Voorlopig getuigenverhoor (Par. 5, Afd. 9, Titel 2, Boek 1 Rv.)
Pagina inhoud
- 1 Voorlopig getuigenverhoor (Par. 5, Afd. 9, Titel 2, Boek 1 Rv.)
- 1.1 Inleiding voorlopig getuigenverhoor
- 1.2 Voorlopig getuigenverhoor voorafgaand aan of tijdens een procedure
- 1.3 Bevoegde rechter voorlopig getuigenverhoor
- 1.4 Inhoud van het verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor
- 1.5 Maatstaf voor het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor
- 1.6 Afwijzingsgronden verzoek voorlopig getuigenverhoor
- 1.7 Behandeling van het verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor
- 1.8 Toewijzing van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor
- 1.9 Het feitelijke voorlopig getuigenverhoor
- 1.10 Getuigenverhoor voor tegenbewijs
- 1.11 Mondeinge behandeling na voorlopig getuigenbewijs en tegenbewijs
- 1.12 Bewijskracht getuigenverklaringen voorlopig getuigenverhoor
- 1.13 Horen als partij-getuige
Inleiding voorlopig getuigenverhoor
Naast het reguliere getuigenverhoor tijdens de procedure kan een partij, die bewijs wil vergaren voorafgaand aan de procedure – bij voorbeeld omdat hij niet precies weet wie hij moet dagvaarden – aan de rechter vragen een voorlopig getuigenverhoor te doen houden. Dit moet bij verzoekschrift worden aangevraagd.
Het voorlopig getuigenverhoor is geregeld in Par. 5, Afd. 9, Titel 2, Boek 1 Rv.. Deze afdeling omvat 8 artikelen (art. 186 Rv. tot en met art. 193 Rv.). Opmerkelijk genoeg is het voorlopig getuigenverhoor geregeld als onderdeel van de dagvaardingsprocedure in 1e aanleg (wel bij het onderdeel “Bewijs”). En niet bij de verzoekschriftprocedure of de overige procedures van Boek 3 Rv..
NB de links naar wetten overheid op deze pagina zijn naar de NIET-DIGITALE versie van Rv.. Voor de versie van het wetboek voor digitale procedures klik hier.
Voorlopig getuigenverhoor voorafgaand aan of tijdens een procedure
Een voorlopig getuigenverhoor is – voorafgaand aan een procedure -mogelijk in de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten. Het voorlopig getuigenverhoor kan worden bevolen op verzoek van de belanghebbende (art. 186 lid 1 Rv.). De wet spreekt van ” onverwijld”, dus het verhoor wordt meteen gehouden nadat het verzoek is ingewilligd.
Ook wanneer er al een procedure loopt, kan de rechter op verzoek van een partij een voorlopig getuigenverhoor bevelen (art. 186 lid 2 Rv.). Een mogelijkheid die ook bvb. kan worden benut om – na het verliezen van een procedure in kort geding of in de bodem – hangende het hoger beroep een voorlopig getuigenverhoor te laten houden om de bewijspositie te versterken. Het bewijs moet er wel zijn tegen de tijd dat van grieven gediend moet worden in verband met de twee-conclusie regel (feitelijk erop neerkomend dat elk van partijen maar één conclusie mag nemen in hoger beroep).
Bevoegde rechter voorlopig getuigenverhoor
De bevoegde rechter is de rechter waar de bodemprocedure vermoedelijk aanhangig gemaakt zal gaan worden (art. 187 lid 1 Rv.). Zie voor de absolute versus de relatieve bevoegdheid de pagina Relatieve bevoegdheid dagvaardingsprocedures.
Als alternatieve bevoegdheid kan het verzoek worden gedaan aan de rechter tot wiens absolute bevoegdheid de zaak behoort en binnen wiens rechtsgebied de personen – of de meesten van hen – wonen (of verblijven), die de verzoeker als getuigen wil laten verhoren.
Indien de zaak door de Kantonrechter moet worden behandeld en beslist, wordt het verzoek gedaan aan de kantonrechter (zie ook de pagina Kantonzaken voor de bevoegdheid van de Kantonrechter). De rechter beoordeelt summierlijk of hij absoluut bevoegd is en of de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, aldus de slotzin van lid 1. Kennelijk ziet die slotzin op de gevallen waarbij het verzoek bij de sector Kanton wordt ingediend.
Bevoegde rechter bij reeds aanhangige procedure
Loopt er al een procedure, dan moet het verzoek worden gedaan aan de rechter waar de zaak loopt (art. 187 lid 2 Rv.).
Inhoud van het verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor
Het verzoekschrift moet de volgende gegevens bevatten (art. 187 lid 3 Rv.):
a. de aard en het beloop van de vordering;
b. de feiten of rechten die men wil bewijzen;
c. de namen en woonplaatsen van de personen die men als getuigen wil doen horen;
d. de naam en de woonplaats van de wederpartij of de redenen waarom de wederpartij onbekend is.
Zie voor de praktische invulling van deze vereisten de hieronder vermelde jurisprudentie van de Hoge Raad.
Maatstaf voor het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor
In zijn arrest van 24 maart 1995 (NJ 1998, 414) heeft de Hoge Raad dit aldus geformuleerd:
“Een voorlopig getuigenverhoor strekt onder meer ertoe belanghebbenden bij een eventueel naderhand bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten, teneinde hen in staat te stellen hun positie beter te beoordelen, met name ook ten aanzien van de vraag tegen wie het geding moet worden aangespannen.”
Over de inhoud en formulering van het verzoek heeft de Hoge Raad in zijn arrest van HR 19 februari 1993 (NJ 1994, 345) overwogen:
“De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient ingevolge art. 187 lid 3, aanhef en onder a en b, Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit dient hij te doen op zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen.”
In het arrest van 9 maart 2010 Chipshol Holding III/Staat (NJ 2010, 172) heeft de Hoge Raad voorts overwogen:
“Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering en, in voorkomend geval, de omvang van de geleden schade. Een voorlopig getuigenverhoor dient (in een geval als het onderhavige) nu juist ertoe degene die daarom verzoekt, in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. In de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt dan ook niet de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering ter toetsing voor.”
In het arrest van 22 december 2017 (Bencis Buyout Fund) geeft de Hoge Raad verder de vaste criteria voor afwijzing van een verzoek tot voorlopig getuigenverhoor, ook als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, te weten op de grond dat:
– van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (art. 3:13 BW)
– op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde
– en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar
– en voorts indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (art. 3:303 BW).
Zie in dit verband ook Hoge Raad 7 september 2018 (Box Consultants/Staat) – criteria voor het toewijzen van een verzoek tot het doen houden van een voorlopig getuigenverhoor.
Geen plaats voor voorlopig getuigenverhoor naast enquete
Een voorbeeld van het beletsel onder 2e of 3e bullet is het arrest van de Hoge Raad van 17 november 2017 (Stichting Beheer SNS Reaal/SHR en Staat), waarin werd beslist dat er geen plaats is voor een voorlopig getuigenverhoor als er al een enquête in opdracht van de Ondernemingskamer loopt. Dit zou dat onderzoek teveel doorkruisen.
Claimstichting die voorlopig getuigenverhoor verzoekt moet voldoende belang hebben
Een claimstichting kan in het kader van een massaschadeclaim ook een verzoek doen tot het doen houden van een voorlopig getuigenverhoor. Daarbij moet die stichting wel voldoen aan de eisen, die art. 3:305a B.W. aan een dergelijke stichting stelt. Zie de pagina Collectief actierecht.
Daaronder ook de eis van voldoende representativiteit. Ontbreekt die, dan heeft de stichting onvoldoende belang bij het verzoek en wordt dit om die reden afgewezen (art. 3:303 B.W.). zie de pagina Algemene bepalingen vorderingsrecht. De Hoge Raad heeft zich tweemaal hierover uitgesproken.
In het arrest HR 22 december 2017 (Bencis Buyout Fund III) overwoog de Hoge Raad (r.o. 4.2.3):
“Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer HR 11 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6809, NJ 2005/442) kan een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (art. 3:13 BW), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde, en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar; voorts bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (art. 3:303 BW).”
Recenter, in het arrest HR 11 maart 2022 (Stichting Music#MeToo/Warner Brothers), wijst de Hoge Raad de klachten van Stichting Music#Metoo een verzoek tot voorlopig getuigenverhoor om dezelfde reden van de hand. De stichting had niet aangetoond voldoende representatief te zijn en miste dus belang. Zie nader de pagina Collectief Actierecht.
Afwijzingsgronden verzoek voorlopig getuigenverhoor
Het verzoek tot het doen houden moet wel voldoende omlijnd zijn. De verzoeker mag geen zgn. ‘fishing expedition’ houden om allerlei informatie over de verweerder te weten te komen. Het doel van het verzoek moet helder zijn en het verzoekschrift moet dat voldoende concreet zijn omschreven.
In 2021 heeft de rechtspraak in dit verband de conclusie van de P-G 5 april 1988 gepubliceerd inzake Van Ewijk c.s./Staat (het arrest van de Hoge Raad – nog? – niet, maar de Hoge Raad volgde de P-G in diens advies tot afwijzing van de klachten in cassatie). Deze zaak draaide om het voornemen van de regering om zgn. nucleaire kruisraketten van de VS te laten plaatsen op Nederlands grondgebied (in Volkel). De demonstranten (verenigd onder de naam BIVAK) tegen wie de politie had opgetreden, wilde een schadeclaim indienen tegen de Staat wegens het toegepaste geweld, en wilde ten bewijze van het onrechtmatig handelen van de Staat een voorlopig getuigenverhoor laten houden. Dit verzoek werd tot en met de Hoge Raad van de hand gewezen.
In het vervolg op die politieke discussie is ook het arrest HR 24 december 2004 (verzoeker/Staat) gewezen, waarin opnieuw een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor is afgewezen. De P-G zet in zijn conclusie in die zaak uiteen, welke redenen er zijn om een dergelijk te ruim geformuleerd verzoek – de P-G spreekt verwijzend naar het BIVAK-arrest van een ‘oeverloos’ verzoek – af te wijzen (PHR 24 december 2004 (kernwapens vliegbasis Volkel)). Deze eisen gelden ook voor een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht, zie HR 19 december 2003, rechtspraak.nl LJN nr. AL8610, rov. 3.4, waar naar verdere rechtspraak wordt verwezen. De beoordelingsmaatstaf voor de voorlopige plaatsopneming heeft nog niet tot rechtspraak geleid, aldus de P-G. Of hierbij een ruimere toets kan worden aangelegd is niet duidelijk (dit wordt de literatuur wel bepleit maar de p_G ziet geen reden voor een andere maatstaf).
Behandeling van het verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor
Het verzoek zal in de regel binnen korte tijd worden behandeld ter zitting, vergelijkbaar met andere verzoekschriftprocedures. Wanneer er een wederpartij bekend is, wordt op het verzoekschrift niet eerder beschikt dan nadat een behandeling heeft plaatsgevonden, waartoe de verzoeker en de wederpartij worden opgeroepen (art. 187 lid 4 Rv.).
Dit lijdt alleen uitzondering in de volgende gevallen:
– de wederpartij is (nog) onbekend, of
– gevallen van onverwijlde spoed.
In het laatste geval zal er wel heel veel spoed aan de hand moeten zijn, bvb. als iemand stervende is en het bewijs van diens verklaring moet worden vastgelegd.
Toewijzing van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor
Als de rechter het verzoek toestaat, bepaalt hij de plaats, de dag en het uur waarop het voorlopig getuigenverhoor zal plaatshebben.
Ook bepaalt de rechter de dag waarop de verzoeker uiterlijk een afschrift van de beschikking aan de wederpartij – als die bekend is – moet doen toekomen (art. 188 lid 1 Rv.). Als die het verzoekschrift nog niet kende moet dit worden meegezonden (art. 190 lid 1 Rv.). De rechter moet checken of dit gebeurd is voordat hij aan het verhoor begint.
Geen hoger beroep tegen toewijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor
Tegen de toewijzende beschikking staat geen rechtsmiddel open (art. 188 lid 2 Rv.).
Het feitelijke voorlopig getuigenverhoor
Op het voorlopig getuigenverhoor zijn de bepalingen omtrent het getuigenverhoor zijn van overeenkomstige toepassing (art. 189 Rv.). Zie voor die bepalingen de pagina Getuigenverhoor.
Getuigenverhoor voor tegenbewijs
Wanneer de wederpartij – als die er is c.q. bekend is – bij het voorlopig getuigenverhoor verschijnt, dan krijgt die de kans om een getuigenverhoor tot tegenbewijs te laten houden. De rechter stelt daarvoor op verzoek van de wederpartij datum en tijd vast na afloop van het voorlopig getuigenverhoor (art. 190 lid 2 Rv.).
Aangenomen mag worden dat als het voorlopig getuigenverhoor “a charge” meerdere dagen beslaat – wat niet ondenkbaar is bij meerdere getuigen – de rechter dit doet nadat de laatste getuige die door de verzoeker is voorgedragen, gehoord is. De oorspronkelijk verzoeker kan wellicht ook nieuwe getuigen voordragen, als bij de verhoren blijkt dat er andere waardevolle getuigen zijn die gehoord zouden moeten worden, en de rechter dit toestaat.
Mondeinge behandeling na voorlopig getuigenbewijs en tegenbewijs
De rechter kan een mondelinge behandeling gelasten op verzoek van één van de partijen, maar ook ambtshalve (art. 191 lid 1 Rv.). Daar moeten partijen dan verschijnen.
Bij een verschijning van partijen op de mondelinge behandeling kan ook de verdere wijze van behandeling van geschillen over de vordering worden besproken. Afspraken dienaangaande worden, wanneer een partij dat verlangt, met overeenkomstige toepassing van art. 89 lid 1 Rv. in een proces-verbaal vastgelegd.
Een beroep in rechte op deze afspraken kan niet worden gedaan, voor zover zij in strijd komen met een dwingende wetsbepaling, met fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging of voor zover een beroep daarop in verband met onvoorziene omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden gedaan (art. 191 lid 2 Rv.).
Bewijskracht getuigenverklaringen voorlopig getuigenverhoor
Indien alle partijen bij het verhoor aanwezig of vertegenwoordigd zijn geweest, hebben de getuigenverklaringen in een voorlopig getuigenverhoor afgelegd, dezelfde bewijskracht als die, welke op de gewone wijze in een aanhangig geding zijn afgelegd (art. 192 lid 1 Rv.).
Wanneer niet alle partijen bij het verhoor aanwezig of vertegenwoordigd geweest zijn, dan kan de rechter de daarin afgelegde verklaringen buiten beschouwing laten (art. 192 lid 2 Rv.).
Horen als partij-getuige
Indien een getuige aannemelijk maakt dat de verzoeker met het voorlopig getuigenverhoor beoogt inlichtingen van hem te verkrijgen ten behoeve van een tegen hem in te stellen vordering, houdt de rechter het verhoor met inachtneming van de bepalingen die van toepassing zijn op het verhoor van de partij als getuige. Van een en ander wordt melding gemaakt in het proces-verbaal (art. 193 Rv.).
Auteur & Last edit
[MdV, 29-6-2018; laatste bewerking 21-03-2022]
Over Lawyrup
Lawyrup, jouw gratis kennisbank voor burgerlijk (proces)recht! De website van Lawyrup bevat knowhow over vermogensrecht, civiel proces- en executierecht en insolventierecht.