Stemovereenkomsten bij NV en BV (Wennex-arrest)
De uiteindelijke zeggenschap binnen de besloten vennootschap en de naamloze vennootschap ligt bij de aandeelhouders. In de algemene vergadering van aandeelhouders kunnen zij hun stem uitbrengen over een scala van onderwerpen, zoals bij voorbeeld de benoeming van bestuurders en commissarissen, de vaststelling van de jaarrekening en de winstverdeling. In principe is aan elk aandeel één stem verbonden (art. 2:118 lid 2 B.W. resp. art. 2:228 lid 2 B.W.), behoudens de in 2012 voor de Flex-BV in het leven geroepen mogelijkheid om in de statuten de uitgifte van stemrechtloze aandelen op te nemen.
In 1944 heeft de Hoge Raad zich in het Wennex-arrest gebogen over de vraag, of het de aandeelhouders is toegestaan contractuele stemafspraken te maken, waarmee wordt afgeweken van de in de wet en de statuten neergelegde zeggenschap binnen de vennootschap. Onlangs heeft de rechtspraak dit standaardarrest van de ‘Hooge Raad’- zoals ons hoogste rechtscollege toen nog heette – gepubliceerd; een mooie aanleiding dit arrest nog eens te belichten.
Wennex-arrest: de casus
Van Neck en P.L. Wennekes waren ieder voor de helft aandeelhouder van Wennex Bleekpoederfabriek N.V.. Ter oplossing van mogelijke patstellingen binnen de aandeelhoudersvergadering hadden zij een overeenkomst gesloten, waarin was afgesproken dat bij staking van stemmen een commissie van drie personen zou worden aangewezen, die bindend advies zou uitbrengen over de kwestie waarover de aandeelhouders het niet eens konden worden. De aandeelhouders hadden zich met die overeenkomst verbonden om vervolgens in de aandeelhoudersvergadering overeenkomstig dat advies te stemmen, waarmee de patstelling zou worden opgelost.
P.L. Wennekes – die ook commissaris van de N.V. was – werd echter ziek, en droeg daarom zijn aandelen over aan F.P.M. Wennekes. Van Neck stelde ter vergadering voor om – ter vervanging van P.L. Wennekes als commissaris wegens diens ontstentenis door ziekte – tijdelijk drie commissarissen te benoemen, maar de nieuwe aandeelhouder stemde daar niet mee in, zodat Van Neck de bindend advies procedure in gang zette. De commissie adviseerde het voorstel van Van Neck te volgen, maar de nieuwe Wennekes weigerde in weerwil van de contractuele afspraken voor het voorstel te stemmen.
Van Neck vorderde daarom voor rechtbank Arnhem, dat zijn mede-aandeelhouder veroordeeld werd om op straffe van dwangsommen overeenkomstig het bindend advies te stemmen voor de benoeming van drie (tijdelijke) commissarissen. De rechtbank wees die vordering bij vonnis van 4 maart 1943 toe. Het Hof verwierp weliswaar alle klachten, maar wees de vordering toch af omdat de tijdelijke voorziening in het commissariaat niet meer nodig was omdat de zittende commissaris inmiddels was overleden en daarmee het belang bij de vordering was komen weg te vallen.
Hoge Raad: stemovereenkomsten zijn niet onverbindend
De Hoge Raad volgde het Hof in diens redenering, dat een stemovereenkomst tussen aandeelhouders niet in strijd is met het vennootschapsrecht omdat deze de wettelijke regeling inzake het stemrecht zou doorkruisen. Ook is zo’n overeenkomst niet nietig wegens een ongeoorloofde oorzaak of strijd met de goede zeden.
De Hoge Raad citeerde hierbij de centrale overweging van het Hof, die als volgt luidde:
“dat Wennekes als 5e en 6e grief heeft aangevoerd, dat de overeenkomst van 3 Februari 1934 op grond van strijd met de artikelen 44, 44b en 44d Wetboek van Koophandel nietig is, immers door deze overeenkomst het vrije stemrecht der aandeelhouders wordt te niet gedaan;
dat het Hof, zooals ook de Rechtbank overwogen heeft, van oordeel is dat ondanks de overeenkomst van 3 Februari 1934 de beslissing bij de meerderheid der algemeene vergadering van aandeelhouders blijft, omdat de regeling slechts hierop neerkomt, dat de aandeelhouders zich verplicht hebben bij het stemmen een bepaalde deskundige voorlichting te volgen hetgeen noch met de woorden noch met den zin van artikel 44b Wetboek van Koophandel in strijd te achten is.”
In diens – beknopte – conclusie van 30 juni 1944 vond ook de P-G bij de Hoge Raad, dat een stemovereenkomst tussen aandeelhouders niet strijdig was met het vennootschapsrecht. Het gaat er immers om, dat het de aandeelhouder vrij staat om vanuit diens eigen belang en naar eigen believen over zijn stemrecht te beschikken. Dat kan ook door vooraf over de wijze van het uitoefenen daarvan contractuele afspraken te maken. De opvatting in de Franse literatuur, dat de aandeelhouder zich zou moeten laten leiden door het vennootschappelijk belang, wijst de P-G van de hand.
De P-G merkte hierbij op, dat de gemaakte afspraak bovendien een redelijke en praktische regeling was om impasses binnen de vennootschap op te lossen.
De Hoge Raad volgde de P-G in dit advies. De Hoge Raad overwoog:
“dat een dergelijke contractueele gebondenheid van een aandeelhouder ten aanzien van zijn in de algemeene vergadering eener N.V. uit te brengen stem, vennootschapsrechtelijk zijn stemrecht volkomen onaangetast laat;
dat toch de aandeelhouder, ondanks deze gebondenheid jegens zijn medecontractant en de rechten die deze bij niet nakoming tegen hem heeft, in de vennootschap de macht over de door hem uit te brengen stem behoudt, zoodat hij over de uitoefening van het stemrecht ter algemeene vergadering beslist en de door hèm uitgebrachte stem geldig is, zelfs al is gestemd in strijd met zijn contractueele verplichting;
dat daarom een overeenkomst als bovenbedoeld op zichzelve niet in strijd komt met de wettelijke bepalingen, welke voor de N.V. de bevoegdheid van de aandeelhouders om in de algemeene vergadering stemrecht uit te oefenen en de macht dezer vergadering in de vennootschap regelen;
dat echter ook het feit, dat door deze contractuele gebondenheid de vrije uitoefening van het stemrecht van den aandeelhouder in de algemene vergadering zijdelings wordt aan banden gelegd, niet zonder meer medebrengt dat een dergelijke overeenkomst met de goede zeden strijdt;
dat toch den aandeelhouder eener N.V. in het hem verleende stemrecht niet een recht in het belang van anderen is toevertrouwd, doch een eigen recht is gegeven om zijn belang in de vennootschap te dienen”.
Het staat de aandeelhouder volgens de Hoge Raad dus vrij om zich ten aanzien van de uitoefening van zijn stemrecht ter algemene vergadering contractueel jegens anderen te binden. Die bevoegdheid is volgens hem in overeenstemming met de vrijheid, die de aandeelhouder heeft om van zijn stemrecht in de algemene vergadering naar goeddunken gebruik te maken. Zie over de AvA ook de pagina Algemene vergadering naamloze vennootschap en de pagina Algemene vergadering besloten vennootschap.
Begrenzing van de vrijheid om stemafspraken te maken
De vrijheid van de aandeelhouder om over zijn stemrecht te beschikken zoals het hem goeddunkt is wel begrensd door het vereiste, dat dit niet mag ontaarden in misbruik van recht. De aandeelhouder is in zoverre beperkt, dat hij deze vrijheid om over zijn stemrecht te beschikken niet mag gebruiken “op een wijze of onder omstandigheden, waardoor de overeenkomst tot maatschappelijk onbetamelijke gevolgen zou leiden”. In het huidige B.W. is dit voor de interne verhoudingen neergelegd in art. 2:8 lid 1 B.W. (zie de pagina Algemene bepalingen rechtspersonen) en extern in de algemene regel van art. 3:13 lid 1 B.W. (zie de pagina Algemene bepalingen vermogensrecht).
Stemrechtovereenkomst heeft geen rechtstreekse werking
Zoals uit deze casus blijkt heeft een stemrechtovereenkomst of andere contractuele afspraak tussen aandeelhouders geen rechtstreekse werking. De aandeelhouder kan zijn obligatoire verplichting zelfs schenden door in weerwil van de afspraak te stemmen: dit tast de geldigheid van de stem in vennootschapsrechtelijk verband niet aan. Dit in tegenstelling tot handelen in strijd met dwingendrechtelijke bepalingen of de statuten, wat leidt tot nietigheid van de betreffende rechtshandeling.
DV Advocatuur, 31-08-2022
M. de Vries
Stemovereenkomsten bij NV en BV (Wennex-arrest)
De uiteindelijke zeggenschap binnen de besloten vennootschap en de naamloze vennootschap ligt bij de aandeelhouders. In de algemene vergadering van aandeelhouders kunnen zij hun stem uitbrengen over een scala van onderwerpen, zoals bij voorbeeld de benoeming van bestuurders en commissarissen, de vaststelling van de jaarrekening en de winstverdeling. In principe is aan elk aandeel één stem verbonden (art. 2:118 lid 2 B.W. resp. art. 2:228 lid 2 B.W.), behoudens de in 2012 voor de Flex-BV in het leven geroepen mogelijkheid om in de statuten de uitgifte van stemrechtloze aandelen op te nemen.
In 1944 heeft de Hoge Raad zich in het Wennex-arrest gebogen over de vraag, of het de aandeelhouders is toegestaan contractuele stemafspraken te maken, waarmee wordt afgeweken van de in de wet en de statuten neergelegde zeggenschap binnen de vennootschap. Onlangs heeft de rechtspraak dit standaardarrest van de ‘Hooge Raad’- zoals ons hoogste rechtscollege toen nog heette – gepubliceerd; een mooie aanleiding dit arrest nog eens te belichten.
Wennex-arrest: de casus
Van Neck en P.L. Wennekes waren ieder voor de helft aandeelhouder van Wennex Bleekpoederfabriek N.V.. Ter oplossing van mogelijke patstellingen binnen de aandeelhoudersvergadering hadden zij een overeenkomst gesloten, waarin was afgesproken dat bij staking van stemmen een commissie van drie personen zou worden aangewezen, die bindend advies zou uitbrengen over de kwestie waarover de aandeelhouders het niet eens konden worden. De aandeelhouders hadden zich met die overeenkomst verbonden om vervolgens in de aandeelhoudersvergadering overeenkomstig dat advies te stemmen, waarmee de patstelling zou worden opgelost.
P.L. Wennekes – die ook commissaris van de N.V. was – werd echter ziek, en droeg daarom zijn aandelen over aan F.P.M. Wennekes. Van Neck stelde ter vergadering voor om – ter vervanging van P.L. Wennekes als commissaris wegens diens ontstentenis door ziekte – tijdelijk drie commissarissen te benoemen, maar de nieuwe aandeelhouder stemde daar niet mee in, zodat Van Neck de bindend advies procedure in gang zette. De commissie adviseerde het voorstel van Van Neck te volgen, maar de nieuwe Wennekes weigerde in weerwil van de contractuele afspraken voor het voorstel te stemmen.
Van Neck vorderde daarom voor rechtbank Arnhem, dat zijn mede-aandeelhouder veroordeeld werd om op straffe van dwangsommen overeenkomstig het bindend advies te stemmen voor de benoeming van drie (tijdelijke) commissarissen. De rechtbank wees die vordering bij vonnis van 4 maart 1943 toe. Het Hof verwierp weliswaar alle klachten, maar wees de vordering toch af omdat de tijdelijke voorziening in het commissariaat niet meer nodig was omdat de zittende commissaris inmiddels was overleden en daarmee het belang bij de vordering was komen weg te vallen.
Hoge Raad: stemovereenkomsten zijn niet onverbindend
De Hoge Raad volgde het Hof in diens redenering, dat een stemovereenkomst tussen aandeelhouders niet in strijd is met het vennootschapsrecht omdat deze de wettelijke regeling inzake het stemrecht zou doorkruisen. Ook is zo’n overeenkomst niet nietig wegens een ongeoorloofde oorzaak of strijd met de goede zeden.
De Hoge Raad citeerde hierbij de centrale overweging van het Hof, die als volgt luidde:
“dat Wennekes als 5e en 6e grief heeft aangevoerd, dat de overeenkomst van 3 Februari 1934 op grond van strijd met de artikelen 44, 44b en 44d Wetboek van Koophandel nietig is, immers door deze overeenkomst het vrije stemrecht der aandeelhouders wordt te niet gedaan;
dat het Hof, zooals ook de Rechtbank overwogen heeft, van oordeel is dat ondanks de overeenkomst van 3 Februari 1934 de beslissing bij de meerderheid der algemeene vergadering van aandeelhouders blijft, omdat de regeling slechts hierop neerkomt, dat de aandeelhouders zich verplicht hebben bij het stemmen een bepaalde deskundige voorlichting te volgen hetgeen noch met de woorden noch met den zin van artikel 44b Wetboek van Koophandel in strijd te achten is.”
In diens – beknopte – conclusie van 30 juni 1944 vond ook de P-G bij de Hoge Raad, dat een stemovereenkomst tussen aandeelhouders niet strijdig was met het vennootschapsrecht. Het gaat er immers om, dat het de aandeelhouder vrij staat om vanuit diens eigen belang en naar eigen believen over zijn stemrecht te beschikken. Dat kan ook door vooraf over de wijze van het uitoefenen daarvan contractuele afspraken te maken. De opvatting in de Franse literatuur, dat de aandeelhouder zich zou moeten laten leiden door het vennootschappelijk belang, wijst de P-G van de hand.
De P-G merkte hierbij op, dat de gemaakte afspraak bovendien een redelijke en praktische regeling was om impasses binnen de vennootschap op te lossen.
De Hoge Raad volgde de P-G in dit advies. De Hoge Raad overwoog:
“dat een dergelijke contractueele gebondenheid van een aandeelhouder ten aanzien van zijn in de algemeene vergadering eener N.V. uit te brengen stem, vennootschapsrechtelijk zijn stemrecht volkomen onaangetast laat;
dat toch de aandeelhouder, ondanks deze gebondenheid jegens zijn medecontractant en de rechten die deze bij niet nakoming tegen hem heeft, in de vennootschap de macht over de door hem uit te brengen stem behoudt, zoodat hij over de uitoefening van het stemrecht ter algemeene vergadering beslist en de door hèm uitgebrachte stem geldig is, zelfs al is gestemd in strijd met zijn contractueele verplichting;
dat daarom een overeenkomst als bovenbedoeld op zichzelve niet in strijd komt met de wettelijke bepalingen, welke voor de N.V. de bevoegdheid van de aandeelhouders om in de algemeene vergadering stemrecht uit te oefenen en de macht dezer vergadering in de vennootschap regelen;
dat echter ook het feit, dat door deze contractuele gebondenheid de vrije uitoefening van het stemrecht van den aandeelhouder in de algemene vergadering zijdelings wordt aan banden gelegd, niet zonder meer medebrengt dat een dergelijke overeenkomst met de goede zeden strijdt;
dat toch den aandeelhouder eener N.V. in het hem verleende stemrecht niet een recht in het belang van anderen is toevertrouwd, doch een eigen recht is gegeven om zijn belang in de vennootschap te dienen”.
Het staat de aandeelhouder volgens de Hoge Raad dus vrij om zich ten aanzien van de uitoefening van zijn stemrecht ter algemene vergadering contractueel jegens anderen te binden. Die bevoegdheid is volgens hem in overeenstemming met de vrijheid, die de aandeelhouder heeft om van zijn stemrecht in de algemene vergadering naar goeddunken gebruik te maken. Zie over de AvA ook de pagina Algemene vergadering naamloze vennootschap en de pagina Algemene vergadering besloten vennootschap.
Begrenzing van de vrijheid om stemafspraken te maken
De vrijheid van de aandeelhouder om over zijn stemrecht te beschikken zoals het hem goeddunkt is wel begrensd door het vereiste, dat dit niet mag ontaarden in misbruik van recht. De aandeelhouder is in zoverre beperkt, dat hij deze vrijheid om over zijn stemrecht te beschikken niet mag gebruiken “op een wijze of onder omstandigheden, waardoor de overeenkomst tot maatschappelijk onbetamelijke gevolgen zou leiden”. In het huidige B.W. is dit voor de interne verhoudingen neergelegd in art. 2:8 lid 1 B.W. (zie de pagina Algemene bepalingen rechtspersonen) en extern in de algemene regel van art. 3:13 lid 1 B.W. (zie de pagina Algemene bepalingen vermogensrecht).
Stemrechtovereenkomst heeft geen rechtstreekse werking
Zoals uit deze casus blijkt heeft een stemrechtovereenkomst of andere contractuele afspraak tussen aandeelhouders geen rechtstreekse werking. De aandeelhouder kan zijn obligatoire verplichting zelfs schenden door in weerwil van de afspraak te stemmen: dit tast de geldigheid van de stem in vennootschapsrechtelijk verband niet aan. Dit in tegenstelling tot handelen in strijd met dwingendrechtelijke bepalingen of de statuten, wat leidt tot nietigheid van de betreffende rechtshandeling.
DV Advocatuur, 31-08-2022
M. de Vries