Aanneming van werk in het algemeen (Afd. 1, Titel 12, Boek 7 B.W.)
Pagina inhoud
- 1 Aanneming van werk in het algemeen (Afd. 1, Titel 12, Boek 7 B.W.)
- 1.1 Inleiding aanneming van werk in het algemeen
- 1.2 Definitie aanneming van werk
- 1.3 Uitbesteding aan onderaannemer
- 1.4 Prijsafspraken aanneemsom
- 1.5 Waarschuwingsplicht aannemer onjuistheden opdracht en gebreken zaken
- 1.6 Wettelijke meerwerkregeling
- 1.7 Anticiperende ontbinding
- 1.8 Overmacht verhindert de uitvoering
- 1.9 Oplevering en risico-overgang werk
- 1.10 Gebreken
- 1.11 Verjaring
- 1.12 Geen exoneratie voor verborgen gebreken
- 1.13 Beëindigen aannemingsovereenkomst bij dood aannemer
- 1.14 Opzegging van de aannemingsovereenkomst
Inleiding aanneming van werk in het algemeen
In Afd. 1, Titel 12, Boek 7 B.W. wordt de overeenkomst van aanneming in het algemeen uitgewerkt. Deze afdeling omvat 16 artikelen (art. 7:750 B.W. tot en met art. 7:764 B.W.). De wettelijke regeling van de aannemingsovereenkomst is in beginsel van regelend recht. Uitzondering hierop vormen onder meer art. 7:755 B.W. (meerwerk), art. 7:756 B.W. (ontbinding wegens vertraging) en art. 7:762 B.W. (zie hierna).
De koop/aannemingsovereenkomst voor de bouw van woningen van Titel 12, Afd. 2 is wel van dwingend recht ter bescherming van de consument.
Samenloop met consumentenkoop
Bij aannemingsovereenkomsten, waarbij roerende zaken geleverd (en geïnstalleerd) worden aan een consument, is er sprake van samenloop met de consumentenkoop. In dat geval is Art. 7:5 lid 4 B.W. van toepassing. De dwingendrechtelijke bepalingen van de consumentenkoop gaan vóór die van de aannemingsovereenkomst. Dit heeft onder meer gevolgen voor de verjaring van de vordering van de aannemer: die verjaart behoudens tijdige stuiting na twee jaar. Zie de pagina Algemene bepalingen koop.
Hierbij valt te denken aan de levering en installatie van een keuken. Voor invoering van deze bepaling (ter implementatie van art. 1 lid 4 van de Richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de verkoop en de garanties voor consumptiegoederen – Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999, PbEG L 171) werd aangenomen, dat de consumentenkoop zag op de aanschaf van de roerende zaak en de installatie geregeerd werd door de aannemingsovereenkomst.
Onder het oude recht werd een overeenkomst waarbij een roerende zaak werd geleverd en vervolgens werd geïnstalleerd, gekwalificeerd als een koopovereenkomst gevolgd door een aannemingsovereenkomst, waarop de koopregeling werd toegepast op het koopgedeelte en de aannemingstitel op de installatie. Volgde de levering van de roerende zaak en de instal- latie daarvan echter uit de overeenkomst tot de bouw van een woning voort, werd de gehele overeenkomst als een overeenkomst van aanneming van werk beschouwd. Was de wil van partijen gericht op het aangaan van een aannemingsovereenkomst, dan was die wil beslissend (bron: UvA-DARE Prof. mr. M.B.M. Loos). De consument heeft daardoor een ruimer klachtrecht voor gebreken (art. 7:23 B.W. klacht mogelijk tot 2 maanden na levering versus art. 7:758 B.W. klagen bij oplevering) en er geldt dus een verkorte verjaringstermijn voor het vorderingsrecht van de aannemer (o.a. de keukenleverancier).
Afbakening aanneming versus arbeidsovereenkomst
Aanneming van werk onderscheidt zich van de arbeidsovereenkomst doordat de aannemer niet in dienstbetrekking voor de opdrachtgever werkt, maar als zelfstandige. Het verschilt van de overeenkomst van opdracht doordat de overeenkomst het tot stand brengen van een “stoffelijk werk” als doel heeft. Zie ook de pagina Arbeidsovereenkomst (Titel 10, Boek 7 B.W.) en de pagina Opdracht (Titel 7, Boek 7 B.W.) voor deze van de aannemingsovereenkomst onderscheiden bijzondere contracten.
Uit de jurisprudentie volgt dat er geen sprake is van totstandbrenging en oplevering van een werk van stoffelijke aard als het gaat om het tot stand brengen van werken door geestelijke of intellectuele arbeid, bijvoorbeeld werk van musici, auteurs en adviseurs (HR 20 juni 2008, BNB 2008/304 (aansprakelijkgestelde art. 34 IW/Ontvanger).
Zelfbouw versus aanneming van werk
HR 20 juni 2008, BNB 2008/304 (aansprakelijkgestelde art. 34 IW/Ontvanger – kwalificering aanneming van werk. Op basis van administratie kan niet worden gesteld dat de bouwer in opdracht werkte. Niet uitgesloten is evenwel dat hij als “eigenbouwer” moet worden aangemerkt.
Definitie aanneming van werk
Aanneming van werk is de overeenkomst waarbij de aannemer zich jegens de opdrachtgever verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen. Als tegenprestatie ontvangt de aannemer hiervoor een prijs in geld (art. 7:750 lid 1 B.W.).
Opleveren werk aannemingsovereenkomst
De definitie van de aannemingsovereenkomst omvat ook de verplichting het werk op te leveren.
Tegenprestatie aanneming: vaste aanneemsom of facturatie op regiebasis
De tegenprestatie die wordt overeengekomen voor het werk van de aannemer is hetzij een vaste prijs, of betaling aan de hand van een vooraf afgesproken prijs voor arbeid en materialen, met een opslag. Die laatste vorm wordt ook wel genoemd “facturatie op basis van nacalculatie” of ook wel “regiebasis”. In een afspraak voor aanneming tegen een vaste prijs kunnen wel nader in te vullen posten worden opgenomen, waarvan de prijs nog niet exact kan worden vastgesteld. Deze posten worden “stelposten” genoemd.
Tegenprestatie aanneming anders dan in geld
Aanneming van werk is ook mogelijk als de tegenprestatie geheel of gedeeltelijk niet in geld is, maar alleen voor zover de aard van de tegenprestatie zich daar niet tegen verzet (art. 7:750 B.W.).
Stoffelijkheidsvereiste
Het stoffelijkheidsvereiste geldt niet in het Duitse, Zwitserse, Franse of Belgische recht. Daar is het verschil tussen een resultaatsverbintenis en een inspanningsverbintenis bepalend. Blijkens de Parl. geschiedenis moet onder aanneming van werk niet uitsluitend het tot stand brengen van een nieuw bouwwerk worden verstaan. Het vereiste moet ruim worden opgevat: ook het bewerken, onderhouden of zelfs slopen van een zaak valt blijkens de MvT onder aanneming van werk (Kamerstukken II 1992/1993 23095, nr. 3, p. 12). Het gaat ook niet alleen om bouwwerken, maar ook het stomen van een pak of het inbouwen van een toerenteller in een auto vallen onder aanneming van werk. Of zoals de Minister toelichtte in de MvA bij de behandeling in de Eerste Kamer: ook verbouwingen, verfraaiingen, wijzigingen van een stoffelijk object vallen er onder (Kamerstukken II 2002/2003 23095, nr. 38a, p. 9-10).
Doordat in het Nederlandse recht de grens gelegd wordt bij stoffelijke objecten vallen IT-projecten waarbij een bepaald resultaat geleverd moet worden niet onder aanneming van werk, maar onder de overeenkomst van opdracht. Vgl. Rb. Amsterdam 23 januari 2013 (Novatrix/Artolive).
Als het om kant en klare standaardsoftware gaat, kan ook de koopovereenkomst toepasselijk zijn, dan wel de huurovereenkomst als het om een licentie gaat.
Uitbesteding aan onderaannemer
Een aannemer is bevoegd (een deel van) het werk te laten uitvoeren door anderen. Hetzij door een deel van de werkzaamheden uit te besteden onder zijn leiding, hetzij ook het uitbesteden van de leiding over onderdelen van het werk aan een derde.
De (hoofd)aannemer blijft echter onverminderd aansprakelijk voor de deugdelijke nakoming van de aannemingsovereenkomst. Dit betekent dat een hoofdaannemer jegens zijn opdrachtgever aansprakelijk is voor ondeugdelijke uitvoering door onderaannemers van de aan hen uitbestede werkzaamheden (art. 7:751 B.W.).
Prijsafspraken aanneemsom
Redelijke prijs
Mocht de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet zijn bepaald, dan geldt dat de opdrachtgever een redelijke prijs is verschuldigd. Rekening moet worden gehouden bij het bepalen van deze prijs met de door de aannemer gewoonlijk bedongen kosten en met de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen (art. 7:752 B.W.). Bij de totstandkoming van de redelijke prijs wordt ook gekeken naar wat in die specifieke branche gangbare prijzen zijn.
Richtprijs en waarschuwingsplicht aannemer
Aannemer en de opdrachtgever kunnen een richtprijs afspreken. De richtprijs mag niet met meer dan 10% worden overschreden. Als de aannemer de opdrachtgever zo tijdig mogelijk voor het overschrijden heeft gewaarschuwd, zodat die de omvang van de opdracht kan aanpassen, dan kan de richtprijs wel worden overschreden als de opdracht niet wordt gewijzigd. De aannemer moet in redelijkheid meewerken aan aanpassing van de overeenkomst. De bepaling is van regelend recht: in de overeenkomst kunnen partijen afwijken van deze 10% regeling (art. 7:752 lid 2 B.W.).
Kostenverhogende omstandigheden
Soms kan het zo zijn dat, hoewel er een vaste aanneemsom is afgesproken, er sprake is van een prijsverhoging vanwege kostenverhogende omstandigheden. Als deze de aannemer niet kunnen worden toegerekend, kan de rechter de aanneemsom, op vordering van de aannemer, aan de kostenverhoging aanpassen. Dit kan slechts voor zover de aannemer bij het bepalen van de prijs geen rekening had hoeven houden met het optreden van dergelijke omstandigheden (art. 7:753 lid 1 B.W.).
Onjuiste opgaaf gegevens opdrachtgever en meerwerk
Het is niet altijd nodig dat een rechter oordeelt over de kostenverhogende omstandigheden. In lid twee van dit artikel is vastgelegd dat de aannemer de prijs mag aanpassen zonder tussenkomst van de rechter als de kostenverhoging het gevolg is van door de opdrachtgever verschafte onjuiste gegevens. Deze gegevens moeten wel voor de prijsbepaling van belang zijn. De aannemer heeft het recht om de prijs aan te passen niet, als de aannemer de onjuistheid van de gegevens voor het vaststellen van de prijs had behoren te ontdekken. Om dit te beoordelen dient er te worden gekeken naar de omstandigheden van het geval (art. 7:753 lid 2 B.W.).
Het recht om de prijs aan te passen geldt alleen indien de aannemer de opdrachtgever zo snel mogelijk heeft gewaarschuwd voor de prijsverhoging (lid 3). Dit opdat de opdrachtgever hetzij de omvang van de opdracht kan aanpassen, dan wel van het recht van art. 7:764 B.W. – gehele of gedeeltelijke opzegging van de overeenkomst – gebruik kan maken.
Belangrijk bij dit artikel is het arrest van het Hof Arnhem van 28 september 2010, TBR 2010/207 (PIB Holland/onderaannemer).
Waarschuwingsplicht aannemer onjuistheden opdracht en gebreken zaken
De aannemer is verplicht bij het aangaan van de overeenkomst en tijdens het uitvoeren van de overeenkomst de opdrachtgever zo spoedig mogelijk te waarschuwen bij de volgende omstandigheden (art. 7:754 B.W.):
1. voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen.
2. voor gebreken van zaken die afkomstig zijn van de opdrachtgever, of ongeschiktheid van zaken van de opdrachtgever, daaronder begrepen de grond waarop de opdrachtgever een werk laat uitvoeren, alsmede fouten of gebreken in door de opdrachtgever verstrekte plannen, tekeningen, berekeningen, bestekken of uitvoeringsvoorschriften.
Of een waarschuwingsplicht op de aannemer rust, dient per geval te worden beoordeeld. Er wordt gekeken naar verschillende factoren zoals de betreffende fout of het gebrek, de deskundigheid van de aannemer en de mate van duidelijkheid van de onjuistheid. In principe ontslaat deskundigheid aan de zijde van de opdrachtgever de aannemer niet van zijn waarschuwingsplicht (HR 18 september 1998, (KPI/Leba), NJ 1998, 818). Zie wat betreft de waarschuwingsplicht – voor een reparatie aan een auto – ook de door de Hoge Raad gevolgde conclusie van de P-G 9 juni 2017 (reparatie Renault).
De waarschuwingsplicht geldt ook voor de onderaannemer, zie Hof Arnhem-Leeuwarden 13 oktober 2015 (Heibedrijf), waarin het Hof ook verwijst naar het arrest uit 1998 (r.o. 5.7).
Deze waarschuwing dient voldoende duidelijk te zijn. De aannemer moet de opdrachtgever in niet mis te verstane bewoordingen wijzen op de risico’s die verbonden zijn aan de verleende opdracht.
Uit de jurisprudentie blijkt dat de aannemer geen onderzoeksplicht heeft. De aannemer hoeft dus niet te onderzoeken of de opdracht juist is en/of het materiaal geschikt is.
Wettelijke meerwerkregeling
Art. 7:755 B.W. geeft de wettelijke meerwerkregeling. Het artikel strekt tot bescherming van de opdrachtgever tegen vermijdbare kostenoverschrijdingen. De hoofdregel is: meerwerk leidt niet automatisch tot (het in rekening mogen brengen van) een meerprijs. Alleen wanneer de opdrachtgever tijdig is gewaarschuwd dat dit extra werk noodzakelijkerwijs ook tot een meerprijs zal leiden.
Wanneer de opdrachtgever meerwerk wenst, kan de aannemer de meerkosten daarvan alleen vorderen indien hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van de prijsverhoging. Dit is echter niet het geval als de opdrachtgever de noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen.
De bewijslast dat er sprake is van meerwerk, dat de opdrachtgever tijdig is gewaarschuwd, dat er een prijsopgave is gedaan en dat de opdrachtgever heeft ingestemd, ligt in principe bij de aannemer.
Art. 7:755 B.W. is dwingend recht. Er kan dus niet van dit artikel worden afgeweken.
Jurisprudentie waarschuwing meerprijs door meerwerk
De rechter past de waarschuwingsplicht van art. 7:755 B.W. doorgaans strict toe. Zie Hof Leeuwarden 24 januari 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BV6686, rov. 9-11. Het Hof overweegt:
“Het hof neemt aan, gelet op het feit dat de offerte vermeldt dat de aannemer een andere prijs moet hanteren ingeval van het meerwerk, dat opdrachtgever zich heeft gerealiseerd dat een dergelijke aanvulling tot een prijsverhoging zal leiden, maar waar het op aankomt is of de opdrachtgever een reëel inzicht heeft gekregen in de omvang van de concreet te verwachten meerkosten. Dat klemt in dit geval temeer omdat de prijs van het meerwerk belangrijk hoger blijkt te zijn dan de overeengekomen prijs voor de sloopwerkzaamheden.”
Een algemene mededeling in de offerte, dat extra werk tot een meerprijs leidt is dus niet voldoende: de opdrachtnemer moet vooraf gewezen worden op de consequenties van het zich in een concreet geval voordoende opdracht voor extra werkzaamheden. Dit weegt vooral zwaar als de meerprijs een aanmerkelijke toename is ten opzichte van de oorspronkelijk afgesproken aanneemsom. Zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden (locatie Leeuwarden) 24 september 2013 (Kunstwerkarrest), ECLI:NL:GHARL:2013:7180, TBR 2014/108, rov. 2.28-2.30 en Hof Arnhem-Leeuwarden (locatie Leeuwarden) 10 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9440, rov. 7.15.
Dit vereiste inzicht impliceert ook dat de aannemer de opdrachtgever om te beginnen moet melden, wat het meerwerk omvat. Dit komt ook in de orde in de zaak waarin P-G Lindenbergh conclusie uitbracht: de opdrachtgever meende dat het extra werk weinig meerwerk opleverde en stelde dat zij dat anders zelf wel had gedaan (kunnen doen) in veel minder tijd.
De Raad van Arbitrage in de bouw kijkt pragmatisch naar deze problematiek. In de hierna genoemde conclusie van P-G Lindenbergh citeert deze uit de literatuur:
“Arbiters kijken steeds praktisch of voor de opdrachtgever duidelijk moet zijn geweest dat er sprake zou zijn van meerkosten. De deskundigheid van de opdrachtgever of diens vertegenwoordigers (zoals directievoerder of architect) wordt daarbij in ogenschouw genomen. Indien de opdrachtgever (of diens vertegenwoordiger) zich gerealiseerd moet hebben dat er sprake zou zijn van meerkosten, wordt het beroep op artikel 7:755 BW (of soortgelijke contractuele regelingen) doorgaans gepasseerd. Indien de noodzaak van meerkosten niet evident was voor opdrachtgever worden de aanspraken van de aannemer doorgaans afgewezen of draagt de aannemer de bewijslast van zijn aanspraken en van de wetenschap van de opdrachtgever.”
De tegenstanders van de benadering van het hof Arnhem-Leeuwarden wijzen op de wettekst en de wetsgeschiedenis van art. 7:755 BW waaruit geen verplichting blijkt om als voorwaarde te stellen dat bij de opdrachtgever tevens een reëel inzicht moet hebben bestaan in de omvang van de prijsverhoging.
Volgens een andere schrijver kan wel enige clementie worden toegepast binnen deze lijn, als er gekeken wordt naar de concrete situatie:
“Ook ten aanzien van de omstandigheid dat geen concrete prijs is overeengekomen, kan enigerlei clementie ten aanzien van de aannemer op zijn plaats zijn. Als komt vast te staan dat een opdrachtgever meerwerk heeft opgedragen, maar de aannemer heeft nagelaten om de opdrachtgever op de precieze kostenconsequenties te wijzen, lijkt het mij gerechtvaardigd te kijken of de kostenverhoging in de orde van grootte ligt die de opdrachtgever als leek mocht verwachten. Daarbij speelt het feit dat de prijs die de aannemer in rekening brengt redelijk is overigens geen rol (…). Bekeken moet worden of de opdrachtgever met zijn aanwezige beperkte kennis van zaken had moeten verwachten dat de prijsstijging zo aanzienlijk zou zijn, óf dat hij door de aannemer op het verkeerde been is gezet en anders zou hebben beslist indien hij van de (wellicht redelijke) prijsstijging op de hoogte was gesteld (…).”
Het arrest Hof Arnhem van 28 september 2010, TBR 2010/207 (PIB Holland/onderaannemer) ging over deze waarschuwingsplicht. Het Hof besliste dat de aannemer alleen het recht heeft om de prijs aan te passen, als de aannemer de opdrachtgever zo snel mogelijk heeft gewaarschuwd voor de prijsverhoging. Zie ook Rb. Leeuwarden, 18 oktober 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:3965.
In de conclusie P-G 17 december 2021 (raatliggers) heeft de P-G bij de Hoge Raad geadviseerd in het cassatieberoep over deze waarschuwingsplicht van de aannemer. Bottomline is dat de aannemer alleen dan niet hoeft te waarschuwen, als het voor de opdrachtgever duidelijk moest zijn dat de extra werkzaamheden of materialen noodzakelijkerwijs tot een verhoging van de aanneemsom zouden leiden.
In de woorden van de P-G Lindenberg: “Voor de toepassing van de tenzij-bepaling in art. 7:755 BW (“tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen”) is m.i. vereist dat de opdrachtgever een reëel inzicht had in de omvang van de concreet te verwachten meerkosten”. Het ging hier overigens om een zeer substantiële meerprijs: de aanneemsom was EUR 9.000 en de kosten van het meerwerk waren EUR 35.000. De aannemer was in dit geval onderaannemer, dus de opdrachtgever was zelf ook aannemer.
Cassatiemiddel luidde:
“Het hof heeft miskend dat voor de toepassing van de tenzij-bepaling in art. 7:755 BW niet voldoende is dat de opdrachtgever de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. Daarvoor is ook vereist dat de opdrachtgever (een reëel) inzicht heeft in de omvang van de prijsverhoging dan wel de (concreet) te verwachten meerkosten.’
De Hoge Raad gaat hierin niet mee. De Hoge Raad vindt dat de opdrachtgever wel degelijk zelf moet vragen, ook als dit aanzienlijk duurder is dan de oorspronkelijke opdracht. Het verdient aanbeveling om dit contractueel te regelen (ook bvb. bij ICT-contracten). Dat als er meerwerk is dat de aannemer moet aangeven hoeveel tijd dit verget en wat de meerkosten zijn. Toetsing aan het ‘redelijke prijs’-beginsel is binnen de context van deze bepaling niet zonder meer bruikbaar.
Anticiperende ontbinding
In art. 7:756 B.W. wordt de zogenoemde anticiperende ontbinding genoemd. Het artikel is een speciale regeling in aanvulling op de algemene mogelijkheid van ontbinding op grond van art. 6:265 B.W. (zie de pagina Wederkerige overeenkomsten). Indien vóór de vastgestelde tijd van oplevering waarschijnlijk wordt, dat het werk niet op tijd of niet behoorlijk zal worden opgeleverd, kan de rechter de overeenkomst op vordering van de opdrachtgever geheel of gedeeltelijk ontbinden.
Omgekeerd kan de overeenkomst ook op vordering van de aannemer worden ontbonden als waarschijnlijk wordt dat de opdrachtgever niet op tijd of niet behoorlijk aan zijn verplichtingen zal voldoen of dat de aannemer de overeenkomst niet kan uitvoeren door omstandigheden die buiten zijn macht liggen.
De rechter bepaalt de gevolgen van de ontbinding. Hij kan de ontbinding ook afhankelijk stellen van door hem te stellen voorwaarden.
Art. 7:756 B.W. sluit ontbinding op grond van de algemene regels van het verbintenissenrecht niet uit
Art. 7:756 B.W. biedt een verruiming van de mogelijkheden tot ontbinding van de aannemingsovereenkomst – voor de vastgestelde tijd van oplevering. Omdat deze bepaling een ruimere ontbindingsmogelijkheid biedt dan de algemene regeling van verzuim in Par. 2, Afd. 9, Titel 1 Boek 6 B.W. vereist ontbinding op grond van art. 7:756 B.W. wel rechterlijke tussenkomst en kan deze niet buitengerechtelijk worden ingeroepen. Ontbinding op grond van art. 6:265 B.W. is – binnen de regels van verzuim (zie de pagina Verzuim van de schuldenaar) echter ook bij de aannemingsovereenkomst gewoon mogelijk, als aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. Art. 7:756 B.W. sluit die mogelijkheid dus niet uit, maar biedt slechts een extra grondslag. Vgl. het 81-RO arrest HR 19 september 2011 (Van der Meer q.q./opdrachtgever) waarin de partiële ontbinding van de aannemingsovereenkomst op grond van art. 6:265 e.v. B.W. werd gehonoreerd (zie voor die bepaling de pagina Wederkerige overeenkomsten).
Zie ook de Parlementaire Geschiedenis (TK 23 095 art. 7.12.6) Wetsvoorstel en Memorie van Toelichting en Memorie van Antwoord).
Deze ontbindingsmogelijkheid strekt verder dan de anticiperende opeisbaarheid van art. 6:80 B.W. (zie de pagina Algemene bepalingen niet-nakoming van een verbintenis) en de buitengerechtelijke ontbinding van art. 6:267 B.W.. Om die reden kan het vereiste van rechterlijke tussenkomst niet contractueel worden uitgesloten. In de Memorie van Antwoord wordt hierop nader ingegaan naar aanleiding van Kamervragen. Voor een voorbeeld van een ontbinding van de aannemingsovereenkomst ex art. 7:756 lid 2 B.W. als gevolg van omstandigheden, die niet aan de aannemer waren toe te rekenen, zie Hof Den Bosch 12 januari 2016 (X Bouw en Ontwikkeling/Stichting Wonen Limburg). De bouw kon in dat geval niet doorgaan, doordat er geen bouwvergunning werd verleend. In cassatie bleef het arrest van het Hof in stand.Ontbinding wegens omstandigheden niet toerekenbaar aan de aannemer
Overmacht verhindert de uitvoering
Het kan zijn dat de uitvoering van het werk onmogelijk wordt. Dit is bijvoorbeeld het geval als de zaak waarop of waaraan het werk moet worden geleverd teniet gaat of verloren gaat zonder dat dit aan de aannemer kan worden toegerekend. De aannemer is gerechtigd tot een evenredig deel van de vastgestelde prijs (art. 7:757 B.W). Zoals hiervoor al vermeld kan de aannemer in die situatie ook zelf de ontbinding in rechte vorderen (zie ook de hiervoor geciteerde MvA).
Mocht er sprake zijn van opzet of grove schuld van de opdrachtgever dan is de aannemer gerechtigd tot een bedrag dat overeenkomstig art. 7:764 lid 2 B.W. wordt vastgesteld.
Oplevering en risico-overgang werk
Het werk van de aannemer wordt als opgeleverd beschouwd als het wordt aanvaard door de opdrachtgever. De aannemer moet wel eerst duidelijk maken aan de opdrachtgever dat het werk klaar is. De opdrachtgever is vervolgens verplicht om binnen een redelijke termijn het werk te aanvaarden. Als dit niet gebeurd, wordt geacht dat het werk stilzwijgend is aanvaard. De redelijkere termijn hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij spelen onder andere een rol de omvang en controleerbaarheid van het werk.
De opdrachtgever draagt het risico van het werk na de oplevering. De opdrachtgever blijft de afgesproken prijs verschuldigd. Dit geldt ook mocht het werk tenietgaan of gaat het werk achteruit door een oorzaak die niet kan worden toegerekend aan de aannemer.
Er rust een zware onderzoeksplicht op de opdrachtgever. Mochten er gebreken zijn in het werk en zijn deze gebreken te ontdekken op het tijdstip van oplevering, dan blijft de opdrachtgever toch zelf aansprakelijk. Hij kan de aannemer hiervoor niet aansprakelijk stellen.
Gebreken
Art. 7:759 B.W. geeft uitleg omtrent de positie van de opdrachtgever in de situatie waarbij is vastgesteld dat het werk gebreken bevat. De opdrachtgever moet de in beginsel de aannemer een redelijke termijn bieden om de gebreken in het werk op te lossen. Dit is niet het geval als dit, vanwege de omstandigheden van het geval, niet mogelijk is.
Het herstel in het werk hoeft niet als de kosten voor het herstel niet in verhouding staan met het uiteindelijke resultaat.
Risico-verdeling ondeugdelijke uitvoering werk
De gevolgen van ondeugdelijke uitvoering van het werk, door gebreken of ongeschiktheid van materialen en hulpmiddelen, komen voor rekening van de aannemer. Ondeugdelijke uitvoering kan besloten liggen in een gebrekkige oplevering van het werk of in een vertraagde uitvoering (art. 7:760 B.W). De wet draait hiermee de bewijslast om ten nadele van de aannemer (zie de MvT, Kamerstukken II 1992/1993 23095, nr. 3, p. 33).
Mochten de zaken (materialen en hulpmiddelen) afkomstig zijn van de opdrachtgever en is er sprake van een ondeugdelijke uitvoering? Dan komen de gevolgen voor rekening van de opdrachtgever als de aannemer zijn waarschuwingsplicht niet heeft geschonden of niet de gepaste zorg heeft betracht.
Art. 7:760 lid 3 B.W. bevat een uitbreiding op lid 2 van ditzelfde artikel. Van belang bij dit artikel zijn de Kamerstukken II 1992/93, 23 095, nr. 3, p. 31-33.
Verjaring
Bij de aanneming van werk geldt een relatief korte verjaringstermijn (art. 7:761 B.W.). Er geldt een zogenoemde dubbele verjaringstermijn. Allereerst geldt een tweejarige termijn welke ingaat op het moment dat de opdrachtgever een gebrek in de zaak heeft geprotesteerd. Als de opdrachtgever een termijn heeft gesteld aan de aannemer om het gebrek te herstellen dan begint de verjaring te lopen op het moment dat die termijn is afgelopen.
Een tweede verjaringstermijn staat in art. 7:761 lid 2 B.W.. De termijn gaat in vanaf het moment van oplevering van het werk. Voor de aanneming van bouwwerken geldt een termijn van 20 jaar. Voor alle andere werken geldt een termijn van 10 jaar.
Mocht het zo zijn dat de verjaring zou plaatsvinden tussen het tijdstip waarop de aannemer de opdrachtgever een mededeling heeft gedaan dat hij het gebrek zal onderzoeken of herstellen en het tijdstip waarop de aannemer het onderzoek en de pogingen tot herstel kennelijk als beëindigd beschouwt, dan biedt art. 7:761 lid 3 B.W. een uitweg. Op grond van dit artikel kan de verjaringstermijn, overeenkomstig art. 3:320 B.W. worden verlengd. Zie ook de pagina Verjaring en stuiting.
Bevoegdheid tot verrekening wegens gebreken
Tot slot biedt art. 7:761 lid 4 B.W. een bevoegdheid aan de opdrachtgever om aan een vordering tot betaling van de aanneemsom vermindering daarvan door gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst te vorderen. Ook kan de opdrachtgever een aanspraak op schadevergoeding tegenwerpen.
De verjaring laat de bevoegdheid van de opdrachtgever onverlet, om aan een vordering tot betaling van de prijs zijn recht op vermindering daarvan door gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst of op schadevergoeding tegen te werpen.
Geen exoneratie voor verborgen gebreken
Art. 7:762 B.W. verbiedt uitsluiting of beperking van de aansprakelijkheid van de aannemer voor hem bekende verborgen gebreken die door hem zijn verzwegen. Dit geldt als de aannemer uitvoerders of onderaannemers in dienst heeft genomen.
Of er sprake is van een verborgen gebrek moet er worden gekeken naar de omstandigheden van het geval. De vraag is of de opdrachtgever dit gebrek redelijkerwijs had moeten ontdekken. Criteria waar naar wordt gekeken bij de toets of er sprake is van een verborgen gebrek zijn onder andere de deskundigheid van de opdrachtgever zelf en het al dan niet aanwezig zijn van deskundige bijstand aan zijn kant en de aard en ernst van de tekortkoming waaraan het gebrek is toe te schrijven.
Beëindigen aannemingsovereenkomst bij dood aannemer
De partijen hebben de bevoegdheid om de aannemingsovereenkomst te beëindigen wegens het overlijden of duurzaam arbeidsongeschikt worden van de aannemer nadat de overeenkomst is gesloten (art. 7:763 B.W.). wel moet er sprake zijn van een redelijk belang bij de beëindiging van de overeenkomst. De vergoeding voor de reeds verrichte arbeid moet, als er sprake is van beëindiging van de overeenkomst, naar redelijkheid en met inachtneming van alle omstandigheden worden bepaald. De opdrachtgever dient deze kosten te betalen aan de aannemer of diens erfgenamen.
Opzegging van de aannemingsovereenkomst
De opdrachtgever is te allen tijde bevoegd om de aannemingsovereenkomst gedeeltelijk of geheel op te zeggen (art. 7:764 B.W.). Uit de jurisprudentie volgt dat opzegging zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend kan geschieden (HR 24 september 1982, NJ 1983, 327 Wolleswinkel/Syma-System).
Mocht de opdrachtgever de overeenkomst opzeggen dan dient hij, als de prijs al vanaf het begin vaststaat, de prijs te betalen van het gehele werk verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien. De aannemer is bij opzegging wel verplicht het reeds voltooide werk aan de opdrachtgever op te leveren.
Auteur & Last edit
[SK, 9-12-2018; bewerkt MdV 2-12-2022]
Over Lawyrup
Lawyrup, jouw gratis kennisbank voor burgerlijk (proces)recht! De website van Lawyrup bevat knowhow over vermogensrecht, civiel proces- en executierecht en insolventierecht.