gaat het risico op de koper over vanaf het moment waarop de zaak bij de koper wordt bezorgd: art. 7:11 B.W.. Heeft de consument een vervoerder ingeschakeld, dan vanaf het moment dat die het gekochte in ontvangst neemt (lid 2).
Kosten van aflevering
Art. 7:12 B.W. regelt wie de kosten van aflevering moet betalen (de verkoper). De koper moet de kosten van afhalen en van een koopakte en de overdrachtskosten betalen (lid 2).
Bij een consumentenkoop geldt volgens art. 7:13 B.W. dat de transportkosten voor aflevering bij de consument slechts verschuldigd zijn als deze bij het aangaan van de koopovereenkomst expliciet zijn opgegeven. De bepaling is van regelend recht, maar in algemene voorwaarden wordt die geacht onredelijk bezwarend te zijn.
Vruchten van de verkochte zaak
De “vruchten” van de verkochte zaak zijn vanaf aflevering voor de koper (art. 7:14 B.W.).
Levering vrij van lasten en beperkingen
De verkoper staat er voor in dat het verkochte vrij is van lasten en beperkingen, anders dan welke bij de verkoop bekend waren en door de koper aanvaard (art. 7:15 B.W.). De verkoper staat er voor in dat feiten die ingeschreven hadden moeten zijn niet op het verkochte drukken (lid 2). Wordt de koper ter zake van lasten en beperkingen als bedoeld in art. 7:15 B.W. in rechte betrokken, dan moet de verkoper hem terzijde staan (art. 7:16 B.W.).
Conformiteit
Art. 7:17 lid 1 B.W. bepaalt dat de afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Dat is niet het geval als de zaak niet beantwoordt aan de eigenschappen die de koper mocht verwachten (lid 2). De parlementaire geschiedenis maakt duidelijk dat het begrip ‘niet beantwoorden aan de overeenkomst’ ieder verschil omvat tussen de zaak die het onderwerp van de overeenkomst vormt en de afgeleverde zaak (Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 118.).
Dit mede op basis van: de aard van de zaak en de mededelingen van de verkoper over de zaak. Logischerwijs gaat het daarbij zowel om eigenschappen die de koper verwacht, als om eigenschappen waarvan de koper verwacht dat de zaak die NIET heeft: Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 119: “Hetgeen het artikel ten aanzien van een gewenste hoedanigheid bepaalt, geldt eveneens voor de aanwezigheid van een ongewenste hoedanigheid”.
In het door de Hoge Raad op de voet van art. 81 R.O. bevestigde arrest van Hof Den Bosch d.d. 21 februari 2017 (Hoeve de Peelkamp) kwam de kwestie van mededelingsplicht verkoper versus de onderzoeksplicht van de koper uitvoerig aan de orde. In de conclusie van de P-G mr. B.J. Drijber bij de behandeling in cassatie bespreekt de P-G in randnr. 3 het juridische kader bij art. 7:17 B.W..
De P-G merkt overigens op, dat art. 7:17 B.W. – afgezien van de consumentenkoop – regelend recht is:
“Ik merk verder nog op dat art. 7:17 BW van regelend recht is in alle gevallen waarin het niet gaat om consumentenkoop. De koop van een onroerende zaak is geen consumentenkoop. Bijgevolg kunnen koper en verkoper van de bepaling afwijken door een andersluidend beding, bijvoorbeeld een garantiebepaling of een exoneratieclausule, in de koopovereenkomst op te nemen. Bij verkoop van vastgoed wordt veelvuldig van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.”
Het verwachtingspatroon van de koper
Het gekochte moet de eigenschappen bezitten die de koper mag verwachten bij normaal gebruik van de zaak, en aan de aanwezigheid waarvan de koper niet behoefde te twijfelen. Of, als dit bij de verkoop aan de orde gekomen is, een bijzonder gebruik ervan. In de conclusie van de P-G Drijber bij HR Hoeve De Peelkamp wijdt de P-G hieraan enkele opmerkingen.
Lees de opmerkingen van P-G Drijber bij Hoeve De Peelkamp
In de conclusie van P-G Drijber bij de zaak Hoeve De Peelkamp zegt deze over deze nadere invulling van conformiteit – door die te koppelen aan wat de koper mag verwachten:
“Beslissend is derhalve het gerechtvaardigde verwachtingspatroon van de koper omtrent de eigenschappen van de zaak. Bij het vaststellen van dit verwachtingspatroon is niet alleen de koopovereenkomst van belang, maar spelen alle (relevante) omstandigheden van het geval een rol. In de wetsgeschiedenis (Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 121) worden als voorbeelden van dergelijke omstandigheden genoemd: de aard van de zaak, de door de verkoper over de zaak gedane mededelingen – beide thans genoemd in art. 7:17 lid 2 BW – de hoogte van de prijs, het soort winkel waarin de zaak is verkocht en de omstandigheden waaronder de koop plaatsvond.
Ook de wetenschap die de koper heeft of behoort te hebben speelt hierbij een rol. Dit volgt uit het arrest KTDC/Impro, waarin de Hoge Raad, algemeen gezegd, aangeeft dat voor het antwoord op de vraag wat de koper mag verwachten niet alleen van belang is waarvan de verkoper ter zake van de eigenschappen van de zaak uitgaat en hetgeen deze daarover aan de koper heeft medegedeeld, maar ook wat de koper ten tijde van het aangaan van de overeenkomst over deze eigenschappen wist dan wel redelijkerwijs had kunnen weten.”
Met betrekking tot “alle relevante omstandigheden” die de redelijke verwachting van de koper mede bepalen verwijst de P-G in voetnoot 16 naar: Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 121 alsmede HR 21 mei 2010 (KTDC/Impro) r.o. 4.1.2, onder verwijzing naar HR 23 november 2007 (Ploum/Smeets), m.nt. H.J. Snijders. En de conclusie van A-G Rank-Berenschot bij HR 21 mei 2010 KTDC/Impro), onder 4.5.
In de zaak Hoeve De Peelkamp gaat P-G Drijber ook in op de term ‘normaal gebruik’.
Lees meer over normaal gebruik
In de hierna te noemen kwestie met betrekking tot Hoeve De Peelkamp merkt P-G mr. Drijber over de bewoordingen “normaal gebruik” onder verwijzing naar de Parl. geschiedenis (voetnoot 19):
“Overigens beperkt de tweede volzin non-conformiteit niet tot gevallen van ongeschiktheid voor normaal of bijzonder gebruik. Zie Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 125, waar wordt aangegeven dat de gevallen van “ongeschiktheid voor gebruik” zijn te beschouwen “als species (…) van het geval dat de zaak de voormelde eigenschappen niet bezit”. Dit betekent dat ook in geval van een ander ‘gebrek’, d.w.z. een gebrek dat niet in de weg staat aan normaal of bijzonder gebruik van de zaak, sprake kan zijn van non-conformiteit, mits de koper dit gebrek niet behoefde te verwachten.”
De verkoper van zijn kant hoeft dus geen rekening te houden met geschiktheid van de zaak voor een door de koper beoogd gebruik, dat hij normaal gesproken niet kon voorzien. De mededelingen bij de verkoop over de eigenschappen van de verkochte zaak zijn daarom van belang: de koper kan zich er niet op beroepen dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt wanneer hem dit ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn.
Mededelingsplicht verkoper
De spelregels van de mededelingsplicht van de verkoper en de onderzoeksplicht van de koper zijn bij de vaststelling van de conformiteit van belang.
De verkoper moet de koper informeren over de eigenschappen van de zaak, waarvan hij moet veronderstellen dat die voor de koper van belang zijn. Op basis van de geldende jurisprudentie wordt aangenomen, dat de mededelingsplicht van de verkoper voorop staat (zie hierna nader over deze ‘voorrangsregel’). Hierin wijkt het Nederlandse recht af van het Engelse recht, waar de regel ‘caveat emptor’ voorop staat (oftewel accent op de onderzoeksplicht van koper).
Als de verkoper meedeelt er niet mee op de hoogte te zijn of de zaak een bepaalde eigenschap heeft, en de koper vindt die van belang, dan zal de koper daar nader onderzoek naar moeten doen.
De verkoper mag geen relevante informatie verzwijgen: als hij op de hoogte is van een bepaalde (negatieve) eigenschap van de zaak, dan moet hij de koper daar op wijzen en al helemaal als de koper er naar vraagt.
Lees meer over de opmerkingen van P-G Drijber over de mededelingsplicht van verkoper
In de hiervoor genoemde conclusie van P-G Drijber vermeldt die daarover (nr. 3.6):
“Uit het voorgaande volgt dat ook in het kader van art. 7:17 BW een mededelingsplicht op de verkoper kan rusten. Of dit inderdaad het geval is, is (opnieuw) afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. De verkoper heeft een mededelingsplicht indien hij beschikt of behoort te beschikken over bepaalde informatie en begrijpt of moet begrijpen dat hij deze informatie aan de koper moet geven om te voorkomen dat deze zich over bepaalde punten een onjuiste voorstelling zou maken.”
De koper mag afgaan op de mededelingen die de verkoper doet. De Hoge Raad besliste dit reeds in HR 15 november 1957 (Baris/Riezenkamp). In voetnoot 26 noemt P-G Drijber de vaste jurisprudentie op dit punt bij de jurisprudentie inzake dwaling: zie reeds HR 15 november 1957 (Baris/Riezenkamp) m.nt. L.E.H. Rutten en daarna HR 21 januari 1966, (Booy/Wisman) m.nt. G.J. Scholten; HR 19 september 2003 (Albert Schweitzer Ziekenhuis), m.nt. J. Hijma.
En toegespitst op art. 7:17 B.W. de conclusie van A-G Wuisman bij HR 25 mei 2007 (onder 3.4) en diens conclusie bij HR 6 juni 2008 (onder 2.10).
Vgl. op het terrein van de klachtplicht van art. 7:23 BW HR 25 maart 2011 (Hijma (Ploum/Smeets II)) m.nt. Jac., rov. 3.2.2:
“(…) Naarmate de koper op grond van de inhoud van de koopovereenkomst en de verdere omstandigheden van het geval sterker erop mag vertrouwen dat de zaak beantwoordt aan de overeenkomst, zal van hem minder snel een (voortvarend) onderzoek mogen worden verwacht, omdat de koper in het algemeen mag afgaan op de juistheid van de hem in dit verband door de verkoper gedane mededelingen, zeker als die mogen worden opgevat als geruststellende verklaringen omtrent de aan- of afwezigheid van bepaalde eigenschappen van het gekochte. (…).”
Drijber wijst er echter op, dat dit niet geldt voor iedere mededeling van verkoper.
Lees meer opmerkingen van P-G Drijber over non-conformiteit
“Dit betekent echter niet dat steeds sprake is van non-conformiteit wanneer enige door de verkoper gedane mededelingen feitelijk onjuist blijken: enkel serieuze en concrete inlichtingen kunnen – bij gebleken onjuistheid – in beginsel een beroep op non-conformiteit rechtvaardigen. Jansen verwoordt een en ander treffend:
“Gelet op de verwijzing in de eerste volzin van art. 7:17 lid 2 BW naar ‘de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan’, wordt aangenomen dat de koper normaliter géén onderzoek behoeft te doen naar de juistheid van door de verkoper verstrekte inlichtingen over de eigenschapen van de zaak, althans indien die inlichtingen zodanig specifiek, serieus en (ook overigens) vertrouwenwekkend waren, dat de koper daarop in redelijkheid mocht afgaan.”
Hijma maakt een onderscheid tussen drie soorten mededelingen: 1) blote mededelingen, 2) serieuze inlichtingen en 3) toezeggingen en garanties. ‘Blote mededelingen’ zijn van onvoldoende juridisch gewicht om bij onjuistheid een non-conformiteitsoordeel te dragen. Afwijkingen van zowel ‘serieuze mededelingen’ als van ‘garanties en toezeggingen’ zullen volgens Hijma in het algemeen wél een beroep op non-conformiteit rechtvaardigen. Als criterium voor de afgrenzing tussen ‘blote mededelingen’ en ‘serieuze inlichtingen’ noemt Hijma “of de koper redelijkerwijze op de mededeling van zijn wederpartij mocht bouwen.”
Onderzoeksplicht koper
Op de koper kan echter als gezegd ook een onderzoeksplicht rusten. De wetgever wijst erop dat deze onderzoeksplicht afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waaronder de hoedanigheid van partijen (Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 125).
Lees meer over de opmerkingen van P-G Drijber over de onderzoeksplicht van koper
P-G Drijber zegt het volgende over de onderzoeksplicht van de koper:
“De omstandigheden van het geval kunnen een onderzoeksplicht voor de koper met zich brengen. De koper die twijfelt dan wel behoort te twijfelen of de zaak bepaalde eigenschappen daadwerkelijk bezit of ontbeert, is gehouden ter zake onderzoek te (laten) verrichten. Deze onderzoeksplicht komt wat betreft het ‘gebruik van de zaak’ tot uitdrukking in de zinsnede “waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen”, maar aangenomen wordt dat zij ook reeds in het slot van de eerste volzin (“mocht verwachten”) besloten ligt.
Schendt de koper zijn onderzoeksplicht, dan komt hem geen beroep op non-conformiteit toe. Dit kan weer anders zijn als de verkoper een op hem rustende mededelingsplicht heeft geschonden, zoals volgt uit het arrest […] /Gemeente Kampen. In dit arrest heeft Hoge Raad de voor dwaling ontwikkelde regel dat een mededelingsplicht in beginsel (behoudens de bijzondere omstandigheden van het geval) voorrang heeft boven een onderzoeksplicht toegepast binnen het kader van het conformiteitsvereiste:
“(…) dat in het algemeen aan een koper, ook een onvoorzichtige koper, niet zal kunnen worden tegengeworpen dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de eigenschappen van het gekochte, wanneer de verkoper dienaangaande naar de in het verkeer geldende opvattingen een mededelingsplicht had maar heeft nagelaten de koper op de hoogte te stellen van bij de verkoper bekende feitelijke gegevens die relevant zijn voor de beantwoording van de vraag welke eigenschappen de koper met het oog op de beoogde bestemming van het gekochte mocht verwachten (vgl. voor een geval van dwaling onder meer HR 19 januari 2007, nr. C05/297, NJ 2007, 63).”
Voorrangsregel mededelingsplicht verkoper versus onderzoeksplicht koper
De mededelingsplicht van de verkoper staat volgens de Hoge Raad voorop. In het arrest HR 16 december 2022 (koftjalk uit 1910) kwam dit opnieuw aan de orde. De Hoge Raad verwijst in dit verband naar het arrest HR 14 november 2008 (koopovereenkomst monument Gemeente Kampen) (r.o. 3.4.2). In die zaak beriep de gemeente zich wel met succes op de onderzoeksplicht van de koper, omdat zij voldoende had meegedeeld (r.o. 3.4.2 op 1 na laatste alinea).
In het arrest HR 16 december 2022 (koftjalk uit 1910) staat volgens de Hoge Raad ook de geringe omvang van gebreken aan een goed op zichzelf niet in de weg aan non-conformiteit, evenmin als de omstandigheid dat de gebreken zijn verholpen. Zie wat dit laatste betreft ook het hierna bij tweedehands auto’s vermelde arrest van 8 juli 2005 .
Lees meer over HR 16 december 2022 (Koftjalk uit 1910)
Koper had voor een bedrag van EUR 245.000,= een ruim 100 jaar oud zeilschip (een koftjalk) gekocht. Hij wilde daarmee zeilcharters gaan uitvoeren. Na de koop bleek het schip te lekken vanwege ernstige roestvorming. Dit roestproces moest volgens koper al gedurende vele jaren bekend zijn geweest. De koper had de koopovereenkomst vernietigd wegens non-conformiteit. Ook vordert hij schadevergoeding en voor zover vereist vernietiging dan wel ontbinding van de koopovereenkomst wegens non-conformiteit, althans wegens dwaling. In hoger beroep wijzigde de koper dit in vermindering van de koopprijs c.q. schadevergoeding met een kleine 2 ton.
Het Hof meende echter dat de koper was tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht. Koper had geen gebruik gemaakt van de in de koopovereenkomst aangeboden mogelijkheid om het schip voor aankoop in een dok te inspecteren. In cassatie klaagt de koper onder meer, dat het hof heeft miskend dat in het algemeen, en in dit geval in het bijzonder, de goede trouw zich er tegen verzet dat de verkoper die zijn mededelingsplicht heeft geschonden ter afwering van een beroep op non-conformiteit of dwaling aanvoert dat de koper zijn onderzoeksplicht heeft geschonden.
De Hoge Raad volgt de koper in die klacht. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.1.5):
“Het hof heeft ofwel miskend dat in het algemeen aan een koper, ook een onvoorzichtige koper, niet zal kunnen worden tegengeworpen dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de eigenschappen van het gekochte, wanneer de verkoper dienaangaande naar de in het verkeer geldende opvattingen een mededelingsplicht had maar heeft nagelaten de koper op de hoogte te stellen van bij de verkoper bekende feitelijke gegevens die relevant zijn voor de beantwoording van de vraag welke eigenschappen de koper met het oog op de beoogde bestemming van het gekochte mocht verwachten, ofwel zijn oordeel dat het bedoelde uitgangspunt in het onderhavige geval uitzondering lijdt onvoldoende gemotiveerd”.
De Raad gaat in die overweging ook in op een aantal specifieke feiten, waar het Hof in de motivering van zijn oordeel ten onrechte aan voorbij is gegaan.
De Hoge Raad wijst verder de klacht toe, dat het Hof ten onrechte de klachten over de non-conformiteit terzijde heeft geschoven ‘vanwege de geringe omvang’ (r.o. 3.2):
“Onderdeel 4 bestrijdt het oordeel van het hof in rov. 3.7 dat de gebreken aan de scheepshuid in het vlak van het schip die aan het licht zijn gekomen tijdens de keuring op 2 april 2017, gelet op de geringe omvang, het feit dat ze zijn verholpen en de omstandigheid dat vervolgens het hele seizoen met [het zeilcharterschip] is gevaren, geen non-conformiteit opleveren in de zin van art. 7:17 BW. Het onderdeel treft doel. Het betoogt terecht dat het hof ofwel heeft miskend dat een geringe omvang van gebreken op zichzelf niet in de weg staat aan non-conformiteit, evenmin als de omstandigheid dat de gebreken zijn verholpen en dat [de koper] daarna het hele seizoen met het schip heeft gevaren, ofwel zijn oordeel dienaangaande onvoldoende heeft gemotiveerd.”
Zie onder meer HR 14 november 2008, (NN/Gemeente Kampen), rov. 3.4.2 (waar vervolgens op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval een uitzondering op de voorrangsregel aangenomen). Zie ook HR 16 december 2016 (Woonboerderij), rov. 3.5.2. In de literatuur wordt gesteld dat de Hoge Raad in gevallen waarin zowel de mededelingsplicht als de onderzoeksplicht is geschonden, recent zwaarder lijkt te zijn gaan tillen aan de schending van de onderzoeksplicht. Of dit daadwerkelijk zo is, staat echter nog niet vast.
Het Hof overwoog in de kwestie Hoeve De Peelkamp, dat – op basis van vaste jurisprudentie – uitgangspunt is dat de koper mag afgaan op mededelingen van de verkoper (3.7.4):
“Bij de beoordeling van de grief van [appellanten c.s.] dient als uitgangspunt te gelden dat, wanneer van de kant van de verkoper mededelingen omtrent het voorwerp van de koop/verkoop zijn gedaan, de koper in beginsel uit mag gaan van de juistheid van die mededelingen en op hem geen onderzoeksplicht rust. Het zal echter uiteindelijk van de aard van de overeenkomst, de omstandigheden van het geval en de opvattingen in het maatschappelijk verkeer afhangen of er, ondanks de mededelingen van de verkoper, toch nog een onderzoeksplicht bij de koper bestaat (vergelijk de conclusie van AG Wuisman bij HR 8 juni 2008, onder 2.10 en verder).”
Specifieke toezeggingen verkoper (garanties) en andere clausules over de conformiteit
In de zaak rond Hoeve De Peelkamp speelden de zgn. “Ouderdomsclausule” in de koopakte een rol voor een aantal van de klachten van de kopers. Het niveau van isolatie, klachten over het schilderwerk stuitten allemaal af op deze clausule. Daarnaast speelde de asbestclausule een rol.
Lees meer over de clausules in de zaak Hoeve De Peelkamp
De asbestclausule luidde:
“Dit geldt in de onderhavige zaak te meer nu de koopovereenkomst een zogenaamde asbestclausule bevat (artikel 5.4.3.1), inhoudende: <<In de onroerende zaak kunnen asbesthoudende stoffen aanwezig zijn. (…) Koper verklaart hiermee bekend te zijn en vrijwaart verkoper voor alle aansprakelijkheid die uit de aanwezigheid van enig asbest in de woning voortvloeien.>>”
De kopers klaagden, dat zij weliswaar bekend waren met het feit dat het gekochte asbesthoudend materiaal in de dakbedekking bevatte, maar dat zij onjuist zijn geïnformeerd omtrent de hoeveelheid asbest. Het Hof overwoog daarover, dat die klacht om te beginnen afstuitte op de hiervoor geciteerde clausule. Interessant in het kader van de mededelingsplicht is echter ook deze overweging van het Hof:
“Mogelijk zou anders moeten worden geoordeeld indien door de verkoper expliciet zou zijn toegezegd dat in het dak boven het koetsiershuisje en boven de hoeve géén asbest aanwezig was. Door kopers is echter onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat van een dergelijke toezegging sprake is geweest. Eerder blijkt uit meerdere feiten en omstandigheden dat kopers er rekening mee moesten houden dat niet alleen in het dak boven het koetshuis sprake zou kunnen zijn van asbest, maar ook op andere plaatsen…”.
Wanneer de verkoper dus een bepaalde omstandigheid garandeert, dan gelden andere eisen dan wanneer wordt geïnformeerd met een zeker voorbehoud. In de prospectus werd bovendien een expliciet voorbehoud gemaakt ten aanzien van de juistheid van de in die brochure vermelde informatie. Overigens had de koper in deze casus het pand in een eerdere onderhandelingsronde ook al bouwkundig laten keuren.
Levering van een andere zaak dan overeengekomen
Een andere zaak dan afgesproken – laat staan van een andere soort – is niet toereikend. Ook afwijking in afmetingen, maat of gewicht niet (lid 3). Leden 4 t/m 6 werken dit nader uit.
Gevolgen van non-conformiteit
Voor het antwoord op de vraag, welke gevolgen non-conformiteit heeft – bvb. in hoeverre de verkoper aansprakelijk gehouden kan worden – zie de pagina Bijzondere gevolgen van niet-nakoming door de verkoper. Daarbij zijn ook de algemene bepalingen van Boek 6 B.W. inzake de gevolgen van niet-nakoming en toerekening (zie de pagina Algemene bepalingen niet-nakoming) van belang, voor zover de regeling van koop daar niet van afwijkt.
Non-conformiteit bij consumentenkoop
Art. 7:18 B.W. geeft enkele nadere bepalingen over non-conformiteit bij consumentenkoop. Zie ook de verantwoordelijkheid van de professionele verkoper voor mededelingen gedaan door een (rechts)voorganger, die eveneens een professionele verkoper is (art. 7:18 lid 1 B.W.).
Lid 2 geeft een bewijsvermoeden ten gunste van de consument:
“Bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet”.
Deze bepaling is ontleend aan art. 5 lid 3 Richtlijn consumentenkoop (1999/44), en moet richtlijnconform worden uitgelegd. Art. 5 lid 3 van Richtlijn 1999/44 bepaalt, dat dit rechtsvermoeden geldt “tot (aan het) bewijs van het tegendeel”. Dat betekent, dat hier niet sprake is van de bewijslast, zoals die in een procedure normaal op de gedaagde (verweerder) rust, maar van ‘tegendeelbewijs’. Dat komt er op neer, dat de verkoper dit bewijs moet leveren, als ware hij eiser. Zie op dit punt ook het arrest HR 5 november 2021 (gebrekkig sportpaard). Zie over tegenbewijs ook de pagina Algemene bepalingen bewijsrecht. De Hoge Raad merkt hierover op, dat het feit dat in de wetsgeschiedenis bij art. 7:18 lid 2 B.W. ook ruimte wordt gelaten aan een lichtere eis, dit niet anders maakt. Daarbij verwijst de Hoge Raad naar de beantwoording van prejudiciële vragen in het arrest HvJEU 4 juni 2015 (Faber/Autobedrijf Hazet Ochten). De verkoper kan niet volstaan met het (slechts) ontzenuwen van het bewijsvermoeden, maar moet daadwerkelijk het tegendeel bewijzen.
Non-conformiteit gebruikte auto’s
De Hoge Raad heeft in het arrest van 15 april 1994 (NJ 1995, 614) over de maatstaf voor conformiteit van gebruikte auto’s overwogen:
“dat, indien een (tweedehands) auto wordt gekocht om daarmee, naar de verkoper bekend is, aan het verkeer deel te nemen als regel zal moeten worden aangenomen dat de auto “niet beantwoordt aan de overeenkomst, indien als gevolg van een eraan klevend gebrek dat niet op eenvoudige wijze kan worden ontdekt en hersteld, zodanig gebruik van de auto gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren”, waaraan de Hoge Raad nog heeft toegevoegd dat niet is uitgesloten dat deze regel in bepaalde gevallen uitzondering lijdt”.
In zijn arrest van 8 juli 2005 heeft de Hoge Raad hier aan toegevoegd, dat het omgekeerde niet per se steeds heeft te gelden:
“Het hof heeft evenwel miskend dat uit de zojuist weergegeven maatstaf niet het omgekeerde volgt, te weten dat ingeval een auto niet zodanige gebreken heeft dat gebruik van de auto gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren, daaruit zou volgen dat de auto wèl aan de overeenkomst beantwoordt, ook indien deze, zoals [eiser] in het onderhavige geval heeft aangevoerd, nog andere gebreken heeft”.
Hof Den Haag 19 maart 2013 besliste, dat het feit dat het een gebruikte auto betrof niet meebrengt dat er geen sprake kan zijn van non-conformiteit bij gebreken: “Ook van een tien jaar oude, APK-goedgekeurde auto mag worden verwacht dat daarmee langer dan enkele maanden op veilige wijze gereden kan worden”.
Gevolg: als de zaak niet conform is, dan kan de koper alsnog nakoming door levering van een wel conforme zaak eisen (art. 7:21 B.W.).
Executieverkoop en conformiteit
Art. 7:19 B.W. maakt een uitzondering op de gebrekenregeling bij executoriale verkoop of parate executie. In dat geval zijn art. 7:15 (lasten en beperkingen) en art. 7:17 B.W. (non-conformiteit) niet van toepassing, tenzij de verkoper dit wist. Deze beperking geldt weer niet bij consumentenkoop. Deze bepaling is van dwingend recht (zie art. 7:6 lid 1 B.W.).
Auteur & Last edit
[MdV, 3-09-2018; laatste bewerking 4-01-2023]
Verplichtingen van de verkoper (Afd. 2, Titel 1, Boek 7 B.W.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!