Pagina inhoud

    Rechter-commissaris (Par. 1, Afd. 3, Titel 1 Fw.)

    Inleiding rechter-commissaris in faillissement

    Het toezicht van de R-C op de curator is geregeld in Par. 1, Afd. 3, Titel I Fw.. Deze paragraaf omvat 4 artikelen (art. 64 Fw. t/m (art. 67 Fw.).

    Bij het uitspreken van het faillissement over het vermogen van een schuldenaar wordt er een curator “aangesteld”, en tegelijk wordt er een rechter-commissaris uit de rechtbank “benoemd” om op het beheer en de vereffening door de curator toezicht te houden (art. 64 Fw.). De rechter-commissaris is steeds een van de rechters uit de Sectie Insolventie van de rechtbank.

    Toezicht door rechter-commissaris

    De curator oefent zijn taken uit onder toezicht van de rechter-commissaris die door de rechtbank is aangesteld (art. 64 Fw.). De rechter-commissaris heeft een belangrijke rol in het bestuur van de boedel. In art. 65 Fw. is dan ook bepaald, dat de rechtbank steeds de R-C moet horen voordat de rechtbank enige beslissing neemt over het beheer of de vereffening van de boedel. Als de rechtbank dat verzuimt moet de rechtbank zijn huiswerk overdoen: zie HR 4 mei 2018 (email verzoek ontslag curator).

    De curator moet de rechter-commissaris voorafgaand toestemming vragen voor alle beschikkingshandelingen van de curator – zoals het verkopen van goederen van de boedel, het opzeggen van arbeidsovereenkomsten of de opzegging van een huurovereenkomst (art. 68 lid 2 Fw.).

    Tegen het handelen (of nalaten) van de curator kan bij de R-C worden opgekomen door iedere belanghebbende (art. 69 Fw.). Belangrijk daarbij is, dat de maatstaf voor ontvankelijkheid van dergelijke verzoeken is of de curator fouten maakt in het beheer van de boedel. Het belang van de boedel moet dus voorop staan, en niet een individueel belang van de verzoeker. Zie verder de pagina Curator.

    Hoger beroep tegen beschikkingen R-C

    Tegen alle beslissingen van de R-C (de wet spreekt van “beschikkingen”) is beroep mogelijk. Dit beroep moet binnen 5 dagen worden ingesteld (art. 67 lid 1 Fw.). Hoger beroep is mogelijk voor twee categorieën belanghebbenden: (i) degeen die het verzoek heeft gedaan waarop de R-C beslist heeft en (ii) degene tot wie de beschikking gericht is.

    Ontvankelijkheid hoger beroep tegen beschikking R-C

    In het arrest HR 15 juli 2022 (afwijzing verzoek wijziging vrij te laten bedrag) ving de gefailleerde, die opkwam tegen de beslissing van de R-C tot vaststelling van het vrij te laten bedrag dubbel bot. De R-C had gefailleerde in het beroep op de voet van art. 69 Fw. niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beslissing niet zag op het beheer van de boedel door de curator. De Hoge Raad was het daarmee eens. Daarnaast bleef de R-C in een aparte beslissing bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag. Daartegen was geen beroep mogelijk (art. 67 lid 1 Fw.), maar wel cassatie. De klacht dat de rechtbank ten onrechte niet de Recofa-richtlijnen had gevolgd bij de vaststelling, wees de Hoge Raad van de hand. De Recofa-richtlijnen binden de rechter niet. Zie hierover nader de pagina Gevolgen faillissement voor het vermogen van de gefailleerde.

    In het arrest HR 15 maart 2013 (gefailleerde/Hoppenbrouwers q.q.) maakte de gefailleerde bezwaar tegen een minnelijke regeling die de curator wilde treffen in een door de curator op de voet van art. 28 Fw. overgenomen procedure. De klacht strandde allereerst op het feit, dat gefailleerde niet was aan te merken als belanghebbende in de zin van art. 69 Fw.. En hij was evenmin aan te merken als betrokkene in de procedure, omdat hij door de overname daarvan door de curator ‘buiten het geding’ was gesteld. Zie over de gevolgen van de faillietverklaring voor lopende procedures ook de pagina Procedures gefailleerde.

    Lees meer over HR 15 maart 2013 (gefailleerde/Hoppenbrouwers q.q.)

    De Hoge Raad wijst het beroep tegen de afwijzende beschikkingen af, omdat de gefailleerde in die kwestie niet behoorde tot de twee categorieën belanghebbenden die dienen te worden aangemerkt als “partij” bij de beschikking, te weten degene die – behorend tot één van de in art. 69 Fw genoemde categorieën – het tot de beschikking leidende verzoek aan de rechter-commissaris heeft gedaan, en degene tot wie de beschikking is gericht (r.o. 3.5).

    De failliet is ook geen belanghebbende in de door de curator voortgezette procedure, aldus de Hoge Raad (r.o. 3.6):

    “Het hiervoor in 3.1 onder (iv) genoemde hoger beroep betrof een geding dat de voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel had, waarin de curator op de voet van art. 28 lid 2 Fw de positie van de gefailleerde als partij had overgenomen. In een zodanig geval komt de gefailleerde buiten het geding te staan (vgl. HR 23 april 2010), en wordt dat geding door de curator voortgezet met als inzet niet het belang van de gefailleerde, maar het belang van de boedel. Met de positie van de gefailleerde wordt in het stelsel van de wet op andere wijze rekening gehouden (art. 126 Fw). Dit stelsel brengt voor het door de curator voortgezette geding mee dat niet alleen het instellen van rechtsmiddelen, maar ook het beëindigen van de procedure door bijvoorbeeld een schikking, uitsluitend geschiedt in verband met het belang van de boedel. Hiermee is niet verenigbaar dat de gefailleerde als “partij” in de zin van art. 67 Fw zou kunnen opkomen tegen een beschikking van de rechter-commissaris als in dit geding aan de orde is. De rechtbank heeft verzoeker dan ook terecht in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.”

    De Hoge Raad verwijst in dit arrest in r.o. 3.5 naar eerdere uitspraken over de vraag, welke partijen ontvankelijk zijn in hoger beroep tegen een beslissing van de R-C (HR 18 april 2008, LJN BC5694, NJ 2008/244, en HR 22 april 2005, LJN AS4191, NJ 2005/405).

    In het arrest HR 22 december 2017 (bestuurder/Herstel q.q. en ABC Vastgoeddiensten) wijst de Hoge Raad het beroep van de (aansprakelijk gestelde) bestuurder van gefailleerde af tegen de beschikking van de R-C, waarbij deze haar goedkeuring onthoudt aan een door de curator voorgestelde minnelijke regeling met die bestuurder. De R-C wilde de door de curator aangespannen procedure tegen de bestuurder voortgezet zien en was er niet van overtuigd, dat verhaal onmogelijk was (en dus een betere opbrengst voor de boedel haalbaar). De curator had een minnelijke regeling getroffen met deze bestuurder ex art. 104 Fw. en de R-C gevraagd om toestemming tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (zie de pagina Vaststellingsovereenkomst en de pagina Beheer van de boedel).

    De aansprakelijk gestelde bestuurder ging tegen de beschikking van de R-C in beroep bij de rechtbank, die de toestemming alsnog verleende. De Hoge Raad vernietigt op verzoek van enkele schuldeisers (in sprongcassatie) de beslissing van de rechtbank: de bestuurder is niet ontvankelijk in beroep tegen de beschikking van de R-C, omdat deze niet is aan te merken als “degene tot wie de beschikking gericht is”. De bestuurder is als wederpartij wel “belanghebbende”, en kan dus wel gehoord worden, maar is niet ontvankelijk in beroep tegen de beslissing van de R-C.

    Lees meer over HR 22 december 2017 (bestuurder/Herstel q.q. en ABC Vastgoeddiensten)

    De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.4.3):

    “Het tot de beschikking van de rechter-commissaris leidende verzoek is gedaan door de curator. Het komt daarom aan op de vraag of [verweerder] kan worden aangemerkt als degene tot wie de beschikking is gericht. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.

    De omstandigheid dat het belang van [verweerder] direct betrokken is bij de weigering van de rechter-commissaris om de curator toestemming te geven de onderhavige vaststellingsovereenkomst met hem aan te gaan, brengt mee dat [verweerder] als ‘belanghebbende’ in de zin van art. 67 lid 1 Fw het recht heeft om te worden gehoord in een door een ander geëntameerde beroepsprocedure (vgl. HR 6 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2764, NJ 1999/117). De weigering van de rechter-commissaris de door de curator verzochte toestemming te verlenen, brengt echter op zichzelf geen aantasting van de rechtspositie van [verweerder] mee. Dat geldt zowel met betrekking tot zijn belang om verschoond te blijven van een procedure van de curator tegen hem (vgl. HR 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5694, NJ 2008/244), als in het verlengde daarvan met betrekking tot zijn belang om een eenmaal aangespannen procedure te kunnen beëindigen door middel van een vaststellingsovereenkomst met de curator.

    De rechter-commissaris dient zich, gelet op zijn taak toezicht te houden op het beheer en de vereffening van de failliete boedel (art. 64 Fw), zowel bij het al dan niet verlenen van machtiging aan de curator om in rechte tegen [verweerder] op te treden (art. 68 lid 3 Fw), als bij het al dan niet verlenen van goedkeuring aan de curator om met [verweerder] een vaststellingsovereenkomst of schikking aan te gaan (art. 104 Fw), in de eerste plaats te laten leiden door het belang van de boedel. Ook de in art. 67 Fw voorziene mogelijkheid van hoger beroep is gegeven om de bij het beheer van de boedel betrokken belangen te behartigen.

    Gelet op het voorgaande kan verweerder niet aangemerkt worden als degene tot wie de beschikking is gericht als hiervoor in 3.4.2 bedoeld, en komt hem niet de bevoegdheid toe om op de voet van art. 67 Fw als ‘partij’ hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris in te stellen.”

    In het arrest HR 24 april 2020 (DGA 1 en DGA 2/curator) kwam de vraag aan de orde, of de DGA van de gefailleerde vennootschap ontvankelijk is in hoger beroep tegen een beslissing van de R-C op een verzoek ex art. 69 Rv.. Het antwoord is bevestigend: de bestuurder blijft namelijk in vennootschapsrechtelijk opzicht bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen, en kan dus als zodanig de rechten van de gefailleerde uitoefenen. En de gefailleerde behoort tot de groep van belanghebbenden die ontvankelijk is in een dergelijk hoger beroep.

    Lees meer over HR 24 april 2020 (DGA 1 en DGA 2/curator)

    De Hoge Raad overweegt (r.o. 4.1.1 en 4.1.2):

    “4.1.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte [bestuurder en aandeelhouder 2] niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep. Het onderdeel voert aan dat [bestuurder en aandeelhouder 2] het verzoek (mede) in zijn hoedanigheid van bestuurder van [A] heeft gedaan en in dezelfde hoedanigheid hoger beroep heeft ingesteld. Die hoedanigheid en de daaraan verbonden vertegenwoordigingsbevoegdheid met betrekking tot [A] zijn niet als gevolg van zijn faillietverklaring op de curator in zijn faillissement overgegaan, zodat [bestuurder en aandeelhouder 2] ondanks zijn faillissement die bevoegdheid kan uitoefenen. Dat wordt niet anders doordat [bestuurder en aandeelhouder 2] tevens schuldeiser en/of schuldenaar van [A] is, aldus het onderdeel.

    4.1.2 In hoger beroep is aangevoerd dat [bestuurder en aandeelhouder 2] en [bestuurder en aandeelhouder 1] beiden bestuurder zijn van [A] en in die hoedanigheid ontvankelijk zijn in hun verzoek. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt voorts dat de curator heeft erkend dat ook [bestuurder en aandeelhouder 2] bestuurder van [A] is. Waar de rechtbank de stelling van [bestuurder en aandeelhouder 2] dat hij het verzoek mede in zijn hoedanigheid van bestuurder van [A] heeft ingediend niet heeft verworpen, geeft het oordeel dat hij niet-ontvankelijk is in het hoger beroep omdat dit door de curator in zijn faillissement had moeten worden ingesteld, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het faillissement betreft uitsluitend de goederen van de schuldenaar, niet de persoon. Deze blijft in het genot van zijn burgerlijke rechten en bevoegdheden.2 Daartoe behoort de bevoegdheid om als bestuurder een rechtspersoon te vertegenwoordigen. [bestuurder en aandeelhouder 2] bleef dan ook bevoegd om als bestuurder van [A] een verzoek op grond van art. 69 Fw te doen en tegen de afwijzing van dat verzoek hoger beroep in te stellen. Deze bevoegdheid verviel, anders dan de rechtbank kennelijk heeft geoordeeld, niet doordat het verzoek ook vermogensrechtelijke gevolgen voor [bestuurder en aandeelhouder 2] zelf zou kunnen hebben.”

    Het arrest HR 9 juni 2000 (verzekerde/curator AlgPro) geeft inzicht in de vereisten voor ontvankelijkheid van de derde-betrokkene in een beroep tegen de weigering van een verzoek om de curator te gelasten iets te doen of na te laten. Het ging hier om een verzekerde van assurantietussenpersoon AlgPro, die wilde dat de curator een procedure zou starten tegen de verzekeraar om een uitkering van NLG 17.950 te krijgen wegens een autoschade. AlgPro had ten onrechte de dekking gewijzigd van all-risk in WA. De zaak draait om de vraag, of het verzoek alleen ziet op het eigen belang van de verzekerde – wat af zou stuiten op het vereiste dat een verzoek ex art. 69 Fw. moet zien op het belang van de boedel als geheel, of een breder boedelbelang dient. Het is een cliffhanger, want de verzekerde wordt wel ontvankelijk verklaard, maar omdat de kosten en risico’s van de procedure niet opwegen tegen het belang wordt het verzoek toch afgewezen.

    Machtiging verkoop en kort geding

    Het heeft geen zin om in kort geding op te komen tegen een machtiging tot verkoop van de woning van gefailleerden, als daartoe machtiging verleend is en de machtiging niet in hoger beroep is bestreden. Wanneer er geen nieuwe omstandigheden zijn, ketst de kort geding vordering af op het kracht van gewijsde van de machtiging, aldus Hof Den Bosch 23 november 2021 (kort geding tegen verkoop woning failliet).

    Recofa-richtlijnen

    Het overlegorgaan van rechters-commissarissen in faillissementen van de Raad voor de Rechtspraak (de zgn. “Recofa”) heeft richtlijnen opgesteld voor de afwikkeling van faillissementen en surseances. Deze richtlijnen zijn verbindend voor curatoren en sluiten aan op het “Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken”. De Recofa-richtlijn is via deze link te vinden op de website van rechtspraak.nl.

    KEI Toezicht portal

    Sinds de invoering van KEI Toezicht in 2016 onderhoudt de curator met de R-C contact via het KEI Toezicht portal. Dit onderdeel van het project “Kwaliteit En Innovatie” is wel geslaagd, zodat de curator niet meer zoals voorheen per fax en per brief met de R-C hoeft te communiceren. De lijnen tussen curator en R-C zijn steeds kort.

    Bij sommige rechtbanken (zoals rechtbank Amsterdam) kan de curator de R-C rechtstreeks nummer bellen voor overleg. Bij andere rechtbanken (zoals rechtbank Midden Nederland) verloopt dit indirect via de faillissementsgriffie. Het rechtstreekse overleg met de R-C vergemakkelijkt het werk voor de curator. In het rechtstreekse contact kan sneller worden uitgelegd wat er speelt dan schriftelijk, en wanneer dit via een tussenpersoon verloopt ontbreekt het vraag en antwoord element en kan er informatie verloren gaan (‘lost in translation’). Zeker bij meer complexe afwegingen heeft direct contact de voorkeur.

    Rechtspraak

    Rechtbank moet steeds R-C horen voorafgaand aan beslissingen

    HR 4 mei 2018 (email verzoek ontslag curator) – wanneer de rechtbank bij zijn beslissing om het verzoek de curator te vervangen af te wijzen verzuimt de R-C te horen, is dit in strijd met (art. 65 Fw.). De beslissing wordt vernietigd.

    Hoger beroep beschikkingen R-C

    HR 22 december 2017 (bestuurder Participatiemaatschappij Zuid-Holland/Herstel q.q. en ABC Vastgoeddiensten) – de aansprakelijk gestelde bestuurder – met wie de curator een schikking wil treffen in de aangespannen procedure, waarvoor de R-C echter toestemming weigert – is niet een partij tot wie die beschikking zich richt. Deze moet wel gehoord worden als belanghebbende, maar is niet  ontvankelijk in beroep tegen de (afwijzende) beschikking.

    HR 15 maart 2013 (gefailleerde/Hoppenbrouwers q.q.) (r.o. 3.5 en 3.6) – Volgens vaste rechtspraak komt het recht van hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris op de voet van art. 67 Fw uitsluitend toe aan twee categorieën belanghebbenden die dienen te worden aangemerkt als “partij” bij de beschikking, te weten degene die – behorend tot één van de in art. 69 Fw genoemde categorieën – het tot de beschikking leidende verzoek aan de rechter-commissaris heeft gedaan, en degene tot wie de beschikking is gericht. De gefailleerde is in een door de curator op de voet van art. 28 Fw. voortgezette procedure geen partij meer.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 26-04-2018; laatste bewerking 20-10-2022]

    Rechter-commissaris (Par. 1, Afd. 3, Titel 1 Fw.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Rechter-commissaris (Par. 1, Afd. 3, Titel 1 Fw.)

      Inleiding rechter-commissaris in faillissement

      Het toezicht van de R-C op de curator is geregeld in Par. 1, Afd. 3, Titel I Fw.. Deze paragraaf omvat 4 artikelen (art. 64 Fw. t/m (art. 67 Fw.).

      Bij het uitspreken van het faillissement over het vermogen van een schuldenaar wordt er een curator “aangesteld”, en tegelijk wordt er een rechter-commissaris uit de rechtbank “benoemd” om op het beheer en de vereffening door de curator toezicht te houden (art. 64 Fw.). De rechter-commissaris is steeds een van de rechters uit de Sectie Insolventie van de rechtbank.

      Toezicht door rechter-commissaris

      De curator oefent zijn taken uit onder toezicht van de rechter-commissaris die door de rechtbank is aangesteld (art. 64 Fw.). De rechter-commissaris heeft een belangrijke rol in het bestuur van de boedel. In art. 65 Fw. is dan ook bepaald, dat de rechtbank steeds de R-C moet horen voordat de rechtbank enige beslissing neemt over het beheer of de vereffening van de boedel. Als de rechtbank dat verzuimt moet de rechtbank zijn huiswerk overdoen: zie HR 4 mei 2018 (email verzoek ontslag curator).

      De curator moet de rechter-commissaris voorafgaand toestemming vragen voor alle beschikkingshandelingen van de curator – zoals het verkopen van goederen van de boedel, het opzeggen van arbeidsovereenkomsten of de opzegging van een huurovereenkomst (art. 68 lid 2 Fw.).

      Tegen het handelen (of nalaten) van de curator kan bij de R-C worden opgekomen door iedere belanghebbende (art. 69 Fw.). Belangrijk daarbij is, dat de maatstaf voor ontvankelijkheid van dergelijke verzoeken is of de curator fouten maakt in het beheer van de boedel. Het belang van de boedel moet dus voorop staan, en niet een individueel belang van de verzoeker. Zie verder de pagina Curator.

      Hoger beroep tegen beschikkingen R-C

      Tegen alle beslissingen van de R-C (de wet spreekt van “beschikkingen”) is beroep mogelijk. Dit beroep moet binnen 5 dagen worden ingesteld (art. 67 lid 1 Fw.). Hoger beroep is mogelijk voor twee categorieën belanghebbenden: (i) degeen die het verzoek heeft gedaan waarop de R-C beslist heeft en (ii) degene tot wie de beschikking gericht is.

      Ontvankelijkheid hoger beroep tegen beschikking R-C

      In het arrest HR 15 juli 2022 (afwijzing verzoek wijziging vrij te laten bedrag) ving de gefailleerde, die opkwam tegen de beslissing van de R-C tot vaststelling van het vrij te laten bedrag dubbel bot. De R-C had gefailleerde in het beroep op de voet van art. 69 Fw. niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beslissing niet zag op het beheer van de boedel door de curator. De Hoge Raad was het daarmee eens. Daarnaast bleef de R-C in een aparte beslissing bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag. Daartegen was geen beroep mogelijk (art. 67 lid 1 Fw.), maar wel cassatie. De klacht dat de rechtbank ten onrechte niet de Recofa-richtlijnen had gevolgd bij de vaststelling, wees de Hoge Raad van de hand. De Recofa-richtlijnen binden de rechter niet. Zie hierover nader de pagina Gevolgen faillissement voor het vermogen van de gefailleerde.

      In het arrest HR 15 maart 2013 (gefailleerde/Hoppenbrouwers q.q.) maakte de gefailleerde bezwaar tegen een minnelijke regeling die de curator wilde treffen in een door de curator op de voet van art. 28 Fw. overgenomen procedure. De klacht strandde allereerst op het feit, dat gefailleerde niet was aan te merken als belanghebbende in de zin van art. 69 Fw.. En hij was evenmin aan te merken als betrokkene in de procedure, omdat hij door de overname daarvan door de curator ‘buiten het geding’ was gesteld. Zie over de gevolgen van de faillietverklaring voor lopende procedures ook de pagina Procedures gefailleerde.

      Lees meer over HR 15 maart 2013 (gefailleerde/Hoppenbrouwers q.q.)

      De Hoge Raad wijst het beroep tegen de afwijzende beschikkingen af, omdat de gefailleerde in die kwestie niet behoorde tot de twee categorieën belanghebbenden die dienen te worden aangemerkt als “partij” bij de beschikking, te weten degene die – behorend tot één van de in art. 69 Fw genoemde categorieën – het tot de beschikking leidende verzoek aan de rechter-commissaris heeft gedaan, en degene tot wie de beschikking is gericht (r.o. 3.5).

      De failliet is ook geen belanghebbende in de door de curator voortgezette procedure, aldus de Hoge Raad (r.o. 3.6):

      “Het hiervoor in 3.1 onder (iv) genoemde hoger beroep betrof een geding dat de voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel had, waarin de curator op de voet van art. 28 lid 2 Fw de positie van de gefailleerde als partij had overgenomen. In een zodanig geval komt de gefailleerde buiten het geding te staan (vgl. HR 23 april 2010), en wordt dat geding door de curator voortgezet met als inzet niet het belang van de gefailleerde, maar het belang van de boedel. Met de positie van de gefailleerde wordt in het stelsel van de wet op andere wijze rekening gehouden (art. 126 Fw). Dit stelsel brengt voor het door de curator voortgezette geding mee dat niet alleen het instellen van rechtsmiddelen, maar ook het beëindigen van de procedure door bijvoorbeeld een schikking, uitsluitend geschiedt in verband met het belang van de boedel. Hiermee is niet verenigbaar dat de gefailleerde als “partij” in de zin van art. 67 Fw zou kunnen opkomen tegen een beschikking van de rechter-commissaris als in dit geding aan de orde is. De rechtbank heeft verzoeker dan ook terecht in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.”

      De Hoge Raad verwijst in dit arrest in r.o. 3.5 naar eerdere uitspraken over de vraag, welke partijen ontvankelijk zijn in hoger beroep tegen een beslissing van de R-C (HR 18 april 2008, LJN BC5694, NJ 2008/244, en HR 22 april 2005, LJN AS4191, NJ 2005/405).

      In het arrest HR 22 december 2017 (bestuurder/Herstel q.q. en ABC Vastgoeddiensten) wijst de Hoge Raad het beroep van de (aansprakelijk gestelde) bestuurder van gefailleerde af tegen de beschikking van de R-C, waarbij deze haar goedkeuring onthoudt aan een door de curator voorgestelde minnelijke regeling met die bestuurder. De R-C wilde de door de curator aangespannen procedure tegen de bestuurder voortgezet zien en was er niet van overtuigd, dat verhaal onmogelijk was (en dus een betere opbrengst voor de boedel haalbaar). De curator had een minnelijke regeling getroffen met deze bestuurder ex art. 104 Fw. en de R-C gevraagd om toestemming tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (zie de pagina Vaststellingsovereenkomst en de pagina Beheer van de boedel).

      De aansprakelijk gestelde bestuurder ging tegen de beschikking van de R-C in beroep bij de rechtbank, die de toestemming alsnog verleende. De Hoge Raad vernietigt op verzoek van enkele schuldeisers (in sprongcassatie) de beslissing van de rechtbank: de bestuurder is niet ontvankelijk in beroep tegen de beschikking van de R-C, omdat deze niet is aan te merken als “degene tot wie de beschikking gericht is”. De bestuurder is als wederpartij wel “belanghebbende”, en kan dus wel gehoord worden, maar is niet ontvankelijk in beroep tegen de beslissing van de R-C.

      Lees meer over HR 22 december 2017 (bestuurder/Herstel q.q. en ABC Vastgoeddiensten)

      De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.4.3):

      “Het tot de beschikking van de rechter-commissaris leidende verzoek is gedaan door de curator. Het komt daarom aan op de vraag of [verweerder] kan worden aangemerkt als degene tot wie de beschikking is gericht. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.

      De omstandigheid dat het belang van [verweerder] direct betrokken is bij de weigering van de rechter-commissaris om de curator toestemming te geven de onderhavige vaststellingsovereenkomst met hem aan te gaan, brengt mee dat [verweerder] als ‘belanghebbende’ in de zin van art. 67 lid 1 Fw het recht heeft om te worden gehoord in een door een ander geëntameerde beroepsprocedure (vgl. HR 6 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2764, NJ 1999/117). De weigering van de rechter-commissaris de door de curator verzochte toestemming te verlenen, brengt echter op zichzelf geen aantasting van de rechtspositie van [verweerder] mee. Dat geldt zowel met betrekking tot zijn belang om verschoond te blijven van een procedure van de curator tegen hem (vgl. HR 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5694, NJ 2008/244), als in het verlengde daarvan met betrekking tot zijn belang om een eenmaal aangespannen procedure te kunnen beëindigen door middel van een vaststellingsovereenkomst met de curator.

      De rechter-commissaris dient zich, gelet op zijn taak toezicht te houden op het beheer en de vereffening van de failliete boedel (art. 64 Fw), zowel bij het al dan niet verlenen van machtiging aan de curator om in rechte tegen [verweerder] op te treden (art. 68 lid 3 Fw), als bij het al dan niet verlenen van goedkeuring aan de curator om met [verweerder] een vaststellingsovereenkomst of schikking aan te gaan (art. 104 Fw), in de eerste plaats te laten leiden door het belang van de boedel. Ook de in art. 67 Fw voorziene mogelijkheid van hoger beroep is gegeven om de bij het beheer van de boedel betrokken belangen te behartigen.

      Gelet op het voorgaande kan verweerder niet aangemerkt worden als degene tot wie de beschikking is gericht als hiervoor in 3.4.2 bedoeld, en komt hem niet de bevoegdheid toe om op de voet van art. 67 Fw als ‘partij’ hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris in te stellen.”

      In het arrest HR 24 april 2020 (DGA 1 en DGA 2/curator) kwam de vraag aan de orde, of de DGA van de gefailleerde vennootschap ontvankelijk is in hoger beroep tegen een beslissing van de R-C op een verzoek ex art. 69 Rv.. Het antwoord is bevestigend: de bestuurder blijft namelijk in vennootschapsrechtelijk opzicht bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen, en kan dus als zodanig de rechten van de gefailleerde uitoefenen. En de gefailleerde behoort tot de groep van belanghebbenden die ontvankelijk is in een dergelijk hoger beroep.

      Lees meer over HR 24 april 2020 (DGA 1 en DGA 2/curator)

      De Hoge Raad overweegt (r.o. 4.1.1 en 4.1.2):

      “4.1.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte [bestuurder en aandeelhouder 2] niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep. Het onderdeel voert aan dat [bestuurder en aandeelhouder 2] het verzoek (mede) in zijn hoedanigheid van bestuurder van [A] heeft gedaan en in dezelfde hoedanigheid hoger beroep heeft ingesteld. Die hoedanigheid en de daaraan verbonden vertegenwoordigingsbevoegdheid met betrekking tot [A] zijn niet als gevolg van zijn faillietverklaring op de curator in zijn faillissement overgegaan, zodat [bestuurder en aandeelhouder 2] ondanks zijn faillissement die bevoegdheid kan uitoefenen. Dat wordt niet anders doordat [bestuurder en aandeelhouder 2] tevens schuldeiser en/of schuldenaar van [A] is, aldus het onderdeel.

      4.1.2 In hoger beroep is aangevoerd dat [bestuurder en aandeelhouder 2] en [bestuurder en aandeelhouder 1] beiden bestuurder zijn van [A] en in die hoedanigheid ontvankelijk zijn in hun verzoek. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt voorts dat de curator heeft erkend dat ook [bestuurder en aandeelhouder 2] bestuurder van [A] is. Waar de rechtbank de stelling van [bestuurder en aandeelhouder 2] dat hij het verzoek mede in zijn hoedanigheid van bestuurder van [A] heeft ingediend niet heeft verworpen, geeft het oordeel dat hij niet-ontvankelijk is in het hoger beroep omdat dit door de curator in zijn faillissement had moeten worden ingesteld, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het faillissement betreft uitsluitend de goederen van de schuldenaar, niet de persoon. Deze blijft in het genot van zijn burgerlijke rechten en bevoegdheden.2 Daartoe behoort de bevoegdheid om als bestuurder een rechtspersoon te vertegenwoordigen. [bestuurder en aandeelhouder 2] bleef dan ook bevoegd om als bestuurder van [A] een verzoek op grond van art. 69 Fw te doen en tegen de afwijzing van dat verzoek hoger beroep in te stellen. Deze bevoegdheid verviel, anders dan de rechtbank kennelijk heeft geoordeeld, niet doordat het verzoek ook vermogensrechtelijke gevolgen voor [bestuurder en aandeelhouder 2] zelf zou kunnen hebben.”

      Het arrest HR 9 juni 2000 (verzekerde/curator AlgPro) geeft inzicht in de vereisten voor ontvankelijkheid van de derde-betrokkene in een beroep tegen de weigering van een verzoek om de curator te gelasten iets te doen of na te laten. Het ging hier om een verzekerde van assurantietussenpersoon AlgPro, die wilde dat de curator een procedure zou starten tegen de verzekeraar om een uitkering van NLG 17.950 te krijgen wegens een autoschade. AlgPro had ten onrechte de dekking gewijzigd van all-risk in WA. De zaak draait om de vraag, of het verzoek alleen ziet op het eigen belang van de verzekerde – wat af zou stuiten op het vereiste dat een verzoek ex art. 69 Fw. moet zien op het belang van de boedel als geheel, of een breder boedelbelang dient. Het is een cliffhanger, want de verzekerde wordt wel ontvankelijk verklaard, maar omdat de kosten en risico’s van de procedure niet opwegen tegen het belang wordt het verzoek toch afgewezen.

      Machtiging verkoop en kort geding

      Het heeft geen zin om in kort geding op te komen tegen een machtiging tot verkoop van de woning van gefailleerden, als daartoe machtiging verleend is en de machtiging niet in hoger beroep is bestreden. Wanneer er geen nieuwe omstandigheden zijn, ketst de kort geding vordering af op het kracht van gewijsde van de machtiging, aldus Hof Den Bosch 23 november 2021 (kort geding tegen verkoop woning failliet).

      Recofa-richtlijnen

      Het overlegorgaan van rechters-commissarissen in faillissementen van de Raad voor de Rechtspraak (de zgn. “Recofa”) heeft richtlijnen opgesteld voor de afwikkeling van faillissementen en surseances. Deze richtlijnen zijn verbindend voor curatoren en sluiten aan op het “Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken”. De Recofa-richtlijn is via deze link te vinden op de website van rechtspraak.nl.

      KEI Toezicht portal

      Sinds de invoering van KEI Toezicht in 2016 onderhoudt de curator met de R-C contact via het KEI Toezicht portal. Dit onderdeel van het project “Kwaliteit En Innovatie” is wel geslaagd, zodat de curator niet meer zoals voorheen per fax en per brief met de R-C hoeft te communiceren. De lijnen tussen curator en R-C zijn steeds kort.

      Bij sommige rechtbanken (zoals rechtbank Amsterdam) kan de curator de R-C rechtstreeks nummer bellen voor overleg. Bij andere rechtbanken (zoals rechtbank Midden Nederland) verloopt dit indirect via de faillissementsgriffie. Het rechtstreekse overleg met de R-C vergemakkelijkt het werk voor de curator. In het rechtstreekse contact kan sneller worden uitgelegd wat er speelt dan schriftelijk, en wanneer dit via een tussenpersoon verloopt ontbreekt het vraag en antwoord element en kan er informatie verloren gaan (‘lost in translation’). Zeker bij meer complexe afwegingen heeft direct contact de voorkeur.

      Rechtspraak

      Rechtbank moet steeds R-C horen voorafgaand aan beslissingen

      HR 4 mei 2018 (email verzoek ontslag curator) – wanneer de rechtbank bij zijn beslissing om het verzoek de curator te vervangen af te wijzen verzuimt de R-C te horen, is dit in strijd met (art. 65 Fw.). De beslissing wordt vernietigd.

      Hoger beroep beschikkingen R-C

      HR 22 december 2017 (bestuurder Participatiemaatschappij Zuid-Holland/Herstel q.q. en ABC Vastgoeddiensten) – de aansprakelijk gestelde bestuurder – met wie de curator een schikking wil treffen in de aangespannen procedure, waarvoor de R-C echter toestemming weigert – is niet een partij tot wie die beschikking zich richt. Deze moet wel gehoord worden als belanghebbende, maar is niet  ontvankelijk in beroep tegen de (afwijzende) beschikking.

      HR 15 maart 2013 (gefailleerde/Hoppenbrouwers q.q.) (r.o. 3.5 en 3.6) – Volgens vaste rechtspraak komt het recht van hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris op de voet van art. 67 Fw uitsluitend toe aan twee categorieën belanghebbenden die dienen te worden aangemerkt als “partij” bij de beschikking, te weten degene die – behorend tot één van de in art. 69 Fw genoemde categorieën – het tot de beschikking leidende verzoek aan de rechter-commissaris heeft gedaan, en degene tot wie de beschikking is gericht. De gefailleerde is in een door de curator op de voet van art. 28 Fw. voortgezette procedure geen partij meer.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 26-04-2018; laatste bewerking 20-10-2022]

      Rechter-commissaris (Par. 1, Afd. 3, Titel 1 Fw.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!