Pagina inhoud

    Dwangsom tot nakoming veroordeling (Afd. 3, Titel 5, Boek II Rv.)

    Inleiding dwangsom tot nakoming veroordeling

    In Afd. 3, Titel 5, Boek II Rv. is de wettelijke regeling van de dwangsom nader uitgewerkt. De afdeling omvat 9 bepalingen (art. 611a Rv. tot en met art. 611i Rv.).

    Art. 611a Rv. biedt een eisende partij in een procedure de mogelijkheid om als onderdeel van zijn eis te vorderen, dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een dwangsom in het geval de gedaagde niet aan een veroordelend vonnis voldoet. De dwangsom is dus een bijkomende vordering als extra stok achter de deur.

    Dwangsommen kunnen ook door een scheidsgerecht in een arbitrageprocedure worden opgelegd. Zie de pagina Arbitraal vonnis.

    Geen dwangsom voor vordering betaling geldsom

    De beslissing die met een dwangsom kan worden versterkt ziet hetzij op een doen (een bevel van de rechter) of op een nalaten (een verbod van de rechter). Dwangsommen kunnen niet worden verbonden aan de vordering tot voldoening van een geldsom.

    Eenvormige Benelux-wet dwangsommen

    De wettelijke regeling van de dwangsom is onderdeel van een communautaire regeling die geldt voor de Benelux: de Eenvormige wet betreffende de dwangsom, die is ingevoerd op 1 januari 1978. Dit brengt met zich mee, dat er sprake moet zijn van uniforme interpretatie van de Eenvormige wet binnen de Benelux. Het Benelux-Gerechtshof ziet daarop toe. De nationale wetgever mag geen regels invoeren die strijdig zijn met de regeling, maar mag deze wel aanvullen.

    Het register van online gepubliceerde uitspraken van het Benelux Gerechtshof gaat terug tot 1975.

    Geen relatie dwangsom tot schadevergoeding en geen invloed op competentie

    Een dwangsom staat niet in verband met de mogelijkheid tot het vorderen van schadevergoeding. De rechter is vrij in zijn beslissing om al dan niet een dwangsom op te leggen. De hoogte wordt alleen bepaald door de beoogde effectiviteit van de prikkel tot nakoming, en staat niet in relatie tot het belang of eventuele schade die de eiser lijdt of kan lijden.

    De gevorderde dwangsom beïnvloedt niet de competentie van de rechter. Ook voor de appelgrens is de dwangsom niet van belang (art. 611h Rv.). Zie ook Rb. Noord Holland (2022).

    Dwangsom is mogelijk bij gemeenschap van goederen

    Uit het recent gepubliceerde arrest uit de oude doos HR 23 december 1960 (dwangsom t.l.v. vrouw wegens afvoeren inboedel in weerwil van maritaal beslag) blijkt, dat een gemeenschap van goederen niet aan dwangsommen in de weg staat. De Hoge Raad overwoog:

    dat de bepaling bij vonnis, dat door den enen aan den anderen echtgenoot een dwangsom zal zijn verbeurd, met het bestaan van de wettelijke gemeenschap van goederen tussen deze echtgenoten en de als gevolg daarvan intredende boedelmenging niet onverenigbaar is;

    dat toch dwangsom, evenals lijfsdwang, naar de wet het karakter heeft van een middel om druk uit te oefenen op den persoon van den veroordeelde ten einde dezen te doen besluiten aan de veroordeling te voldoen;

    dat uit hoofde van dit bijzondere karakter van de dwangsom verhaal van verbeurde dwangsommen op de ter beschikking van den veroordeelden echtgenoot staande middelen der gemeenschap niet uitgesloten moet worden geacht, al heeft dat verhaal dan slechts tot gevolg dat de beschikking over die middelen van den veroordeelden echtgenoot op den anderen echtgenoot overgaat.”

    Aardig detail in dit arrest is de vermelding van de Wet van 14 juni 1956 (Stbl. 343) tot opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw. De opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw maakte echter niet dat de vrouw in kwestie er met de beslagen inboedel vandoor mocht gaan ‘naar haar vaderland Duitsland’.

    Dwangsom kan ook worden verbeurd wegens overtredingen door derden

    In het arrest HR 13 november 2020 (noodweg) oordeelde de Hoge Raad dat een dwangsom ook verbeurd kan worden wegens overtredingen door derden. Het betrof hier een aanwijzing door de rechter van een zgn. noodweg over het erf van de buurman. Het Hof stelde aan dit gebruik – ook door toeleveranciers en bezoekers van de gerechtigde tot de noodweg – wel voorwaarden aan, op straffe van een dwangsom. De gerechtigde tot de noodweg maakte er bezwaar tegen dat hij zo een dwangsom zou kunnen verbeuren wanneer derden zich niet aan de voorwaarden zouden houden.

    Het is aan de veroordeelde partij om er zorg voor te dragen dat derden zich aan de voorwaarden van het gebruik van de noodweg houden. Het is immers een last voor het dienend erf van de noodweg, en de gerechtigde moet dan ook zorgen dat het recht dat aan hem – onder inperking van het eigendomsrecht van de eigenaar van het dienend erf – is toegekend ook niet verdergaand wordt benut dan strict noodzakelijk. Voor de aanspraak tot het door de rechter doen aanwijzen van een noodweg zie de pagina Burenrecht.

    Betekening voorwaarde voor opeisbaarheid

    De dwangsommen – net als bij iedere vorm van executoriale tenuitvoerlegging – worden pas opeisbaar nadat het vonnis waarin deze zijn opgelegd aan de veroordeelde is betekend (art. 611a lid 3 Rv.). Zie in dit verband HR 15 februari 2008 (vrouw/man) waar de Hoge Raad overweegt:

    “Hierbij verdient aantekening dat, hoezeer het vonnis van de voorzieningenrechter ook terstond na de uitspraak rechtskracht verkreeg, ingevolge art. 611a lid 3 Rv. de dwangsommen eerst konden worden verbeurd na betekening van het vonnis en niet duidelijk is of het hof bij het vormen van zijn oordeel dit voldoende in het oog heeft gehouden.”

    In het arrest Benelux-Gerechtshof 25 mei 2022 (Masseus c.s./Belgische Staat) heeft het Hof zich uitgelaten over de vraag, of betekening van een arrest, waarbij de dwangsommen werden verminderd, nodig is, of dat de betekening van de beslissing van de lagere rechter voldoende is, en die geëxecuteerd kan worden maar dan tot het lagere bedrag. Lees de bespreking van deze uitspraak op Lawyrup (lees Rechtspraak). Bij deze bespreking worden nog enkele belangrijke arresten over dwangsommen vermeld.

    Het vonnis moet het aanvangsmoment vermelden

    In het vonnis waarin een partij wordt veroordeeld tot een doen of nalaten moet volgens art. 611a lid 4 Rv. ook worden bepaald:

    (i) binnen welke termijn aan een veroordelend vonnis moet worden voldaan;

    (ii) dan wel, als de rechter beslist dat de dwangsommen pas na verloop van tijd gaan lopen, vanaf welk moment de dwangsommen verbeurd worden.

    Dit betekent uiteraard ook, dat de termijn voorkeur ook in het petitum juist vermeld moet worden, zodat de rechter daarover kan beslissen.

    Zie in dit verband HR 28 mei 2021 (NS Stations/JCDecaux) waar de Hoge Raad overweegt:

    “Het hof heeft geen termijn voor nakoming van de veroordelingen … bepaald, en ook niet op de voet van art. 611a lid 4 Rv bepaald dat NS Stations pas na verloop van een zekere termijn een dwangsom zal verbeuren. Uit het voorgaande volgt dat de klacht slaagt.”

    Inning en verjaring dwangsommen

    De eisende partij kan de dwangsommen zonder verdere rechterlijke tussenkomst ten volle executeren, wanneer er is betekend en de veroordeelde niet aan het rechterlijk gebod of verbod voldoet (art. 611c Rv.). Dat betekent, dat eenmaal verbeurde dwangsommen – die opeisbaar zijn geworden vanaf het moment dat er is betekend – hoe dan ook betaald moeten worden. Dit geldt ook voor dwangsommen verbeurd uit hoofde van een kort geding vonnis. Alleen een rechtsmiddel tegen het vonnis waarin de dwangsommen zijn opgelegd kan hier nog tegen helpen. Een executiegeschil niet, want de rechter in kort geding in het executiegeschil kan niet anders dan uitgaan van de rechtskracht van het vonnis waarin de dwangsommen zijn opgelegd.

    Wanneer het vonnis niet in kracht van gewijsde is gegaan en later wordt vernietigd, dan is de ter zake dwangsommen gedane betaling onverschuldigd en kan deze worden teruggevorderd door de veroordeelde. Zie in dit verband Benelux Hof 20 april 2010 (Bousse-Govaerts/Colora Boelaar). Dit arrest betrof de vraag, of een dwangsom kan worden verbeurd, die door de rechter in 1e aanleg is opgelegd, maar die door de rechter in hoger beroep is gewijzigd met gedeeltelijke bekrachtiging van de hoofdveroordeling (r.o. 9, laatste alinea). In r.o. 13 gaat het Hof in op deze vraag. De beslissing van het Hof impliceert, dat onder “de rechter die de dwangsom heeft opgelegd” ook de rechter in hoger beroep is te verstaan, en dus dat tegen de beslissing inzake de dwangsom (of het wijzigen daarvan ingevolge art. 611d Rv.) ook hoger beroep open staat. In die zin ook HR 15 april 1992, NJ 1992, 648 (na uitlegvragen aan het Beneluxhof, arrest van 15 april 1992 Wewer/Nije, r.o. 17).

    Uit het arrest Bousse-Govaerts/Colora Boelaar, sub 13, derde gedachtenstreepje blijkt, dat als de dwangsom geheel wordt vernietigd, deze ook nooit verbeurd is en dus onrechtmatig geïnd. De executant die de dwangsommen geïnd heeft, heeft dan onrechtmatig gehandeld en is schadeplichtig.

    In hoger beroep betrekt de rechter bij de herbeoordeling van de dwangsom alle relevante omstandigheden, zoals de financiële situatie van de schuldenaar, diens gedrag en de feitelijke gevolgen die het verbeuren van dwangsommen zal hebben. In het arrest HR 4 oktober 2019 (Appingedammer Brons Motorenmuseum/Control Seal) corrigeert de Hoge Raad het Hof, waar die overwoog dat de feitelijke omstandigheden bij de herbeoordeling van de dwangsom geen rol spelen, en dat de dwangsomrechter in hoger beroep terughoudend zou moeten toetsen. De Hoge Raad overweegt (r.o. 4.2.2):

    “De rechter dient de hoogte van de dwangsom vast te stellen naar de aard en omstandigheden van het geval, in het bijzonder ook de financiële toestand en het gedrag van de schuldenaar. Tot de omstandigheden van het geval kunnen ook de feitelijke gevolgen behoren die voor de schuldenaar voortvloeien uit het daadwerkelijk verbeuren van dwangsommen. Een en ander geldt onverkort wanneer de appelrechter de hoogte beoordeelt van een in eerste aanleg opgelegde dwangsom, ook voor zover die ziet op het verleden. Dit strookt met het algemene uitgangspunt dat in hoger beroep een nieuwe beoordeling plaatsvindt. Met het voorgaande is niet verenigbaar dat de appelrechter de hoogte van een in eerste aanleg uitgesproken dwangsomveroordeling, ook voor zover die ziet op het verleden, slechts terughoudend zou kunnen toetsen en daarin alleen zou kunnen ingrijpen als in de oorspronkelijke dwangsomveroordeling een aanmerkelijke kans op een exces besloten ligt.”

    De rechter kan het totaal opeisbare bedrag van oplopende dwangsommen beperken tot een maximum (art. 611b Rv.).

    Opheffing en matiging dwangsom

    Matiging of opheffing van een opgelegde dwangsom is – op vordering van de veroordeelde  – mogelijk, maar slechts door de rechter die de dwangsom heeft opgelegd (art. 611d lid 1 Rv.). Deze bepaling is een letterlijke herhaling van art. 4 Eenvormige Beneluxwet.

    De rechter kan:

    – de dwangsom opheffen;

    – de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of

    – de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.

    Daargelaten de mogelijkheid van de appelrechter om de dwangsom aan te passen (verhogen, verlagen of alsnog geen dwangsom), is de rechter die de dwangsom eerder heeft opgelegd voor het overige beperkt in de mogelijkheden om een eenmaal opgelegde dwangsom te wijzigen, gezien het feit dat de regeling inzake dwangsommen een gesloten regime is dat voortvloeit uit de Eenvormige wet (zie boven). In het arrest van het Hof Den Haag d.d. 11 april 2017 (KB-Lux zaak) verzocht de veroordeelde de rechter een clausule op te nemen waarin het hof aan de dwangsomveroordelingen de clausule zou verbinden “dat de dwangsommen vatbaar zijn voor matiging, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan”.

    Het Hof overwoog (r.o. 13):

    13. Het hof is met de Staat van oordeel dat een dergelijke matigingsclausule in strijd is met het stelsel van de wet. De wetgever heeft in artikel 611d Rv, welk artikel is gebaseerd op de Eenvormige Beneluxwet betreffende de dwangsom, slechts in bepaalde, in dat artikel omschreven gevallen, mogelijk gemaakt de dwangsom te wijzigen. Bedacht dient te worden dat de effectiviteit van de dwangsom, die is bedoeld als prikkel tot nakoming, voor een belangrijk deel wordt bepaald doordat de dwangsom vooraf wordt gefixeerd en dus, wanneer de dwangsom eenmaal is verbeurd, definitief vaststaat. Daarbij past niet een algemene bevoegdheid van de rechter om op grond van de redelijkheid en billijkheid, buiten de gevallen als bedoeld in artikel 611d Rv, tot matiging van de dwangsom over te gaan. Bovendien is een matiging van een eenmaal verbeurde dwangsom in strijd met het tweede lid van artikel 611d Rv.

    14. Iets anders is dat de redelijkheid en billijkheid wel een rol kunnen spelen bij de uitleg van de veroordeling en bij de vraag of een geringe afwijking van de letterlijke tekst van die veroordeling betekent dat sprake is van een overtreding die maakt dat dwangsommen zijn verbeurd. Voorts kunnen de redelijkheid en billijkheid een rol spelen bij de beoordeling van de vraag of sprake is (geweest) van een onmogelijkheid als bedoeld in artikel 611d, eerste lid Rv., aangezien in dat kader mede van belang is of de veroordeelde alle redelijkerwijs van hem te vergen inspanning en zorgvuldigheid heeft betracht. Tot slot kunnen de redelijkheid en billijkheid een rol spelen bij de beoordeling van een beroep van de schuldenaar op rechtsverwerking of misbruik van recht.”

    Het staat een andere rechter dan de rechter die de dwangsom heeft opgelegd niet vrij de dwangsom alsnog niet verbeurd te verklaren omdat de veroordeelde partij – bij voorbeeld wegens overmacht – niet in staat was om de veroordeling na te komen. Aldus BenG 12 februari 1996 (Leslee Sports/Snauwaert) r.o. 9.

    Derdenbeslag maakt nakoming onmogelijk: geen dwangsom

    Dwangsommen kunnen niet worden verbeurd als nakoming onmogelijk is als gevolg van derdenbeslag onder de schuldenaar ten laste van de schuldeiser. Het derdenbeslag verhindert ingevolge art. 475h Rv. jo. art. 475 lid 1 Rv. dat de schuldenaar (tevens derde-beslagene) nakomt, want hij mag niets betalen en ook geen goederen afgeven vanwege het beslag. Dit wordt beschouwd als een vorm van schuldeiserverzuim, waardoor dwangsommen niet verbeurd worden. Vgl. HR 29 september 2017 (praktijk voor alternatieve geneeskunst).

    Executierechter of dwangsomrechter als bedoeld in art. 611d Rv.?

    In het arrest HR 13 december 2019 (D’Olmenhof) heeft de  Hoge Raad zich uitgelaten over de taakverdeling tussen de rechter van art. 611d Rv. (“die de dwangsom heeft opgelegd”) en de executierechter. Zie ook de pagina Algemene regels tenuitvoerlegging voor de rechter waar een executiegeschil aanhangig gemaakt moet worden.

    Wanneer het alleen gaat om de vaststelling of aan de voorwaarde van verbeuren van dwangsommen is voldaan, dan is art. 611d Rv. niet van toepassing.

    Dit onderscheid kwam ook al aan de orde in HR 15 februari 2008 (vrouw/man). De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.4.2.):

    “De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw tot opheffing van de dwangsom, waarmee zij zich heeft gewend tot de voorzieningenrechter als rechter die de dwangsom heeft opgelegd (art. 611d Rv.), blijkens het dictum van zijn vonnis afgewezen. De vrouw heeft daarvan geen hoger beroep ingesteld, zodat het vonnis in zoverre in kracht van gewijsde is gegaan. Het door de man ingestelde hoger beroep was daarmee beperkt tot het gebied dat werd bestreken door de, door de voorzieningenrechter als executierechter toegewezen, subsidiaire vordering van de vrouw om de executie van de verbeurde dwangsommen te verbieden, zodat het hof slechts had te oordelen als executierechter. Als gevolg daarvan stond de vraag of de vrouw, zoals zij in eerste aanleg (kennelijk) aan haar vordering tot opheffing ten grondslag heeft gelegd, in de onmogelijkheid heeft verkeerd om tijdig aan het vonnis van 15 april 2005 te voldoen, niet ter beoordeling van het hof, nu die vraag uitsluitend op de voet van art. 611d Rv. kan worden beantwoord door de rechter die de dwangsom heeft opgelegd (zie BenGH 12 februari 1996, NJ 1996, 344).”

    Toetsing of dwangsommen verbeurd zijn

    De rechter kan blijkens HR 21 juni 1991 (NJ 1991, 725) wel uitleg geven aan de veroordeling op nakoming waarvan de dwangsom gesteld is. Wanneer de veroordeelde – conform aard en strekking van de hoofdveroordeling, waarop de dwangsom de sanctie vormt – die veroordeling is nagekomen, is er geen plaats meer voor verdere executie. De hoofdveroordeling moet daarbij ook strict uitgelegd worden. Aldus Hof Arnhem d.d. 13 augustus 2013 (parkeerverbod). Het Hof overweegt (met verwijzing naar arresten van de Hoge Raad) in r.o. 5.3:

    “Wanneer in een executiegeschil de vraag moet worden beantwoord of dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeken of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is verricht. Hij heeft niet tot taak de rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te onderzoeken. Bij de te geven uitleg dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. De voorzieningenrechter heeft dit alles uitdrukkelijk tot uitgangspunt genomen, en heeft deze uitgangspunten dus geenszins miskend.”

    en voorts (r.o. 5.4):

    “Naar het oordeel van het hof biedt de formulering van het dictum in het vonnis van 20 juli 2011 echter inderdaad onvoldoende ruimte voor de uitleg die de voorzieningenrechter daaraan in het nu bestreden vonnis heeft gegeven. Het verbod richt zich direct en uitsluitend tot appellanten en is niet geformuleerd als een gebod of een inspanningsverplichting. Hoewel die mogelijkheid wel bestond, is niet gevorderd dat appellanten zich er ook in de toekomst voor dienden in te spannen dat auto’s (van derden) op en naast het pad zouden worden verwijderd. De voorzieningenrechter heeft een dergelijke beslissing dan ook niet kunnen geven. Door diens uitspraak achteraf wel als zodanig te interpreteren, zou de executierechter buiten het beperkte bereik treden dat deze uitspraak kennelijk heeft. … Omdat niet ter discussie staat dat de beweerdelijke schending van het gegeven verbod betrekking heeft op auto’s die niet door appellanten worden gebruikt, maar door hun zoon en diens vriendin, treft de grief doel.”

    De Hoge Raad overwoog in het door het Hof aangehaalde arrest HR 19 januari 2007 (New Milennium Telecom Services/Land Aruba) het volgende over de toetsing door de rechter, of aan de veroordeling – waaraan ter bevordering van de nakoming dwangsommen zijn verbonden – is voldaan (r.o. 3.3):

    “Wanneer in een executiegeschil de vraag moet worden beantwoord of dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeken of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is verricht. In het executiegeschil heeft de rechter dus niet tot taak de rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen (HR 15 november 2002, nr. R01/062, NJ 2004, 410). In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot voldoening van een dwangsom die is verbonden aan het door het gerecht aan het Land gegeven bevel een concessie aan NMTS te verlenen onder door de desbetreffende bestuursorganen te formuleren redelijke voorwaarden. De executierechter behoort een dergelijk, algemeen geformuleerd (met een dwangsom gesanctioneerd), rechterlijk bevel aldus uit te leggen, dat een vergunningverlening ter voldoening aan dat bevel slechts dan niet voldoet aan de in het bevel bedoelde eis dat de vergunning onder redelijke voorwaarden moet worden verleend, wanneer in ernst niet kan worden betwijfeld dat de voorwaarden waaronder de vergunning verleend is, onredelijk zijn.”

    In de – eveneens Antilliaanse – zaak die leidde tot het arrest HR 15 november 2002 (Van der Valk Plaza/Eilandgebied Curaçao) waarnaar in het vorige arrest wordt verwezen, overwoog de Hoge Raad over de toetsing, of aan de hoofdveroordeling is voldaan (en er dus geen dwangsommen verbeurd zijn (r.o. 3.5):

    “In een executiegeschil als het onderhavige, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of onvoldoende is nageleefd, heeft de rechter niet tot taak de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient hij zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter, zoals het Hof terecht in rov. 2.7 voorop heeft gesteld, het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.”

    De rechter moet dus de strekking van de hoofdveroordeling interpreteren, en aan de hand daarvan toetsen of in redelijkheid aan die veroordeling is voldaan. Zie voor een voorbeeld, waarbij de Voorzieningenrechter deze toetsing heeft toegepast Voorzieningenrechter Rb. Gelderland 24 januari 2017 (Vleeshandel X/Gemeente X). In die zaak moest de veroordeelde aan de gemeente inzage geven in haar administratie door overlegging van bankafschriften om te laten zien, dat een bedrag van 11 miljoen Euro was besteed ten behoeve van bedrijfsverplaatsing. De rechter legt de hoofdveroordeling uit naar aard en strekking en stelt vast dat daaraan is voldaan.

    Nakoming veroordeling tot rectificatie

    Rectificatie van een nodeloos diffamerende brief wordt niet nagekomen, wanneer daar weer iets bij gezet wordt wat de rectificatie ontkracht. De dwangsommen worden dan dus verbeurd (HR 23 februari 2007 (diffamerende brief)).

    Vordering executie dwangsom te verbieden of te staken

    De veroordeelde partij kan in een executiegeschil – wanneer de oorspronkelijk eiser de dwangsommen executeert of wil gaan executeren – veroordeling vragen om de executie van de dwangsommen te staken (of daarvan af te zien).

    Grappig genoeg kan bij die vordering ook weer als nevenvordering gevorderd worden dit te verbieden op straffe van dwangsommen.

    Geen verbeuring van dwangsommen tijdens faillissement

    Vanuit de gedachte dat dwangsommen zijn bedoeld als een prikkel tot nakoming, worden dwangsommen niet verbeurd tijdens faillissement (art. 611e lid 1 Rv.). Dan kan de schuldenaar immers niet nakomen doordat hij beschikkingsonbevoegd is geworden, en het beheer van het vermogen is overgegaan aan de curator.

    Dwangsommen die vóór de faillietverklaring verbeurd zijn, worden echter ook niet in het passief van het faillissement toegelaten (art. 611e lid 2 Rv.).

    Geen verbeuring dwangsommen tijdens de WSNP

    Het bovenstaande geldt ook tijdens de WSNP, uitgezonderd voor veroordelingen waar de WSNP niet ziet (art. 611 lid 3 Rv.).

    Dwangsommen worden na overlijden niet langer verbeurd

    Dwangsommen die op een bepaald bedrag per tijdseenheid zijn vastgesteld, worden niet langer verbeurd vanaf het tijdstip van overlijden van de veroordeelde (art. 611f lid 1 Rv.). Reeds verbeurde dwangsommen blijven verschuldigd. Om ook weer dwangsommen van de erfgenamen te kunnen vorderen is een nieuwe beslissing van de rechter vereist.

    Voor andere dwangsommen geldt, dat deze kunnen, op vordering van de erfgenamen door de rechter die ze heeft opgelegd, worden opgeheven of verminderd, hetzij blijvend hetzij tijdelijk, en, in voorkomend geval, met ingang van de dag waarop de veroordeelde overleden is (art. 611f lid 2 Rv.).

    Verjaring van dwangsommen: korte termijn van zes maanden

    Daarnaast geldt voor de opeisbaarheid van dwangsommen een verjaringstermijn van zes maanden (art. 611g lid 1 Rv.).

    De regels inzake verjaring en stuiting uit boek 3 B.W. zijn van toepassing (zie de Pagina Verjaring en stuiting). De geëxecuteerde zal zich ten verwere tegen de inning op de verjaring moet beroepen; het betreft niet een vervaltermijn.

    De verjaringsregels van art. 3:324 lid 2 B.W. gelden echter niet voor dwangsommen. Hieraan doet niet af dat verbeurde dwangsommen hun grondslag vinden in een rechterlijke veroordeling. Zie HR 26 juni 2012 (Kratos Installatie/Gulf Oil). De dwangsommen verjaren bij gebrek aan executie volgens de eigen korte termijn van zes maanden.

    Schorsing van verjaring dwangsommen bij faillissement

    Tijdens het faillissement wordt de verjaring van dwangsommen geschorst. Dit is dus een wettelijke verlengingstermijn. Dit geldt ook tijdens de WSNP en ‘ieder ander wettelijk beletsel voor de tenuitvoerlegging van dwangsommen’ (art. 611g lid 2 Rv.).

    Ook wanneer de veroordeelde redelijkerwijze niet met de veroordeling bekend kon zijn is de verjaring geschorst (art. 611g lid 3 Rv.). Wanneer men niet bekend is met de opeisbaarheid kan immers ook niet gestuit worden.

    Absolute competentie rechter wordt niet beïnvloed door dwangsommen

    Voor de bepaling van de rechterlijke bevoegdheid en de vatbaarheid voor hoger beroep wordt geen rekening gehouden met de dwangsom (art. 611h Rv.). Wanneer de vordering door de dwangsommen hoger wordt dan EUR 25.000 blijft de Kantonrechter dus bevoegd. Als de hoofdsom beneden de appèlgrens ligt, dan kan niet alsnog hoger beroep ingesteld worden door de dwangsomvordering.

    Dwangsommen zijn ook mogelijk in arbitrageprocedure

    De wetgever brengt dit heel eenvoudig onder woorden met art. 611i Rv.: ‘Onder rechter in deze afdeling worden mede scheidsmannen begrepen.’

    Rechtspraak

    Inhoud vonnis dwangsom; toetsing in hoger beroep en verhoging bij onvoldoende effect

    HR 4 oktober 2019 (Appingedammer Brons Motorenmuseum/Control Seal) – niet juist is dat de dwangsomrechter zelf in hoger beroep de door de rechtbank opgelegde dwangsom terughoudend moet toetsen. De appelrechter is daarin vrij en moet alle relevante omstandigheden meewegen, waaronder ook feitelijke omstandigheden.

    Hof Den Haag d.d. 11 april 2017 (KB-Lux zaak) – de rechter kan de dwangsomveroordeling niet aanpassen door een soort matigingsclausule op te nemen waarmee de executie van de dwangsom op redelijkheid kan worden getoetst.

    Rb. Den Haag (vz. rechter) 2 januari 2019 (Woonbron/Basic Fit) – Vz. rechter verhoogt plafond dwangsom tot 250 duizend Euro, omdat Basic Fit niet aan de veroordeling voldoet en het eerder opgelegde maximum van 50 duizend gewoon heeft betaald. De eerder opgelegde dwangsom is kennelijk een ontoereikende prikkel tot nakoming.

    Taakverdeling dwangsomrechter en executierechter

    HR 13 december 2019 (D’Olmenhof) in dit arrest heeft de  Hoge Raad zich uitgelaten over de taakverdeling tussen de rechter van art. 611d Rv. (“die de dwangsom heeft opgelegd”) en de executierechter.

    Toetsing of aan hoofdveroordeling is voldaan; executiegeschil executie dwangsommen

    Hof Arnhem d.d. 13 augustus 2013 (parkeerverbod) – de formulering van het vonnis biedt onvoldoende ruimte voor de uitleg die de voorzieningenrechter daaraan in het nu bestreden vonnis heeft gegeven. Het verbod richt zich direct en uitsluitend tot appellanten en is niet geformuleerd als een gebod of een inspanningsverplichting. Niet gevorderd dat appellanten zich er ook in de toekomst voor dienden in te spannen dat auto’s (van derden) op en naast het pad zouden worden verwijderd. Door de uitspraak achteraf wel als zodanig te interpreteren, zou de executierechter buiten het beperkte bereik treden dat deze uitspraak kennelijk heeft.

    Voorzieningenrechter Rb. Gelderland 24 januari 2017 (Vleeshandel X/Gemeente X). In die zaak moest de veroordeelde aan de gemeente inzage geven in haar administratie door overlegging van bankafschriften om te laten zien, dat een bedrag van 11 miljoen Euro was besteed ten behoeve van bedrijfsverplaatsing. De rechter legt de hoofdveroordeling uit naar aard en strekking en stelt vast dat daaraan is voldaan.

    HR 19 januari 2007 (New Milennium Telecom Services/Land Aruba) – de executierechter moet onderzoeken of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is verricht. De executierechter behoort een algemeen geformuleerd, aan de overheid opgelegd rechterlijk bevel om een vergunning te verlenen aldus uit te leggen, dat een vergunningverlening ter voldoening aan dat bevel slechts dan niet voldoet aan de in het bevel bedoelde eis, dat de vergunning onder redelijke voorwaarden moet worden verleend, wanneer in ernst niet kan worden betwijfeld dat de voorwaarden waaronder de vergunning verleend is, onredelijk zijn.

    HR 15 november 2002 (Van der Valk Plaza/Eilandgebied Curaçao) – in een executiegeschil over tenuitvoerlegging van dwangsommen heeft de rechter niet tot taak de rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen. Hij dient zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.

    HR 23 februari 2007 diffamerende brief – rectificatie van een nodeloos diffamerende brief wordt niet nagekomen, wanneer daar weer iets bij gezet wordt wat de rectificatie ontkracht. De dwangsommen worden dan dus verbeurd.

    Verjaring en stuiting van dwangsommen

    HR 26 juni 2012 (Kratos Installatie/Gulf Oil) – de verjaringsregels van art. 3:324 lid 2 B.W. gelden niet voor dwangsommen.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 27-06-2017; laatste bewerking 31-10-2023]

    Dwangsom tot nakoming veroordeling (Afd. 3, Titel 5, Boek II Rv.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Praktizijns

    Pagina inhoud

      Dwangsom tot nakoming veroordeling (Afd. 3, Titel 5, Boek II Rv.)

      Inleiding dwangsom tot nakoming veroordeling

      In Afd. 3, Titel 5, Boek II Rv. is de wettelijke regeling van de dwangsom nader uitgewerkt. De afdeling omvat 9 bepalingen (art. 611a Rv. tot en met art. 611i Rv.).

      Art. 611a Rv. biedt een eisende partij in een procedure de mogelijkheid om als onderdeel van zijn eis te vorderen, dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een dwangsom in het geval de gedaagde niet aan een veroordelend vonnis voldoet. De dwangsom is dus een bijkomende vordering als extra stok achter de deur.

      Dwangsommen kunnen ook door een scheidsgerecht in een arbitrageprocedure worden opgelegd. Zie de pagina Arbitraal vonnis.

      Geen dwangsom voor vordering betaling geldsom

      De beslissing die met een dwangsom kan worden versterkt ziet hetzij op een doen (een bevel van de rechter) of op een nalaten (een verbod van de rechter). Dwangsommen kunnen niet worden verbonden aan de vordering tot voldoening van een geldsom.

      Eenvormige Benelux-wet dwangsommen

      De wettelijke regeling van de dwangsom is onderdeel van een communautaire regeling die geldt voor de Benelux: de Eenvormige wet betreffende de dwangsom, die is ingevoerd op 1 januari 1978. Dit brengt met zich mee, dat er sprake moet zijn van uniforme interpretatie van de Eenvormige wet binnen de Benelux. Het Benelux-Gerechtshof ziet daarop toe. De nationale wetgever mag geen regels invoeren die strijdig zijn met de regeling, maar mag deze wel aanvullen.

      Het register van online gepubliceerde uitspraken van het Benelux Gerechtshof gaat terug tot 1975.

      Geen relatie dwangsom tot schadevergoeding en geen invloed op competentie

      Een dwangsom staat niet in verband met de mogelijkheid tot het vorderen van schadevergoeding. De rechter is vrij in zijn beslissing om al dan niet een dwangsom op te leggen. De hoogte wordt alleen bepaald door de beoogde effectiviteit van de prikkel tot nakoming, en staat niet in relatie tot het belang of eventuele schade die de eiser lijdt of kan lijden.

      De gevorderde dwangsom beïnvloedt niet de competentie van de rechter. Ook voor de appelgrens is de dwangsom niet van belang (art. 611h Rv.). Zie ook Rb. Noord Holland (2022).

      Dwangsom is mogelijk bij gemeenschap van goederen

      Uit het recent gepubliceerde arrest uit de oude doos HR 23 december 1960 (dwangsom t.l.v. vrouw wegens afvoeren inboedel in weerwil van maritaal beslag) blijkt, dat een gemeenschap van goederen niet aan dwangsommen in de weg staat. De Hoge Raad overwoog:

      dat de bepaling bij vonnis, dat door den enen aan den anderen echtgenoot een dwangsom zal zijn verbeurd, met het bestaan van de wettelijke gemeenschap van goederen tussen deze echtgenoten en de als gevolg daarvan intredende boedelmenging niet onverenigbaar is;

      dat toch dwangsom, evenals lijfsdwang, naar de wet het karakter heeft van een middel om druk uit te oefenen op den persoon van den veroordeelde ten einde dezen te doen besluiten aan de veroordeling te voldoen;

      dat uit hoofde van dit bijzondere karakter van de dwangsom verhaal van verbeurde dwangsommen op de ter beschikking van den veroordeelden echtgenoot staande middelen der gemeenschap niet uitgesloten moet worden geacht, al heeft dat verhaal dan slechts tot gevolg dat de beschikking over die middelen van den veroordeelden echtgenoot op den anderen echtgenoot overgaat.”

      Aardig detail in dit arrest is de vermelding van de Wet van 14 juni 1956 (Stbl. 343) tot opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw. De opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw maakte echter niet dat de vrouw in kwestie er met de beslagen inboedel vandoor mocht gaan ‘naar haar vaderland Duitsland’.

      Dwangsom kan ook worden verbeurd wegens overtredingen door derden

      In het arrest HR 13 november 2020 (noodweg) oordeelde de Hoge Raad dat een dwangsom ook verbeurd kan worden wegens overtredingen door derden. Het betrof hier een aanwijzing door de rechter van een zgn. noodweg over het erf van de buurman. Het Hof stelde aan dit gebruik – ook door toeleveranciers en bezoekers van de gerechtigde tot de noodweg – wel voorwaarden aan, op straffe van een dwangsom. De gerechtigde tot de noodweg maakte er bezwaar tegen dat hij zo een dwangsom zou kunnen verbeuren wanneer derden zich niet aan de voorwaarden zouden houden.

      Het is aan de veroordeelde partij om er zorg voor te dragen dat derden zich aan de voorwaarden van het gebruik van de noodweg houden. Het is immers een last voor het dienend erf van de noodweg, en de gerechtigde moet dan ook zorgen dat het recht dat aan hem – onder inperking van het eigendomsrecht van de eigenaar van het dienend erf – is toegekend ook niet verdergaand wordt benut dan strict noodzakelijk. Voor de aanspraak tot het door de rechter doen aanwijzen van een noodweg zie de pagina Burenrecht.

      Betekening voorwaarde voor opeisbaarheid

      De dwangsommen – net als bij iedere vorm van executoriale tenuitvoerlegging – worden pas opeisbaar nadat het vonnis waarin deze zijn opgelegd aan de veroordeelde is betekend (art. 611a lid 3 Rv.). Zie in dit verband HR 15 februari 2008 (vrouw/man) waar de Hoge Raad overweegt:

      “Hierbij verdient aantekening dat, hoezeer het vonnis van de voorzieningenrechter ook terstond na de uitspraak rechtskracht verkreeg, ingevolge art. 611a lid 3 Rv. de dwangsommen eerst konden worden verbeurd na betekening van het vonnis en niet duidelijk is of het hof bij het vormen van zijn oordeel dit voldoende in het oog heeft gehouden.”

      In het arrest Benelux-Gerechtshof 25 mei 2022 (Masseus c.s./Belgische Staat) heeft het Hof zich uitgelaten over de vraag, of betekening van een arrest, waarbij de dwangsommen werden verminderd, nodig is, of dat de betekening van de beslissing van de lagere rechter voldoende is, en die geëxecuteerd kan worden maar dan tot het lagere bedrag. Lees de bespreking van deze uitspraak op Lawyrup (lees Rechtspraak). Bij deze bespreking worden nog enkele belangrijke arresten over dwangsommen vermeld.

      Het vonnis moet het aanvangsmoment vermelden

      In het vonnis waarin een partij wordt veroordeeld tot een doen of nalaten moet volgens art. 611a lid 4 Rv. ook worden bepaald:

      (i) binnen welke termijn aan een veroordelend vonnis moet worden voldaan;

      (ii) dan wel, als de rechter beslist dat de dwangsommen pas na verloop van tijd gaan lopen, vanaf welk moment de dwangsommen verbeurd worden.

      Dit betekent uiteraard ook, dat de termijn voorkeur ook in het petitum juist vermeld moet worden, zodat de rechter daarover kan beslissen.

      Zie in dit verband HR 28 mei 2021 (NS Stations/JCDecaux) waar de Hoge Raad overweegt:

      “Het hof heeft geen termijn voor nakoming van de veroordelingen … bepaald, en ook niet op de voet van art. 611a lid 4 Rv bepaald dat NS Stations pas na verloop van een zekere termijn een dwangsom zal verbeuren. Uit het voorgaande volgt dat de klacht slaagt.”

      Inning en verjaring dwangsommen

      De eisende partij kan de dwangsommen zonder verdere rechterlijke tussenkomst ten volle executeren, wanneer er is betekend en de veroordeelde niet aan het rechterlijk gebod of verbod voldoet (art. 611c Rv.). Dat betekent, dat eenmaal verbeurde dwangsommen – die opeisbaar zijn geworden vanaf het moment dat er is betekend – hoe dan ook betaald moeten worden. Dit geldt ook voor dwangsommen verbeurd uit hoofde van een kort geding vonnis. Alleen een rechtsmiddel tegen het vonnis waarin de dwangsommen zijn opgelegd kan hier nog tegen helpen. Een executiegeschil niet, want de rechter in kort geding in het executiegeschil kan niet anders dan uitgaan van de rechtskracht van het vonnis waarin de dwangsommen zijn opgelegd.

      Wanneer het vonnis niet in kracht van gewijsde is gegaan en later wordt vernietigd, dan is de ter zake dwangsommen gedane betaling onverschuldigd en kan deze worden teruggevorderd door de veroordeelde. Zie in dit verband Benelux Hof 20 april 2010 (Bousse-Govaerts/Colora Boelaar). Dit arrest betrof de vraag, of een dwangsom kan worden verbeurd, die door de rechter in 1e aanleg is opgelegd, maar die door de rechter in hoger beroep is gewijzigd met gedeeltelijke bekrachtiging van de hoofdveroordeling (r.o. 9, laatste alinea). In r.o. 13 gaat het Hof in op deze vraag. De beslissing van het Hof impliceert, dat onder “de rechter die de dwangsom heeft opgelegd” ook de rechter in hoger beroep is te verstaan, en dus dat tegen de beslissing inzake de dwangsom (of het wijzigen daarvan ingevolge art. 611d Rv.) ook hoger beroep open staat. In die zin ook HR 15 april 1992, NJ 1992, 648 (na uitlegvragen aan het Beneluxhof, arrest van 15 april 1992 Wewer/Nije, r.o. 17).

      Uit het arrest Bousse-Govaerts/Colora Boelaar, sub 13, derde gedachtenstreepje blijkt, dat als de dwangsom geheel wordt vernietigd, deze ook nooit verbeurd is en dus onrechtmatig geïnd. De executant die de dwangsommen geïnd heeft, heeft dan onrechtmatig gehandeld en is schadeplichtig.

      In hoger beroep betrekt de rechter bij de herbeoordeling van de dwangsom alle relevante omstandigheden, zoals de financiële situatie van de schuldenaar, diens gedrag en de feitelijke gevolgen die het verbeuren van dwangsommen zal hebben. In het arrest HR 4 oktober 2019 (Appingedammer Brons Motorenmuseum/Control Seal) corrigeert de Hoge Raad het Hof, waar die overwoog dat de feitelijke omstandigheden bij de herbeoordeling van de dwangsom geen rol spelen, en dat de dwangsomrechter in hoger beroep terughoudend zou moeten toetsen. De Hoge Raad overweegt (r.o. 4.2.2):

      “De rechter dient de hoogte van de dwangsom vast te stellen naar de aard en omstandigheden van het geval, in het bijzonder ook de financiële toestand en het gedrag van de schuldenaar. Tot de omstandigheden van het geval kunnen ook de feitelijke gevolgen behoren die voor de schuldenaar voortvloeien uit het daadwerkelijk verbeuren van dwangsommen. Een en ander geldt onverkort wanneer de appelrechter de hoogte beoordeelt van een in eerste aanleg opgelegde dwangsom, ook voor zover die ziet op het verleden. Dit strookt met het algemene uitgangspunt dat in hoger beroep een nieuwe beoordeling plaatsvindt. Met het voorgaande is niet verenigbaar dat de appelrechter de hoogte van een in eerste aanleg uitgesproken dwangsomveroordeling, ook voor zover die ziet op het verleden, slechts terughoudend zou kunnen toetsen en daarin alleen zou kunnen ingrijpen als in de oorspronkelijke dwangsomveroordeling een aanmerkelijke kans op een exces besloten ligt.”

      De rechter kan het totaal opeisbare bedrag van oplopende dwangsommen beperken tot een maximum (art. 611b Rv.).

      Opheffing en matiging dwangsom

      Matiging of opheffing van een opgelegde dwangsom is – op vordering van de veroordeelde  – mogelijk, maar slechts door de rechter die de dwangsom heeft opgelegd (art. 611d lid 1 Rv.). Deze bepaling is een letterlijke herhaling van art. 4 Eenvormige Beneluxwet.

      De rechter kan:

      – de dwangsom opheffen;

      – de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of

      – de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.

      Daargelaten de mogelijkheid van de appelrechter om de dwangsom aan te passen (verhogen, verlagen of alsnog geen dwangsom), is de rechter die de dwangsom eerder heeft opgelegd voor het overige beperkt in de mogelijkheden om een eenmaal opgelegde dwangsom te wijzigen, gezien het feit dat de regeling inzake dwangsommen een gesloten regime is dat voortvloeit uit de Eenvormige wet (zie boven). In het arrest van het Hof Den Haag d.d. 11 april 2017 (KB-Lux zaak) verzocht de veroordeelde de rechter een clausule op te nemen waarin het hof aan de dwangsomveroordelingen de clausule zou verbinden “dat de dwangsommen vatbaar zijn voor matiging, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan”.

      Het Hof overwoog (r.o. 13):

      13. Het hof is met de Staat van oordeel dat een dergelijke matigingsclausule in strijd is met het stelsel van de wet. De wetgever heeft in artikel 611d Rv, welk artikel is gebaseerd op de Eenvormige Beneluxwet betreffende de dwangsom, slechts in bepaalde, in dat artikel omschreven gevallen, mogelijk gemaakt de dwangsom te wijzigen. Bedacht dient te worden dat de effectiviteit van de dwangsom, die is bedoeld als prikkel tot nakoming, voor een belangrijk deel wordt bepaald doordat de dwangsom vooraf wordt gefixeerd en dus, wanneer de dwangsom eenmaal is verbeurd, definitief vaststaat. Daarbij past niet een algemene bevoegdheid van de rechter om op grond van de redelijkheid en billijkheid, buiten de gevallen als bedoeld in artikel 611d Rv, tot matiging van de dwangsom over te gaan. Bovendien is een matiging van een eenmaal verbeurde dwangsom in strijd met het tweede lid van artikel 611d Rv.

      14. Iets anders is dat de redelijkheid en billijkheid wel een rol kunnen spelen bij de uitleg van de veroordeling en bij de vraag of een geringe afwijking van de letterlijke tekst van die veroordeling betekent dat sprake is van een overtreding die maakt dat dwangsommen zijn verbeurd. Voorts kunnen de redelijkheid en billijkheid een rol spelen bij de beoordeling van de vraag of sprake is (geweest) van een onmogelijkheid als bedoeld in artikel 611d, eerste lid Rv., aangezien in dat kader mede van belang is of de veroordeelde alle redelijkerwijs van hem te vergen inspanning en zorgvuldigheid heeft betracht. Tot slot kunnen de redelijkheid en billijkheid een rol spelen bij de beoordeling van een beroep van de schuldenaar op rechtsverwerking of misbruik van recht.”

      Het staat een andere rechter dan de rechter die de dwangsom heeft opgelegd niet vrij de dwangsom alsnog niet verbeurd te verklaren omdat de veroordeelde partij – bij voorbeeld wegens overmacht – niet in staat was om de veroordeling na te komen. Aldus BenG 12 februari 1996 (Leslee Sports/Snauwaert) r.o. 9.

      Derdenbeslag maakt nakoming onmogelijk: geen dwangsom

      Dwangsommen kunnen niet worden verbeurd als nakoming onmogelijk is als gevolg van derdenbeslag onder de schuldenaar ten laste van de schuldeiser. Het derdenbeslag verhindert ingevolge art. 475h Rv. jo. art. 475 lid 1 Rv. dat de schuldenaar (tevens derde-beslagene) nakomt, want hij mag niets betalen en ook geen goederen afgeven vanwege het beslag. Dit wordt beschouwd als een vorm van schuldeiserverzuim, waardoor dwangsommen niet verbeurd worden. Vgl. HR 29 september 2017 (praktijk voor alternatieve geneeskunst).

      Executierechter of dwangsomrechter als bedoeld in art. 611d Rv.?

      In het arrest HR 13 december 2019 (D’Olmenhof) heeft de  Hoge Raad zich uitgelaten over de taakverdeling tussen de rechter van art. 611d Rv. (“die de dwangsom heeft opgelegd”) en de executierechter. Zie ook de pagina Algemene regels tenuitvoerlegging voor de rechter waar een executiegeschil aanhangig gemaakt moet worden.

      Wanneer het alleen gaat om de vaststelling of aan de voorwaarde van verbeuren van dwangsommen is voldaan, dan is art. 611d Rv. niet van toepassing.

      Dit onderscheid kwam ook al aan de orde in HR 15 februari 2008 (vrouw/man). De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.4.2.):

      “De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw tot opheffing van de dwangsom, waarmee zij zich heeft gewend tot de voorzieningenrechter als rechter die de dwangsom heeft opgelegd (art. 611d Rv.), blijkens het dictum van zijn vonnis afgewezen. De vrouw heeft daarvan geen hoger beroep ingesteld, zodat het vonnis in zoverre in kracht van gewijsde is gegaan. Het door de man ingestelde hoger beroep was daarmee beperkt tot het gebied dat werd bestreken door de, door de voorzieningenrechter als executierechter toegewezen, subsidiaire vordering van de vrouw om de executie van de verbeurde dwangsommen te verbieden, zodat het hof slechts had te oordelen als executierechter. Als gevolg daarvan stond de vraag of de vrouw, zoals zij in eerste aanleg (kennelijk) aan haar vordering tot opheffing ten grondslag heeft gelegd, in de onmogelijkheid heeft verkeerd om tijdig aan het vonnis van 15 april 2005 te voldoen, niet ter beoordeling van het hof, nu die vraag uitsluitend op de voet van art. 611d Rv. kan worden beantwoord door de rechter die de dwangsom heeft opgelegd (zie BenGH 12 februari 1996, NJ 1996, 344).”

      Toetsing of dwangsommen verbeurd zijn

      De rechter kan blijkens HR 21 juni 1991 (NJ 1991, 725) wel uitleg geven aan de veroordeling op nakoming waarvan de dwangsom gesteld is. Wanneer de veroordeelde – conform aard en strekking van de hoofdveroordeling, waarop de dwangsom de sanctie vormt – die veroordeling is nagekomen, is er geen plaats meer voor verdere executie. De hoofdveroordeling moet daarbij ook strict uitgelegd worden. Aldus Hof Arnhem d.d. 13 augustus 2013 (parkeerverbod). Het Hof overweegt (met verwijzing naar arresten van de Hoge Raad) in r.o. 5.3:

      “Wanneer in een executiegeschil de vraag moet worden beantwoord of dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeken of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is verricht. Hij heeft niet tot taak de rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te onderzoeken. Bij de te geven uitleg dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. De voorzieningenrechter heeft dit alles uitdrukkelijk tot uitgangspunt genomen, en heeft deze uitgangspunten dus geenszins miskend.”

      en voorts (r.o. 5.4):

      “Naar het oordeel van het hof biedt de formulering van het dictum in het vonnis van 20 juli 2011 echter inderdaad onvoldoende ruimte voor de uitleg die de voorzieningenrechter daaraan in het nu bestreden vonnis heeft gegeven. Het verbod richt zich direct en uitsluitend tot appellanten en is niet geformuleerd als een gebod of een inspanningsverplichting. Hoewel die mogelijkheid wel bestond, is niet gevorderd dat appellanten zich er ook in de toekomst voor dienden in te spannen dat auto’s (van derden) op en naast het pad zouden worden verwijderd. De voorzieningenrechter heeft een dergelijke beslissing dan ook niet kunnen geven. Door diens uitspraak achteraf wel als zodanig te interpreteren, zou de executierechter buiten het beperkte bereik treden dat deze uitspraak kennelijk heeft. … Omdat niet ter discussie staat dat de beweerdelijke schending van het gegeven verbod betrekking heeft op auto’s die niet door appellanten worden gebruikt, maar door hun zoon en diens vriendin, treft de grief doel.”

      De Hoge Raad overwoog in het door het Hof aangehaalde arrest HR 19 januari 2007 (New Milennium Telecom Services/Land Aruba) het volgende over de toetsing door de rechter, of aan de veroordeling – waaraan ter bevordering van de nakoming dwangsommen zijn verbonden – is voldaan (r.o. 3.3):

      “Wanneer in een executiegeschil de vraag moet worden beantwoord of dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeken of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is verricht. In het executiegeschil heeft de rechter dus niet tot taak de rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen (HR 15 november 2002, nr. R01/062, NJ 2004, 410). In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot voldoening van een dwangsom die is verbonden aan het door het gerecht aan het Land gegeven bevel een concessie aan NMTS te verlenen onder door de desbetreffende bestuursorganen te formuleren redelijke voorwaarden. De executierechter behoort een dergelijk, algemeen geformuleerd (met een dwangsom gesanctioneerd), rechterlijk bevel aldus uit te leggen, dat een vergunningverlening ter voldoening aan dat bevel slechts dan niet voldoet aan de in het bevel bedoelde eis dat de vergunning onder redelijke voorwaarden moet worden verleend, wanneer in ernst niet kan worden betwijfeld dat de voorwaarden waaronder de vergunning verleend is, onredelijk zijn.”

      In de – eveneens Antilliaanse – zaak die leidde tot het arrest HR 15 november 2002 (Van der Valk Plaza/Eilandgebied Curaçao) waarnaar in het vorige arrest wordt verwezen, overwoog de Hoge Raad over de toetsing, of aan de hoofdveroordeling is voldaan (en er dus geen dwangsommen verbeurd zijn (r.o. 3.5):

      “In een executiegeschil als het onderhavige, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of onvoldoende is nageleefd, heeft de rechter niet tot taak de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient hij zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter, zoals het Hof terecht in rov. 2.7 voorop heeft gesteld, het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.”

      De rechter moet dus de strekking van de hoofdveroordeling interpreteren, en aan de hand daarvan toetsen of in redelijkheid aan die veroordeling is voldaan. Zie voor een voorbeeld, waarbij de Voorzieningenrechter deze toetsing heeft toegepast Voorzieningenrechter Rb. Gelderland 24 januari 2017 (Vleeshandel X/Gemeente X). In die zaak moest de veroordeelde aan de gemeente inzage geven in haar administratie door overlegging van bankafschriften om te laten zien, dat een bedrag van 11 miljoen Euro was besteed ten behoeve van bedrijfsverplaatsing. De rechter legt de hoofdveroordeling uit naar aard en strekking en stelt vast dat daaraan is voldaan.

      Nakoming veroordeling tot rectificatie

      Rectificatie van een nodeloos diffamerende brief wordt niet nagekomen, wanneer daar weer iets bij gezet wordt wat de rectificatie ontkracht. De dwangsommen worden dan dus verbeurd (HR 23 februari 2007 (diffamerende brief)).

      Vordering executie dwangsom te verbieden of te staken

      De veroordeelde partij kan in een executiegeschil – wanneer de oorspronkelijk eiser de dwangsommen executeert of wil gaan executeren – veroordeling vragen om de executie van de dwangsommen te staken (of daarvan af te zien).

      Grappig genoeg kan bij die vordering ook weer als nevenvordering gevorderd worden dit te verbieden op straffe van dwangsommen.

      Geen verbeuring van dwangsommen tijdens faillissement

      Vanuit de gedachte dat dwangsommen zijn bedoeld als een prikkel tot nakoming, worden dwangsommen niet verbeurd tijdens faillissement (art. 611e lid 1 Rv.). Dan kan de schuldenaar immers niet nakomen doordat hij beschikkingsonbevoegd is geworden, en het beheer van het vermogen is overgegaan aan de curator.

      Dwangsommen die vóór de faillietverklaring verbeurd zijn, worden echter ook niet in het passief van het faillissement toegelaten (art. 611e lid 2 Rv.).

      Geen verbeuring dwangsommen tijdens de WSNP

      Het bovenstaande geldt ook tijdens de WSNP, uitgezonderd voor veroordelingen waar de WSNP niet ziet (art. 611 lid 3 Rv.).

      Dwangsommen worden na overlijden niet langer verbeurd

      Dwangsommen die op een bepaald bedrag per tijdseenheid zijn vastgesteld, worden niet langer verbeurd vanaf het tijdstip van overlijden van de veroordeelde (art. 611f lid 1 Rv.). Reeds verbeurde dwangsommen blijven verschuldigd. Om ook weer dwangsommen van de erfgenamen te kunnen vorderen is een nieuwe beslissing van de rechter vereist.

      Voor andere dwangsommen geldt, dat deze kunnen, op vordering van de erfgenamen door de rechter die ze heeft opgelegd, worden opgeheven of verminderd, hetzij blijvend hetzij tijdelijk, en, in voorkomend geval, met ingang van de dag waarop de veroordeelde overleden is (art. 611f lid 2 Rv.).

      Verjaring van dwangsommen: korte termijn van zes maanden

      Daarnaast geldt voor de opeisbaarheid van dwangsommen een verjaringstermijn van zes maanden (art. 611g lid 1 Rv.).

      De regels inzake verjaring en stuiting uit boek 3 B.W. zijn van toepassing (zie de Pagina Verjaring en stuiting). De geëxecuteerde zal zich ten verwere tegen de inning op de verjaring moet beroepen; het betreft niet een vervaltermijn.

      De verjaringsregels van art. 3:324 lid 2 B.W. gelden echter niet voor dwangsommen. Hieraan doet niet af dat verbeurde dwangsommen hun grondslag vinden in een rechterlijke veroordeling. Zie HR 26 juni 2012 (Kratos Installatie/Gulf Oil). De dwangsommen verjaren bij gebrek aan executie volgens de eigen korte termijn van zes maanden.

      Schorsing van verjaring dwangsommen bij faillissement

      Tijdens het faillissement wordt de verjaring van dwangsommen geschorst. Dit is dus een wettelijke verlengingstermijn. Dit geldt ook tijdens de WSNP en ‘ieder ander wettelijk beletsel voor de tenuitvoerlegging van dwangsommen’ (art. 611g lid 2 Rv.).

      Ook wanneer de veroordeelde redelijkerwijze niet met de veroordeling bekend kon zijn is de verjaring geschorst (art. 611g lid 3 Rv.). Wanneer men niet bekend is met de opeisbaarheid kan immers ook niet gestuit worden.

      Absolute competentie rechter wordt niet beïnvloed door dwangsommen

      Voor de bepaling van de rechterlijke bevoegdheid en de vatbaarheid voor hoger beroep wordt geen rekening gehouden met de dwangsom (art. 611h Rv.). Wanneer de vordering door de dwangsommen hoger wordt dan EUR 25.000 blijft de Kantonrechter dus bevoegd. Als de hoofdsom beneden de appèlgrens ligt, dan kan niet alsnog hoger beroep ingesteld worden door de dwangsomvordering.

      Dwangsommen zijn ook mogelijk in arbitrageprocedure

      De wetgever brengt dit heel eenvoudig onder woorden met art. 611i Rv.: ‘Onder rechter in deze afdeling worden mede scheidsmannen begrepen.’

      Rechtspraak

      Inhoud vonnis dwangsom; toetsing in hoger beroep en verhoging bij onvoldoende effect

      HR 4 oktober 2019 (Appingedammer Brons Motorenmuseum/Control Seal) – niet juist is dat de dwangsomrechter zelf in hoger beroep de door de rechtbank opgelegde dwangsom terughoudend moet toetsen. De appelrechter is daarin vrij en moet alle relevante omstandigheden meewegen, waaronder ook feitelijke omstandigheden.

      Hof Den Haag d.d. 11 april 2017 (KB-Lux zaak) – de rechter kan de dwangsomveroordeling niet aanpassen door een soort matigingsclausule op te nemen waarmee de executie van de dwangsom op redelijkheid kan worden getoetst.

      Rb. Den Haag (vz. rechter) 2 januari 2019 (Woonbron/Basic Fit) – Vz. rechter verhoogt plafond dwangsom tot 250 duizend Euro, omdat Basic Fit niet aan de veroordeling voldoet en het eerder opgelegde maximum van 50 duizend gewoon heeft betaald. De eerder opgelegde dwangsom is kennelijk een ontoereikende prikkel tot nakoming.

      Taakverdeling dwangsomrechter en executierechter

      HR 13 december 2019 (D’Olmenhof) in dit arrest heeft de  Hoge Raad zich uitgelaten over de taakverdeling tussen de rechter van art. 611d Rv. (“die de dwangsom heeft opgelegd”) en de executierechter.

      Toetsing of aan hoofdveroordeling is voldaan; executiegeschil executie dwangsommen

      Hof Arnhem d.d. 13 augustus 2013 (parkeerverbod) – de formulering van het vonnis biedt onvoldoende ruimte voor de uitleg die de voorzieningenrechter daaraan in het nu bestreden vonnis heeft gegeven. Het verbod richt zich direct en uitsluitend tot appellanten en is niet geformuleerd als een gebod of een inspanningsverplichting. Niet gevorderd dat appellanten zich er ook in de toekomst voor dienden in te spannen dat auto’s (van derden) op en naast het pad zouden worden verwijderd. Door de uitspraak achteraf wel als zodanig te interpreteren, zou de executierechter buiten het beperkte bereik treden dat deze uitspraak kennelijk heeft.

      Voorzieningenrechter Rb. Gelderland 24 januari 2017 (Vleeshandel X/Gemeente X). In die zaak moest de veroordeelde aan de gemeente inzage geven in haar administratie door overlegging van bankafschriften om te laten zien, dat een bedrag van 11 miljoen Euro was besteed ten behoeve van bedrijfsverplaatsing. De rechter legt de hoofdveroordeling uit naar aard en strekking en stelt vast dat daaraan is voldaan.

      HR 19 januari 2007 (New Milennium Telecom Services/Land Aruba) – de executierechter moet onderzoeken of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is verricht. De executierechter behoort een algemeen geformuleerd, aan de overheid opgelegd rechterlijk bevel om een vergunning te verlenen aldus uit te leggen, dat een vergunningverlening ter voldoening aan dat bevel slechts dan niet voldoet aan de in het bevel bedoelde eis, dat de vergunning onder redelijke voorwaarden moet worden verleend, wanneer in ernst niet kan worden betwijfeld dat de voorwaarden waaronder de vergunning verleend is, onredelijk zijn.

      HR 15 november 2002 (Van der Valk Plaza/Eilandgebied Curaçao) – in een executiegeschil over tenuitvoerlegging van dwangsommen heeft de rechter niet tot taak de rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen. Hij dient zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.

      HR 23 februari 2007 diffamerende brief – rectificatie van een nodeloos diffamerende brief wordt niet nagekomen, wanneer daar weer iets bij gezet wordt wat de rectificatie ontkracht. De dwangsommen worden dan dus verbeurd.

      Verjaring en stuiting van dwangsommen

      HR 26 juni 2012 (Kratos Installatie/Gulf Oil) – de verjaringsregels van art. 3:324 lid 2 B.W. gelden niet voor dwangsommen.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 27-06-2017; laatste bewerking 31-10-2023]

      Dwangsom tot nakoming veroordeling (Afd. 3, Titel 5, Boek II Rv.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!