Pagina inhoud

    Algemene bepalingen koopovereenkomst (Afd. 1, Titel 1, Boek 7 B.W.)

    Inleiding algemene bepalingen koopovereenkomst

    In Afd. 1 van Titel 1 Boek 7 B.W. worden enkele algemene bepalingen gegeven, die gelden voor alle koopovereenkomsten. Tevens worden daarin enkele specifieke soorten koopovereenkomst – met name de consumentenkoop en de koop van onroerend goed – als aparte categorieën benoemd. De afdeling omvat 8 bepalingen (art. 7:1 B.W. tot en met art. 7:8 B.W.).

    Definitie koopovereenkomst

    Art. 7:1 B.W. bepaalt, dat koop de overeenkomst is waarmee de verkoper zich verbindt een zaak te leveren en de koper om daarvoor een prijs in geld (koopsom) te betalen. De term “zaak” impliceert dat de koopovereenkomst alleen van toepassing is op stoffelijke objecten (roerend en onroerend). Wanneer er diensten geleverd worden, dan geldt de regeling van opdracht, of die van aanneming van werk, dan wel kan er sprake zijn van een arbeidsovereenkomst.

    In art. 7:47 B.W. wordt echter bepaald, dat een koopovereenkomst ook vermogensrechten tot object kan hebben. Zie de pagina Koop van vermogensrechten.

    In sommige gevallen kan er onduidelijkheid bestaan, of er sprake is van een koopovereenkomst of dat er sprake is van dienstverlening. Zie verder bvb. art. 7:5 lid 5 B.W., waarbij ook immateriële dingen als electra en digitale content als “zaak” worden beschouwd.

    De prijs hoeft niet expliciet afgesproken te worden. Wel moet men het er over eens zijn, dat er betaald moet worden (anders is het een schenking). Art. 7:4 B.W. geeft een regeling voor de situatie dat de prijs niet specifiek is afgesproken: er moet dan een redelijke, marktconforme prijs worden betaald.

    Op de totstandkoming van de koopovereenkomst zijn de algemene regels van aanbod en aanvaarding van toepassing (zie art. 6:217 B.W.).

    Koopoptie en voorkeursrecht

    In de praktijk worden dikwijls koopopties en voorkeursrechten overeengekomen. Een koopoptie is een recht op basis waarvan iemand – onder de voorwaarden die contractueel zijn afgesproken – bevoegd is het recht uit te oefenen om iets te kopen. Een voorkeursrecht is een recht waarbij een goed – als de eigenaar dit wil verkopen – eerst aan de voorkeursgerechtigde moet worden aangeboden. Het voorkeursrecht kan ook uit de wet voortvloeien, zoals bij de pachtovereenkomst. Zie de pagina Voorkeursrecht van de pachter.

    Contractuele koopopties komen onder meer voor in de vastgoedpraktijk. Ook in de effectenhandel is de optie een gebruikelijk instrument. Daarnaast worden aan werknemers of bestuurders van vennootschappen regelmatig opties op aandelen (tegen een vooraf bepaalde, aantrekkelijke uitoefenprijs) in de vennootschap aangeboden als extra beloning (bonus) voor hun werk. De koopoptie kent geen algemene regeling in de wet (afgezien van fiscale regels voor aandelenopties). Overigens is een koopoptie niet precies hetzelfde als een voorkeursrecht. Zie de pagina Totstandkomen van overeenkomsten.

    Voorkeursrecht tot koop of ‘recht van eerste koop’

    Daarnaast komt ook het voorkeursrecht tot koop (ook wel genoemd: ‘eerste recht van koop’) regelmatig voor. Ook het voorkeursrecht kent geen algemene regeling in de wet. Wel biedt de art. 2 Wet voorkeursrecht gemeenten een gemeente de mogelijkheid om gronden aan te wijzen, waarop de gemeente een voorkeursrecht heeft als de eigenaar van plan is deze te ‘vervreemden’ (dat wil zeggen: deze in eigendom over te dragen etc. zoals in deze wet bepaald). Een voorkeursrecht kan overigens ook zien op andere rechten dan koop, zoals een voorkeursrecht om te huren.

    In de regeling van de pachtovereenkomst is aan de pachter een wettelijk voorkeursrecht toegekend om het gepachte te kopen, als de verpachter voornemens is het gepachte te vervreemden (art. 7:378 B.W.). Het belang van de pachter is om door het kopen van het land zekerheid te verkrijgen dat hij het land kan blijven gebruiken. Zie de pagina Voorkeursrecht pachter.

    In gelijke zin ten aanzien van de huurder die een voorkeursrecht heeft bedongen, zie PHR 10 februari 2012 (huurder winkelpand/verhuurder). Het beroep op matiging van de boete van 10% ging niet op, omdat ook als de huurder geen financieel belang had, het belang bij het kunnen voortzetten van de exploitatie van de winkel van huurder – dat gevaar liep nu was verkocht aan de buurman die de andere panden aan beide zijden bezat – ook meespeelt (nr. 2.6 conclusie). Of de huurder de aankoop wel had kunnen financieren speelt geen rol (meer), omdat er geen concrete koopsom was vastgesteld en het voorkeursrecht al was geschonden (nr. 2.4 en 2.5 conclusie).

    In huurovereenkomsten wordt ook regelmatig een voorkeursrecht bedongen. Dit heeft meestal hetzelfde doel als pacht – zekerheid dat de huurder in het gehuurde kan blijven – maar dat hoeft niet. Volgens de Hoge Raad gaat het voorkeursrecht niet per se mee over als het pand wordt verkocht (en de huurder niet van het voorkeursrecht gebruik maakt). Aldus HR 15 juni 2007 (Maxeda Nederland/Stichting CAS Kampen). Alleen als het voorkeursrecht in de prijs verdisconteerd is, is dit volgens de Hoge Raad dermate verknocht met de huurovereenkomst, dat het dan wel mee overgaat op de opvolgend eigenaar.

    In Gerechtshof Arnhem 13 december 2011 (voorkeursrecht bedrijfsopvolger) overwoog het Hof, dat een vorderingsrecht zoals een voorkeursrecht overdraagbaar is, tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet (art. 3:83 lid 1 BW) dan wel de overdraagbaarheid door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar is uitgesloten (lid 2). In deze casus slaagde de eigenaar er niet in om aan te tonen, da het voorkeursrecht dermate aan de persoon van de gerechtigde verbonden was, dat dit in casu niet overdraagbaar was. Ook Rb. 28 november 2018 (Provincie Zuid-Holland/Recreatiecentrum Vlietland) besliste dat een voorkeursrecht overdraagbaar is.

    In de zaak Gerechtshof Amsterdam 17 augustus 2021 (Ladywaxx/verhuurder) (gepubliceerd op 28 september 2021) had de verhuurder/eigenaar van het bedrijfspand dat Ladywaxx huurder – en passant bij een ontmoeting in het park – mondeling toegezegd dat Ladywaxx een recht van eerste koop had. Vervolgens werd het pand verkocht aan een aannemer, die werk aan het pand had verricht. Ladywaxx – ook niet van gisteren – belde de verkoper op om te reclameren: “u had ons toch een recht van eerste koop toegezegd?”. Dat gesprek werd opgenomen. De verhuurder erkende de toezegging, “maar het was anders gelopen”.

    Rechtbank en Hof veroordelen de verkopende verhuurder om de schade aan Ladywaxx te vergoeden. Er was geen boetebeding afgesproken, dus de schade moet worden begroot op basis van de ‘wat als’ fictie. Ook werd in de overwegingen betrokken of Ladywaxx in staat was geweest om het pand te kopen.

    In werking treden van voorkeursrecht

    Wanneer het beding inhoudt, dat het in werking treedt wanneer er sprake is van een ‘voornemen tot vervreemden’, dan is het enkel te koop aanbieden onvoldoende om aan te nemen dat het voorkeursrecht in werking is getreden. Onder vervreemden wordt doorgaans verstaan de overdracht van eigendom. Hieronder valt overigens ook de vestiging van een beperkt genotsrecht, vgl. 7:738 lid 1 B.W..

    In Hof Den Haag 7 november 2003 (MBP Beheer/KPN) oordeelde het Hof, dat Een voorkeursrecht treedt in werking als de omstandigheid zich voordoet die bij het tot stand komen van het voorkeursrecht tot voorwaarde voor het inwerkingtreden van dat recht is gemaakt. Dat is een voor de hand liggende vaststelling.

    Het Hof overwoog verder (r.o. 5):

    “Partijen zijn als voorwaarde voor toepassing van het voorkeursrecht overeengekomen de omstandigheid dat het complex in zijn totaliteit door KPN wordt afgestoten. Naar het oordeel van het hof verplicht deze voorwaarde KPN ertoe om het gehuurde aan M.B.P. te koop aan te bieden op het moment onmiddellijk voorafgaande aan het moment waarop zij de verplichting tot verkoop van het complex aangaat met een derde.

    Hieruit volgt, dat de stelling van M.B.P., dat de bedoeling van een voorkeursrecht is om de voorkeursgerechtigde in de gelegenheid te stellen om met verkoper in onderhandeling te treden en om in verband daarmee aanbiedingen uit te brengen vóórdat met derden in onderhandeling wordt getreden niet op gaat.

    Ook de stelling dat het voorkeursrecht in werking treedt door het voornemen om te verkopen omdat het anders illusoir zou zijn, gaat niet op. Immers, zolang KPN nog geen verplichting tot verkoop aan een derde is aangegaan, kan zij het voorkeursrecht nakomen.”

    Deze voorwaarde was echter nog niet vervuld. Het Hof overwoog (r.o. 6):

    “Het kenbaar maken door KPN van haar voornemen om tot verkoop over te gaan, is zo volgt uit hetgeen hiervoor onder 5 is overwogen, onvoldoende om het voorkeursrecht in werking te doen treden. Ook de door KPN met de Koninklijke Marine gevoerde onderhandelingen hebben het voorkeursrecht niet in werking doen treden, aangezien vaststaat dat die onderhandelingen niet tot overeenstemming hebben geleid.”

    In het arrest Hof Arnhem-Leeuwarden 14 mei 2019 (voorkeursrecht buren) besliste het Hof, dat het enkel te koop aanbieden van het object waarop een voorkeursrecht rust – zonder concrete vraagprijs – nog niet betekende dat er sprake was van het ‘voornemen om te vervreemden’ dat werd vermeld in het beding. Het voorkeursrecht was dus nog niet aan de orde gekomen, de eigenaar die dit had toegezegd had nog niet hoeven aanbieden. In cassatie zijn de voorkeursgerechtigden tegen de beslissing van het Hof opgekomen, maar de klachten in cassatie zijn met een art. 81 RO arrest door de Hoge Raad afgewezen. Zie ook de bespreking van dit arrest op Lawyrup (lees Rechtspraak).

    Ook uit het arrest Hof Arnhem-Leeuwarden 17 november 2020 (Bruil Combex Arnhem/Bruil Arnhem Beheer) komt naar voren dat het op Funda te koop aanbieden nog niet betekent dat het voorkeursrecht al getriggerd was. In r.o. 3.21 overwoog het Hof: “Het hof oordeelt dan ook door de plaatsing op Funda en de latere prijsverlaging het voorkeursrecht niet is geschonden.” Saillant detail in deze zaak was overigens, dat de verkoper het pand eerst voor een hogere prijs had aangeboden, en toen aan de voorkeursgerechtigde had gevraagd of deze voor die prijs wilde kopen. Die wilde niet, maar daarna werd de prijs op Funda verlaagd, maar dit werd niet aan de voorkeursgerechtigde meegedeeld.

    Een voorkeursrecht wordt niet in werking gezet wanneer er sprake is van executie van het object. Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 12 mei 2015 (executie hypotheekhouder in weerwil van voorkeursrecht).

    Vervolgstappen na in werking treden voorkeursrecht

    De voor de hand liggende werkwijze wanneer het voorkeursrecht actief is geworden is dat de eigenaar-verkoper een voorbehoud maakt jegens de derde-koper en vervolgens de voorkeursgerechtigde meedeelt dat – en onder welke voorwaarden – een voorwaardelijke koopovereenkomst tot stand is gekomen, met de vraag of de voorkeursgerechtigde onder die voorwaarden wil afnemen. Tenzij anders bedongen hoeft er niet van uit gegaan te worden dat de verkoper met een verkoop tegen minder goede voorwaarden genoegen hoeft te nemen, of dat er een verplichting is om door te onderhandelen met de voorkeursgerechtigde.

    Het arrest Hof Den Haag 16 juni 2020 (Neddex/Broekman) is ook een voorbeeld waaruit de noodzaak van het maken van heldere afspraken blijkt. Hier was sprake van meerdere overeenkomsten, een koopoptie, een aankoop en een voorkeursrecht en een sale en leaseback. Hierdoor kon onduidelijkheid ontstaan of het voorkeursrecht nog bestond nadat Neddex een deel van het onroerend goed had gekocht. Hof en rechtbank stelden vast dat dit wel het geval was en veroordeelde Broekman tot schadevergoeding op te maken bij staat. Zie ook de pagina Schadestaatprocedure.

    Ook wanneer het voorkeursrecht actief is geworden, en op grond van de afspraken tussen partijen de koopsom door een makelaar wordt vastgesteld, betekent dit nog niet dat de koop tot stand is gekomen. De verkoper moet eerst nog instemmen met de door de makelaar vastgestelde prijs. Het beding dat bij gebrek aan overeenstemming over de koopsom dan drie makelaars de prijs moesten vaststellen vormde in casu geen beding van bindend advies. Zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 juli 2020 (voorkeursrecht bedrijfsterrein). In deze zaak werd ook beslist dat er geen sprake was van onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen. Partijen waren al meer dan een jaar met elkaar in gesprek zonder het eens te worden.

    In gelijke zin ook Rb. Noord-Nederland 13 maart 2015 (De Haan Vastgoed/Aksos Vastgoed) (r.o. 4.12).

    Verschil tussen voorkeursrecht en koopoptie

    Een voorkeursrecht verschilt van een koopoptie, doordat de rechthebbende niet zelf kan beslissen, dat hij de zaak kan kopen voor een vooraf bepaalde prijs, of een prijs waarover is afgesproken hoe deze wordt vastgesteld. De koopoptie is een ‘wilsrecht’, het voorkeursrecht is een ‘vorderingsrecht’. Een voorkeursrecht (zoals het voorkeursrecht tot koop) is een voorwaardelijke verbintenis. Zie de pagina Voorwaardelijke verbintenissen. Het voorkeursrecht zelf is echter niet een recht tot levering van de zaak.

    Een voorkeursrecht houdt slechts in, dat de eigenaar van de zaak verplicht is deze aan de voorkeursgerechtigde aan te bieden (aanbiedingsplicht), voordat hij deze aan een derde mag verkopen of vervreemden. Als de voorkeursgerechtigde geen gebruik wil maken van het voorkeursrecht, dan staat het de eigenaar vrij te verkopen aan derden. De partij die het voorkeursrecht heeft toegezegd verplicht zich niet om ook daadwerkelijk aan de voorkeursgerechtigde te verkopen. Er moet alsnog wilsovereenstemming bereikt worden over de (ver)koop. Het voorkeursrecht is dus geen optie en houdt geen onherroepelijk aanbod in. De voorwaarden van de verkoop aan de voorkeursgerechtigde liggen anders dan bij een koopoptie nog niet vast.

    Er ontstaat in de praktijk regelmatig verschil van inzicht of er sprake is van een voorkeursrecht of van een koopoptie. In de jurisprudentie en literatuur wordt algemeen aangenomen, dat als aan de toezegging essentialia ontbreken, zoals de koopprijs ontbreekt (of de wijze waarop deze kan worden vastgesteld) dan wel als er andere bedingen ontbreken die de voorwaarden voor verkoop invullen eerder wordt verondersteld dat men van doen heeft met een voorkeursrecht dan met een koopoptie. Hierbij zal de rechter ook met het Haviltex-criterium aan de slag moeten bij de uitleg van het beding.

    Wanneer het een notariële akte betreft, die is aangegaan tussen professionele partijen, dan zal aan de letterlijke tekst van de akte meer gewicht worden toegekend. Zie in dit verband Hof Arnhem-Leeuwarden 15 maart 2010 (Vermonde/Hevasco) (r.o. 5.18). Dit principe geldt uiteraard bij alle uitlegvraagstukken en niet alleen bij een akte van voorkeursrecht. In deze zaak was het voorkeursrecht komen te vervallen, omdat Vermonde – na daartoe te zijn uitgenodigd – daarvan geen gebruik gemaakt had (r.o. 5.18 2e alinea).

    Overigens beperkt het voorkeursrecht de beschikkingsbevoegdheid van de eigenaar niet: het voorkeursrecht heeft geen zakelijke werking. De derde-koper, die niet bekend was met het voorkeursrecht, is dan ook gerechtigd de levering te vorderen. Vgl. Rb. Limburg 8 oktober 2014 (voorkeursrecht pand in Vaals).

    Gevolg van schending zal zijn dat de verkoper wanprestatie pleegt en schadeplichtig wordt. Vaak worden bij het vestigen van een voorkeursrecht boetes bedongen (zie ook de pagina Boetebeding).

    Het enkele uitoefenen van het voorkeursrecht brengt – anders dan uitoefening van een koopoptie – geen koopovereenkomst tot stand. Wil de voorkeursgerechtigde gebruik maken van het voorkeursrecht, dan moet de verkoper de zaak tenminste tegen dezelfde voorwaarden als aan de gegadigde derde-koper aanbieden. Dit tenzij de voorwaarden bij het afspreken van het voorkeursrecht al zijn vastgelegd. Wanneer de eigenaar en de voorkeursgerechtigde het niet eens worden over de prijs en/of de nadere voorwaarden van de verkoop, dan mag de eigenaar aan een ander verkopen. Voor analoge toepassing van de schriftelijkheidseis van art. 7:2 B.W. was geen reden, want dit betrof geen verkoop aan een particulier. Waarbij het maar de vraag is of dit voor een ‘recht van eerste koop’ überhaupt heeft te gelden.

    Het bovenstaande laat wel zien, dat het van groot belang is om een voorkeursrecht goed op papier te laten zetten, en partijen uit te leggen wat dit inhoudt en waardoor het tot leven gewekt wordt. Ook is het belangrijk duidelijk vast te leggen wat het vervolg is wanneer het voorkeursrecht in werking treedt. Zoals de termijn waarbinnen gereageerd moet worden en of de eigenaar met minder goede voorwaarden genoegen moet nemen dan welke zijn afgesproken met de derde-koper die op het vinkentouw zit.

    Een koopovereenkomst tussen de verkoper en de voorkeursgerechtigde komt pas tot stand als er wilsovereenstemming is over de voorwaarden. Zoals overeenstemming over de prijs, het object, de leveringsdatum en de betalingscondities.

    Koop van onroerende zaken

    Art. 7:2 B.W. bevat (sinds 2003) een speciale regeling voor de koopovereenkomst met betrekking tot onroerende zaken, die zijn bedoeld voor bewoning en waarbij de koper een natuurlijk persoon is (niet zijnde een handelaar). “Handelaar” is de term die in Europese richtlijnen wordt gebruikt als wordt gedoeld op iemand die handelt in het kader van de uitoefening van een beroep of die bedrijfsmatig handelt.

    Deze koopovereenkomst moet op straffe van nietigheid schriftelijk worden aangegaan en de koper heeft een wettelijke bedenktijd van 3 dagen (lid 2). Deze bepaling is van dwingend recht.

    De eis van een schriftelijke overeenkomst kan ook in het nadeel van de koper uitpakken. Als er immers een mondelinge overeenkomst is, maar de verkoper weigert (bvb. omdat hij alsnog een hoger bod heeft gekregen) een koopakte te verstrekken, dan is de koop niet tot stand gekomen. De vraag rijst dan, of er sprake is van een bindende voorovereenkomst, of de verkoper wellicht aansprakelijk is uit onrechtmatige daad. De omstandigheden van het geval zullen bepalend zijn. Zie ook het e-Book precontractuele goede trouw.

    Op de bedenktijd is de Algemene Termijnenwet van toepassing. Zaterdagen, zondagen en feestdagen tellen dus niet mee.

    De regeling geldt niet voor huurkoop, veilingkoop en de koopovereenkomst van Afd. 1A.

    Vormerkung bij koopovereenkomst onroerende zaak

    Art. 7:3 B.W. regelt de zgn. Vormerkung. De koper van een onroerende zaak kan de koopovereenkomst laten inschrijven in het Kadaster. Daarmee verkrijgt de koper een versterkte positie om de koop af te dwingen, zelfs bij faillissement van de verkoper.

    Consumentenkoop

    Art. 7:5 B.W. geeft een definitie van de term “consumentenkoop” (lid 1): de koopovereenkomst met betrekking tot een roerende zaak tussen een bedrijfsmatig handelende verkoper en een niet-bedrijfsmatig handelende natuurlijk persoon als koper.

    Samenloop van consumentenkoop en aanneming van werk

    Als de zaak nog gemaakt moet worden en de overeenkomst voldoet aan de omschrijving van een aannemingsovereenkomst als opgenomen in art. 7:750 B.W., dan zijn de bepalingen van de overeenkomst van aanneming mede van toepassing (lid 4). Bij strijdigheid prevaleren de bepalingen inzake de consumentenkoop. Zie ook de pagina Aanneming van werk in het algemeen.

    In het arrest Hof Leeuwarden 2 december 2012 (consument/Apart Bouw) deed zich bij de inning van een openstaande factuur de vraag voor, of de aannemingsovereenkomst prevaleerde, of de regels van de consumentenkoop. Uitkomst was, dat deze laatste prevaleerden, waardoor de vordering was verjaard op grond van de dwingendrechtelijke verkorte verjaringstermijn van twee jaar die geldt voor consumentenkoop (art. 7:28 B.W.).

    Het Hof wijst er op, dat art. 7:5 lid 4 BW bij wet van 6 maart 2003, Stb 2003, 110 is ingevoerd als aanvulling op de reeds bestaande tekst van art. 7:5 BW. Zij vormt de neerslag van art. 1 lid 4 van de Richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de verkoop en de garanties voor consumptiegoederen (Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999, PbEG L 171) welke bepaling luidt: ‘Overeenkomsten tot levering van te vervaardigen of voort te brengen consumptiegoederen vallen eveneens onder deze richtlijn.’ Het Hof gaat hierbij ook in op de MvT bij deze implementatiewet.

    Lees de geciteerde passages uit de MvT bij de Wet van 6 maart 2003 (Stb. 2003, 110)

    Art. 7:2 B.W. niet van toepassing op consumentenkoop roerende zaak in combinatie met aanneming

    In het arrest Hof Arnhem 8 december 2008 (Keukenconcurrent) wijst het de stelling van de consument van de hand, dat art. 7:2 B.W. op de overeenkomst met betrekking tot de levering van een keuken van toepassing is. Het schriftelijkheidsvereiste en de bedenktijd die in dat artikel zijn opgenomen, gelden in die situatie dus niet.

    Het Hof overwoog (r.o. 4.6):

    “Keukenonderdelen, ook als zij samen gedacht zouden kunnen worden als één keukenuitrusting, zijn geen bestanddeel van de onroerende zaak waarvan de keukenruimte uitmaakt, als zij nog niet in die ruimte geplaatst zijn. Reeds hierom mist artikel 7:2 BW toepassing op de onderhavige koopovereenkomst. Daarnaast dwingt ook de strekking van artikel 7:2 BW – te weten het bieden van bijzondere bescherming aan consument-kopers van woningen – niet tot een extensieve interpretatie als door [appellant] voorgestaan. In dat licht bezien moet worden aangenomen dat de tekst van artikel 7:2 BW (en ook van artikel 7:765 BW, op welke bepaling de tekst van artikel 7:2 bij genoemde nota van wijziging werd afgestemd) met “bestanddeel” iets anders voor ogen heeft (te weten een als afzonderlijke woning te kwalificeren deel van een onroerende zaak) dan wat [appellant] hier voorstaat (te weten een bestanddeel als bedoeld in artikel 3:4 BW).” 

    Ook volgens Hof Den Haag 18 december 2018 (Mandemakers/consument) is art. 7:2 B.W. – waaronder het schriftelijkheidsvereiste en de ontbindingstermijn van drie dagen – niet van toepassing op een consumentenkoop voor een keuken. Het Hof overwoog (r.o. 4.17):

    “De consumenten hebben aangevoerd dat de koper van een keuken op grond van artikel 7:2 BW het recht heeft de koopovereenkomst te ontbinden binnen drie dagen na het sluiten van het schriftelijke koopcontract. De stelling dat artikel 7:2 BW ook ziet op een zaak die bestanddeel wordt van een tot bewoning bestemde onroerende zaak, berust op een onjuiste lezing van deze wetsbepaling.”

    Algemene bepalingen overeenkomst tussen handelaar en consument

    Het is echter de vraag, of hiermee niet wordt voorbijgezien aan de bepalingen inzake de overeenkomst tussen handelaren en consumenten, die in 2014 zijn ingevoerd (zie de pagina Overeenkomsten tussen handelaren en consumenten). Onder omstandigheden kan de consument de overeenkomst nog gedurende 14 dagen ontbinden, bij voorbeeld wanneer deze buiten de verkoopruimte van de keukenleverancier tot stand is gekomen (bij de consument thuis bvb.). Dit ontbindingsrecht bestaat echter niet, wanneer het op maat gemaakte zaken betreft (art. 6:230p lid 1 aanhef en sub f, 1e B.W.) Omdat de aankoop van roerende zaken die geïnstalleerd moeten worden, onder de consumentenkoop valt, is het altijd zaak die bepalingen in de gaten te houden.

    Nutsgoederen

    De regeling geldt niet voor leidingwater (lid 3). Wel voor gas en electra en digitale content die niet op een drager staat (lid 5).

    Wanneer er sprake is van een combinatie van levering van roerende zaak en bijkomende diensten zijn art. 7:9, 7:11 en 7:19a B.W. inzake de consumentenkoop van toepassing (lid 6).

    Regeling consumentenkoop dwingend recht

    Art. 7:6 B.W. verklaart in lid 1 de bepalingen inzake de consumentenkoop van dwingend recht. Uitgezonderd zijn in lid 2 echter art. 7:12, en 7:13 lid 1 en 2, en art. 7:26 en 7:35 B.W.. Maar wanneer deze bepalingen in algemene voorwaarden worden uitgesloten wordt dat beding geacht onredelijk bezwarend te zijn.

    Art. 7:6 lid 3 B.W. beschermt de koper tegen verlies van consumentenbescherming die Richtlijn 99/44/EG biedt. De wetgever is verplicht deze bescherming op te nemen. Daarmee wordt toepasselijkheid (bvb. door rechtskeuze) van ander recht met minder bescherming doorbroken. Art. 7:6a B.W. regelt de garantie en het garantiebewijs bij consumentenkoop.

    Behoud ongevraagd ter verleiding tot koop toegezonden zaak

    Degene aan wie een zaak ongevraagd is toegezonden, is – ongeacht enige andersluidende mededeling van de verzender – bevoegd de zaak om niet te behouden, als de ontvanger van de zaak redelijkerwijze mag aannemen dat deze toezending is geschied ten einde hem tot een koop te bewegen, tenzij het hem is toe te rekenen dat de toezending is geschied (art. 7:7 lid 1 B.W.).

    Geen verplichting tot betaling ontstaat voor een natuurlijke persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit (d.w.z. een ‘consument’), bij de ongevraagde levering van zaken, financiële producten, water, gas, elektriciteit, stadsverwarming of digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd, ongeacht of de digitale inhoud individualiseerbaar is en of er feitelijke macht over kan worden uitgeoefend, dan wel de ongevraagde verrichting van diensten, als bedoeld in artikel 193i onderdeel f van Boek 6 (art. 7:7 lid 2 B.W.). Stilzitten van de consument kan niet als aanvaarding worden aangemerkt.

    Terugsturen kan worden gedaan op kosten van de afzender (art. 7:7 lid 3 B.W.).

    Consumentenkoop nieuwbouwwoning

    Wordt een nieuw gebouwde of te bouwen woning, bestaande uit een onroerende zaak of bestanddeel daarvan, verkocht en is de koper een consument (zie art. 7:7 B.W.), dan zijn art 7:767 B.W. en art. 7:768 B.W. van overeenkomstige toepassing.

    Dat betekent, dat het voorschot voor aanvang niet meer dan 10% mag zijn en betalingen waartoe de opdrachtgever wordt verplicht moeten overeenstemmen met de waarde van de aan de opdrachtgever overgedragen goederen of gelijke tred houden met de voortgang van de bouw. En de opdrachtgever heeft het recht ten hoogste 5% van de aanneemsom in te houden op de laatste termijn(en) en dit bedrag in depot te storten bij een notaris in plaats van het aan de aannemer te betalen. Zie de pagina Bijzondere bedingen woningbouw consument.

    Hiervan kan niet ten nadele van de koper worden afgeweken, behoudens bij een standaardregeling als bedoeld in artikel 214 van Boek 6 (art. 7:8 B.W.)..

    Auteur & Last edit

    [MdV, 3-09-2018; laatste bewerking 25-04-2023]

    Algemene bepalingen koopovereenkomst (Afd. 1, Titel 1, Boek 7 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Praktizijns

    Pagina inhoud

      Algemene bepalingen koopovereenkomst (Afd. 1, Titel 1, Boek 7 B.W.)

      Inleiding algemene bepalingen koopovereenkomst

      In Afd. 1 van Titel 1 Boek 7 B.W. worden enkele algemene bepalingen gegeven, die gelden voor alle koopovereenkomsten. Tevens worden daarin enkele specifieke soorten koopovereenkomst – met name de consumentenkoop en de koop van onroerend goed – als aparte categorieën benoemd. De afdeling omvat 8 bepalingen (art. 7:1 B.W. tot en met art. 7:8 B.W.).

      Definitie koopovereenkomst

      Art. 7:1 B.W. bepaalt, dat koop de overeenkomst is waarmee de verkoper zich verbindt een zaak te leveren en de koper om daarvoor een prijs in geld (koopsom) te betalen. De term “zaak” impliceert dat de koopovereenkomst alleen van toepassing is op stoffelijke objecten (roerend en onroerend). Wanneer er diensten geleverd worden, dan geldt de regeling van opdracht, of die van aanneming van werk, dan wel kan er sprake zijn van een arbeidsovereenkomst.

      In art. 7:47 B.W. wordt echter bepaald, dat een koopovereenkomst ook vermogensrechten tot object kan hebben. Zie de pagina Koop van vermogensrechten.

      In sommige gevallen kan er onduidelijkheid bestaan, of er sprake is van een koopovereenkomst of dat er sprake is van dienstverlening. Zie verder bvb. art. 7:5 lid 5 B.W., waarbij ook immateriële dingen als electra en digitale content als “zaak” worden beschouwd.

      De prijs hoeft niet expliciet afgesproken te worden. Wel moet men het er over eens zijn, dat er betaald moet worden (anders is het een schenking). Art. 7:4 B.W. geeft een regeling voor de situatie dat de prijs niet specifiek is afgesproken: er moet dan een redelijke, marktconforme prijs worden betaald.

      Op de totstandkoming van de koopovereenkomst zijn de algemene regels van aanbod en aanvaarding van toepassing (zie art. 6:217 B.W.).

      Koopoptie en voorkeursrecht

      In de praktijk worden dikwijls koopopties en voorkeursrechten overeengekomen. Een koopoptie is een recht op basis waarvan iemand – onder de voorwaarden die contractueel zijn afgesproken – bevoegd is het recht uit te oefenen om iets te kopen. Een voorkeursrecht is een recht waarbij een goed – als de eigenaar dit wil verkopen – eerst aan de voorkeursgerechtigde moet worden aangeboden. Het voorkeursrecht kan ook uit de wet voortvloeien, zoals bij de pachtovereenkomst. Zie de pagina Voorkeursrecht van de pachter.

      Contractuele koopopties komen onder meer voor in de vastgoedpraktijk. Ook in de effectenhandel is de optie een gebruikelijk instrument. Daarnaast worden aan werknemers of bestuurders van vennootschappen regelmatig opties op aandelen (tegen een vooraf bepaalde, aantrekkelijke uitoefenprijs) in de vennootschap aangeboden als extra beloning (bonus) voor hun werk. De koopoptie kent geen algemene regeling in de wet (afgezien van fiscale regels voor aandelenopties). Overigens is een koopoptie niet precies hetzelfde als een voorkeursrecht. Zie de pagina Totstandkomen van overeenkomsten.

      Voorkeursrecht tot koop of ‘recht van eerste koop’

      Daarnaast komt ook het voorkeursrecht tot koop (ook wel genoemd: ‘eerste recht van koop’) regelmatig voor. Ook het voorkeursrecht kent geen algemene regeling in de wet. Wel biedt de art. 2 Wet voorkeursrecht gemeenten een gemeente de mogelijkheid om gronden aan te wijzen, waarop de gemeente een voorkeursrecht heeft als de eigenaar van plan is deze te ‘vervreemden’ (dat wil zeggen: deze in eigendom over te dragen etc. zoals in deze wet bepaald). Een voorkeursrecht kan overigens ook zien op andere rechten dan koop, zoals een voorkeursrecht om te huren.

      In de regeling van de pachtovereenkomst is aan de pachter een wettelijk voorkeursrecht toegekend om het gepachte te kopen, als de verpachter voornemens is het gepachte te vervreemden (art. 7:378 B.W.). Het belang van de pachter is om door het kopen van het land zekerheid te verkrijgen dat hij het land kan blijven gebruiken. Zie de pagina Voorkeursrecht pachter.

      In gelijke zin ten aanzien van de huurder die een voorkeursrecht heeft bedongen, zie PHR 10 februari 2012 (huurder winkelpand/verhuurder). Het beroep op matiging van de boete van 10% ging niet op, omdat ook als de huurder geen financieel belang had, het belang bij het kunnen voortzetten van de exploitatie van de winkel van huurder – dat gevaar liep nu was verkocht aan de buurman die de andere panden aan beide zijden bezat – ook meespeelt (nr. 2.6 conclusie). Of de huurder de aankoop wel had kunnen financieren speelt geen rol (meer), omdat er geen concrete koopsom was vastgesteld en het voorkeursrecht al was geschonden (nr. 2.4 en 2.5 conclusie).

      In huurovereenkomsten wordt ook regelmatig een voorkeursrecht bedongen. Dit heeft meestal hetzelfde doel als pacht – zekerheid dat de huurder in het gehuurde kan blijven – maar dat hoeft niet. Volgens de Hoge Raad gaat het voorkeursrecht niet per se mee over als het pand wordt verkocht (en de huurder niet van het voorkeursrecht gebruik maakt). Aldus HR 15 juni 2007 (Maxeda Nederland/Stichting CAS Kampen). Alleen als het voorkeursrecht in de prijs verdisconteerd is, is dit volgens de Hoge Raad dermate verknocht met de huurovereenkomst, dat het dan wel mee overgaat op de opvolgend eigenaar.

      In Gerechtshof Arnhem 13 december 2011 (voorkeursrecht bedrijfsopvolger) overwoog het Hof, dat een vorderingsrecht zoals een voorkeursrecht overdraagbaar is, tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet (art. 3:83 lid 1 BW) dan wel de overdraagbaarheid door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar is uitgesloten (lid 2). In deze casus slaagde de eigenaar er niet in om aan te tonen, da het voorkeursrecht dermate aan de persoon van de gerechtigde verbonden was, dat dit in casu niet overdraagbaar was. Ook Rb. 28 november 2018 (Provincie Zuid-Holland/Recreatiecentrum Vlietland) besliste dat een voorkeursrecht overdraagbaar is.

      In de zaak Gerechtshof Amsterdam 17 augustus 2021 (Ladywaxx/verhuurder) (gepubliceerd op 28 september 2021) had de verhuurder/eigenaar van het bedrijfspand dat Ladywaxx huurder – en passant bij een ontmoeting in het park – mondeling toegezegd dat Ladywaxx een recht van eerste koop had. Vervolgens werd het pand verkocht aan een aannemer, die werk aan het pand had verricht. Ladywaxx – ook niet van gisteren – belde de verkoper op om te reclameren: “u had ons toch een recht van eerste koop toegezegd?”. Dat gesprek werd opgenomen. De verhuurder erkende de toezegging, “maar het was anders gelopen”.

      Rechtbank en Hof veroordelen de verkopende verhuurder om de schade aan Ladywaxx te vergoeden. Er was geen boetebeding afgesproken, dus de schade moet worden begroot op basis van de ‘wat als’ fictie. Ook werd in de overwegingen betrokken of Ladywaxx in staat was geweest om het pand te kopen.

      In werking treden van voorkeursrecht

      Wanneer het beding inhoudt, dat het in werking treedt wanneer er sprake is van een ‘voornemen tot vervreemden’, dan is het enkel te koop aanbieden onvoldoende om aan te nemen dat het voorkeursrecht in werking is getreden. Onder vervreemden wordt doorgaans verstaan de overdracht van eigendom. Hieronder valt overigens ook de vestiging van een beperkt genotsrecht, vgl. 7:738 lid 1 B.W..

      In Hof Den Haag 7 november 2003 (MBP Beheer/KPN) oordeelde het Hof, dat Een voorkeursrecht treedt in werking als de omstandigheid zich voordoet die bij het tot stand komen van het voorkeursrecht tot voorwaarde voor het inwerkingtreden van dat recht is gemaakt. Dat is een voor de hand liggende vaststelling.

      Het Hof overwoog verder (r.o. 5):

      “Partijen zijn als voorwaarde voor toepassing van het voorkeursrecht overeengekomen de omstandigheid dat het complex in zijn totaliteit door KPN wordt afgestoten. Naar het oordeel van het hof verplicht deze voorwaarde KPN ertoe om het gehuurde aan M.B.P. te koop aan te bieden op het moment onmiddellijk voorafgaande aan het moment waarop zij de verplichting tot verkoop van het complex aangaat met een derde.

      Hieruit volgt, dat de stelling van M.B.P., dat de bedoeling van een voorkeursrecht is om de voorkeursgerechtigde in de gelegenheid te stellen om met verkoper in onderhandeling te treden en om in verband daarmee aanbiedingen uit te brengen vóórdat met derden in onderhandeling wordt getreden niet op gaat.

      Ook de stelling dat het voorkeursrecht in werking treedt door het voornemen om te verkopen omdat het anders illusoir zou zijn, gaat niet op. Immers, zolang KPN nog geen verplichting tot verkoop aan een derde is aangegaan, kan zij het voorkeursrecht nakomen.”

      Deze voorwaarde was echter nog niet vervuld. Het Hof overwoog (r.o. 6):

      “Het kenbaar maken door KPN van haar voornemen om tot verkoop over te gaan, is zo volgt uit hetgeen hiervoor onder 5 is overwogen, onvoldoende om het voorkeursrecht in werking te doen treden. Ook de door KPN met de Koninklijke Marine gevoerde onderhandelingen hebben het voorkeursrecht niet in werking doen treden, aangezien vaststaat dat die onderhandelingen niet tot overeenstemming hebben geleid.”

      In het arrest Hof Arnhem-Leeuwarden 14 mei 2019 (voorkeursrecht buren) besliste het Hof, dat het enkel te koop aanbieden van het object waarop een voorkeursrecht rust – zonder concrete vraagprijs – nog niet betekende dat er sprake was van het ‘voornemen om te vervreemden’ dat werd vermeld in het beding. Het voorkeursrecht was dus nog niet aan de orde gekomen, de eigenaar die dit had toegezegd had nog niet hoeven aanbieden. In cassatie zijn de voorkeursgerechtigden tegen de beslissing van het Hof opgekomen, maar de klachten in cassatie zijn met een art. 81 RO arrest door de Hoge Raad afgewezen. Zie ook de bespreking van dit arrest op Lawyrup (lees Rechtspraak).

      Ook uit het arrest Hof Arnhem-Leeuwarden 17 november 2020 (Bruil Combex Arnhem/Bruil Arnhem Beheer) komt naar voren dat het op Funda te koop aanbieden nog niet betekent dat het voorkeursrecht al getriggerd was. In r.o. 3.21 overwoog het Hof: “Het hof oordeelt dan ook door de plaatsing op Funda en de latere prijsverlaging het voorkeursrecht niet is geschonden.” Saillant detail in deze zaak was overigens, dat de verkoper het pand eerst voor een hogere prijs had aangeboden, en toen aan de voorkeursgerechtigde had gevraagd of deze voor die prijs wilde kopen. Die wilde niet, maar daarna werd de prijs op Funda verlaagd, maar dit werd niet aan de voorkeursgerechtigde meegedeeld.

      Een voorkeursrecht wordt niet in werking gezet wanneer er sprake is van executie van het object. Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 12 mei 2015 (executie hypotheekhouder in weerwil van voorkeursrecht).

      Vervolgstappen na in werking treden voorkeursrecht

      De voor de hand liggende werkwijze wanneer het voorkeursrecht actief is geworden is dat de eigenaar-verkoper een voorbehoud maakt jegens de derde-koper en vervolgens de voorkeursgerechtigde meedeelt dat – en onder welke voorwaarden – een voorwaardelijke koopovereenkomst tot stand is gekomen, met de vraag of de voorkeursgerechtigde onder die voorwaarden wil afnemen. Tenzij anders bedongen hoeft er niet van uit gegaan te worden dat de verkoper met een verkoop tegen minder goede voorwaarden genoegen hoeft te nemen, of dat er een verplichting is om door te onderhandelen met de voorkeursgerechtigde.

      Het arrest Hof Den Haag 16 juni 2020 (Neddex/Broekman) is ook een voorbeeld waaruit de noodzaak van het maken van heldere afspraken blijkt. Hier was sprake van meerdere overeenkomsten, een koopoptie, een aankoop en een voorkeursrecht en een sale en leaseback. Hierdoor kon onduidelijkheid ontstaan of het voorkeursrecht nog bestond nadat Neddex een deel van het onroerend goed had gekocht. Hof en rechtbank stelden vast dat dit wel het geval was en veroordeelde Broekman tot schadevergoeding op te maken bij staat. Zie ook de pagina Schadestaatprocedure.

      Ook wanneer het voorkeursrecht actief is geworden, en op grond van de afspraken tussen partijen de koopsom door een makelaar wordt vastgesteld, betekent dit nog niet dat de koop tot stand is gekomen. De verkoper moet eerst nog instemmen met de door de makelaar vastgestelde prijs. Het beding dat bij gebrek aan overeenstemming over de koopsom dan drie makelaars de prijs moesten vaststellen vormde in casu geen beding van bindend advies. Zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 juli 2020 (voorkeursrecht bedrijfsterrein). In deze zaak werd ook beslist dat er geen sprake was van onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen. Partijen waren al meer dan een jaar met elkaar in gesprek zonder het eens te worden.

      In gelijke zin ook Rb. Noord-Nederland 13 maart 2015 (De Haan Vastgoed/Aksos Vastgoed) (r.o. 4.12).

      Verschil tussen voorkeursrecht en koopoptie

      Een voorkeursrecht verschilt van een koopoptie, doordat de rechthebbende niet zelf kan beslissen, dat hij de zaak kan kopen voor een vooraf bepaalde prijs, of een prijs waarover is afgesproken hoe deze wordt vastgesteld. De koopoptie is een ‘wilsrecht’, het voorkeursrecht is een ‘vorderingsrecht’. Een voorkeursrecht (zoals het voorkeursrecht tot koop) is een voorwaardelijke verbintenis. Zie de pagina Voorwaardelijke verbintenissen. Het voorkeursrecht zelf is echter niet een recht tot levering van de zaak.

      Een voorkeursrecht houdt slechts in, dat de eigenaar van de zaak verplicht is deze aan de voorkeursgerechtigde aan te bieden (aanbiedingsplicht), voordat hij deze aan een derde mag verkopen of vervreemden. Als de voorkeursgerechtigde geen gebruik wil maken van het voorkeursrecht, dan staat het de eigenaar vrij te verkopen aan derden. De partij die het voorkeursrecht heeft toegezegd verplicht zich niet om ook daadwerkelijk aan de voorkeursgerechtigde te verkopen. Er moet alsnog wilsovereenstemming bereikt worden over de (ver)koop. Het voorkeursrecht is dus geen optie en houdt geen onherroepelijk aanbod in. De voorwaarden van de verkoop aan de voorkeursgerechtigde liggen anders dan bij een koopoptie nog niet vast.

      Er ontstaat in de praktijk regelmatig verschil van inzicht of er sprake is van een voorkeursrecht of van een koopoptie. In de jurisprudentie en literatuur wordt algemeen aangenomen, dat als aan de toezegging essentialia ontbreken, zoals de koopprijs ontbreekt (of de wijze waarop deze kan worden vastgesteld) dan wel als er andere bedingen ontbreken die de voorwaarden voor verkoop invullen eerder wordt verondersteld dat men van doen heeft met een voorkeursrecht dan met een koopoptie. Hierbij zal de rechter ook met het Haviltex-criterium aan de slag moeten bij de uitleg van het beding.

      Wanneer het een notariële akte betreft, die is aangegaan tussen professionele partijen, dan zal aan de letterlijke tekst van de akte meer gewicht worden toegekend. Zie in dit verband Hof Arnhem-Leeuwarden 15 maart 2010 (Vermonde/Hevasco) (r.o. 5.18). Dit principe geldt uiteraard bij alle uitlegvraagstukken en niet alleen bij een akte van voorkeursrecht. In deze zaak was het voorkeursrecht komen te vervallen, omdat Vermonde – na daartoe te zijn uitgenodigd – daarvan geen gebruik gemaakt had (r.o. 5.18 2e alinea).

      Overigens beperkt het voorkeursrecht de beschikkingsbevoegdheid van de eigenaar niet: het voorkeursrecht heeft geen zakelijke werking. De derde-koper, die niet bekend was met het voorkeursrecht, is dan ook gerechtigd de levering te vorderen. Vgl. Rb. Limburg 8 oktober 2014 (voorkeursrecht pand in Vaals).

      Gevolg van schending zal zijn dat de verkoper wanprestatie pleegt en schadeplichtig wordt. Vaak worden bij het vestigen van een voorkeursrecht boetes bedongen (zie ook de pagina Boetebeding).

      Het enkele uitoefenen van het voorkeursrecht brengt – anders dan uitoefening van een koopoptie – geen koopovereenkomst tot stand. Wil de voorkeursgerechtigde gebruik maken van het voorkeursrecht, dan moet de verkoper de zaak tenminste tegen dezelfde voorwaarden als aan de gegadigde derde-koper aanbieden. Dit tenzij de voorwaarden bij het afspreken van het voorkeursrecht al zijn vastgelegd. Wanneer de eigenaar en de voorkeursgerechtigde het niet eens worden over de prijs en/of de nadere voorwaarden van de verkoop, dan mag de eigenaar aan een ander verkopen. Voor analoge toepassing van de schriftelijkheidseis van art. 7:2 B.W. was geen reden, want dit betrof geen verkoop aan een particulier. Waarbij het maar de vraag is of dit voor een ‘recht van eerste koop’ überhaupt heeft te gelden.

      Het bovenstaande laat wel zien, dat het van groot belang is om een voorkeursrecht goed op papier te laten zetten, en partijen uit te leggen wat dit inhoudt en waardoor het tot leven gewekt wordt. Ook is het belangrijk duidelijk vast te leggen wat het vervolg is wanneer het voorkeursrecht in werking treedt. Zoals de termijn waarbinnen gereageerd moet worden en of de eigenaar met minder goede voorwaarden genoegen moet nemen dan welke zijn afgesproken met de derde-koper die op het vinkentouw zit.

      Een koopovereenkomst tussen de verkoper en de voorkeursgerechtigde komt pas tot stand als er wilsovereenstemming is over de voorwaarden. Zoals overeenstemming over de prijs, het object, de leveringsdatum en de betalingscondities.

      Koop van onroerende zaken

      Art. 7:2 B.W. bevat (sinds 2003) een speciale regeling voor de koopovereenkomst met betrekking tot onroerende zaken, die zijn bedoeld voor bewoning en waarbij de koper een natuurlijk persoon is (niet zijnde een handelaar). “Handelaar” is de term die in Europese richtlijnen wordt gebruikt als wordt gedoeld op iemand die handelt in het kader van de uitoefening van een beroep of die bedrijfsmatig handelt.

      Deze koopovereenkomst moet op straffe van nietigheid schriftelijk worden aangegaan en de koper heeft een wettelijke bedenktijd van 3 dagen (lid 2). Deze bepaling is van dwingend recht.

      De eis van een schriftelijke overeenkomst kan ook in het nadeel van de koper uitpakken. Als er immers een mondelinge overeenkomst is, maar de verkoper weigert (bvb. omdat hij alsnog een hoger bod heeft gekregen) een koopakte te verstrekken, dan is de koop niet tot stand gekomen. De vraag rijst dan, of er sprake is van een bindende voorovereenkomst, of de verkoper wellicht aansprakelijk is uit onrechtmatige daad. De omstandigheden van het geval zullen bepalend zijn. Zie ook het e-Book precontractuele goede trouw.

      Op de bedenktijd is de Algemene Termijnenwet van toepassing. Zaterdagen, zondagen en feestdagen tellen dus niet mee.

      De regeling geldt niet voor huurkoop, veilingkoop en de koopovereenkomst van Afd. 1A.

      Vormerkung bij koopovereenkomst onroerende zaak

      Art. 7:3 B.W. regelt de zgn. Vormerkung. De koper van een onroerende zaak kan de koopovereenkomst laten inschrijven in het Kadaster. Daarmee verkrijgt de koper een versterkte positie om de koop af te dwingen, zelfs bij faillissement van de verkoper.

      Consumentenkoop

      Art. 7:5 B.W. geeft een definitie van de term “consumentenkoop” (lid 1): de koopovereenkomst met betrekking tot een roerende zaak tussen een bedrijfsmatig handelende verkoper en een niet-bedrijfsmatig handelende natuurlijk persoon als koper.

      Samenloop van consumentenkoop en aanneming van werk

      Als de zaak nog gemaakt moet worden en de overeenkomst voldoet aan de omschrijving van een aannemingsovereenkomst als opgenomen in art. 7:750 B.W., dan zijn de bepalingen van de overeenkomst van aanneming mede van toepassing (lid 4). Bij strijdigheid prevaleren de bepalingen inzake de consumentenkoop. Zie ook de pagina Aanneming van werk in het algemeen.

      In het arrest Hof Leeuwarden 2 december 2012 (consument/Apart Bouw) deed zich bij de inning van een openstaande factuur de vraag voor, of de aannemingsovereenkomst prevaleerde, of de regels van de consumentenkoop. Uitkomst was, dat deze laatste prevaleerden, waardoor de vordering was verjaard op grond van de dwingendrechtelijke verkorte verjaringstermijn van twee jaar die geldt voor consumentenkoop (art. 7:28 B.W.).

      Het Hof wijst er op, dat art. 7:5 lid 4 BW bij wet van 6 maart 2003, Stb 2003, 110 is ingevoerd als aanvulling op de reeds bestaande tekst van art. 7:5 BW. Zij vormt de neerslag van art. 1 lid 4 van de Richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de verkoop en de garanties voor consumptiegoederen (Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999, PbEG L 171) welke bepaling luidt: ‘Overeenkomsten tot levering van te vervaardigen of voort te brengen consumptiegoederen vallen eveneens onder deze richtlijn.’ Het Hof gaat hierbij ook in op de MvT bij deze implementatiewet.

      Lees de geciteerde passages uit de MvT bij de Wet van 6 maart 2003 (Stb. 2003, 110)

      Art. 7:2 B.W. niet van toepassing op consumentenkoop roerende zaak in combinatie met aanneming

      In het arrest Hof Arnhem 8 december 2008 (Keukenconcurrent) wijst het de stelling van de consument van de hand, dat art. 7:2 B.W. op de overeenkomst met betrekking tot de levering van een keuken van toepassing is. Het schriftelijkheidsvereiste en de bedenktijd die in dat artikel zijn opgenomen, gelden in die situatie dus niet.

      Het Hof overwoog (r.o. 4.6):

      “Keukenonderdelen, ook als zij samen gedacht zouden kunnen worden als één keukenuitrusting, zijn geen bestanddeel van de onroerende zaak waarvan de keukenruimte uitmaakt, als zij nog niet in die ruimte geplaatst zijn. Reeds hierom mist artikel 7:2 BW toepassing op de onderhavige koopovereenkomst. Daarnaast dwingt ook de strekking van artikel 7:2 BW – te weten het bieden van bijzondere bescherming aan consument-kopers van woningen – niet tot een extensieve interpretatie als door [appellant] voorgestaan. In dat licht bezien moet worden aangenomen dat de tekst van artikel 7:2 BW (en ook van artikel 7:765 BW, op welke bepaling de tekst van artikel 7:2 bij genoemde nota van wijziging werd afgestemd) met “bestanddeel” iets anders voor ogen heeft (te weten een als afzonderlijke woning te kwalificeren deel van een onroerende zaak) dan wat [appellant] hier voorstaat (te weten een bestanddeel als bedoeld in artikel 3:4 BW).” 

      Ook volgens Hof Den Haag 18 december 2018 (Mandemakers/consument) is art. 7:2 B.W. – waaronder het schriftelijkheidsvereiste en de ontbindingstermijn van drie dagen – niet van toepassing op een consumentenkoop voor een keuken. Het Hof overwoog (r.o. 4.17):

      “De consumenten hebben aangevoerd dat de koper van een keuken op grond van artikel 7:2 BW het recht heeft de koopovereenkomst te ontbinden binnen drie dagen na het sluiten van het schriftelijke koopcontract. De stelling dat artikel 7:2 BW ook ziet op een zaak die bestanddeel wordt van een tot bewoning bestemde onroerende zaak, berust op een onjuiste lezing van deze wetsbepaling.”

      Algemene bepalingen overeenkomst tussen handelaar en consument

      Het is echter de vraag, of hiermee niet wordt voorbijgezien aan de bepalingen inzake de overeenkomst tussen handelaren en consumenten, die in 2014 zijn ingevoerd (zie de pagina Overeenkomsten tussen handelaren en consumenten). Onder omstandigheden kan de consument de overeenkomst nog gedurende 14 dagen ontbinden, bij voorbeeld wanneer deze buiten de verkoopruimte van de keukenleverancier tot stand is gekomen (bij de consument thuis bvb.). Dit ontbindingsrecht bestaat echter niet, wanneer het op maat gemaakte zaken betreft (art. 6:230p lid 1 aanhef en sub f, 1e B.W.) Omdat de aankoop van roerende zaken die geïnstalleerd moeten worden, onder de consumentenkoop valt, is het altijd zaak die bepalingen in de gaten te houden.

      Nutsgoederen

      De regeling geldt niet voor leidingwater (lid 3). Wel voor gas en electra en digitale content die niet op een drager staat (lid 5).

      Wanneer er sprake is van een combinatie van levering van roerende zaak en bijkomende diensten zijn art. 7:9, 7:11 en 7:19a B.W. inzake de consumentenkoop van toepassing (lid 6).

      Regeling consumentenkoop dwingend recht

      Art. 7:6 B.W. verklaart in lid 1 de bepalingen inzake de consumentenkoop van dwingend recht. Uitgezonderd zijn in lid 2 echter art. 7:12, en 7:13 lid 1 en 2, en art. 7:26 en 7:35 B.W.. Maar wanneer deze bepalingen in algemene voorwaarden worden uitgesloten wordt dat beding geacht onredelijk bezwarend te zijn.

      Art. 7:6 lid 3 B.W. beschermt de koper tegen verlies van consumentenbescherming die Richtlijn 99/44/EG biedt. De wetgever is verplicht deze bescherming op te nemen. Daarmee wordt toepasselijkheid (bvb. door rechtskeuze) van ander recht met minder bescherming doorbroken. Art. 7:6a B.W. regelt de garantie en het garantiebewijs bij consumentenkoop.

      Behoud ongevraagd ter verleiding tot koop toegezonden zaak

      Degene aan wie een zaak ongevraagd is toegezonden, is – ongeacht enige andersluidende mededeling van de verzender – bevoegd de zaak om niet te behouden, als de ontvanger van de zaak redelijkerwijze mag aannemen dat deze toezending is geschied ten einde hem tot een koop te bewegen, tenzij het hem is toe te rekenen dat de toezending is geschied (art. 7:7 lid 1 B.W.).

      Geen verplichting tot betaling ontstaat voor een natuurlijke persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit (d.w.z. een ‘consument’), bij de ongevraagde levering van zaken, financiële producten, water, gas, elektriciteit, stadsverwarming of digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd, ongeacht of de digitale inhoud individualiseerbaar is en of er feitelijke macht over kan worden uitgeoefend, dan wel de ongevraagde verrichting van diensten, als bedoeld in artikel 193i onderdeel f van Boek 6 (art. 7:7 lid 2 B.W.). Stilzitten van de consument kan niet als aanvaarding worden aangemerkt.

      Terugsturen kan worden gedaan op kosten van de afzender (art. 7:7 lid 3 B.W.).

      Consumentenkoop nieuwbouwwoning

      Wordt een nieuw gebouwde of te bouwen woning, bestaande uit een onroerende zaak of bestanddeel daarvan, verkocht en is de koper een consument (zie art. 7:7 B.W.), dan zijn art 7:767 B.W. en art. 7:768 B.W. van overeenkomstige toepassing.

      Dat betekent, dat het voorschot voor aanvang niet meer dan 10% mag zijn en betalingen waartoe de opdrachtgever wordt verplicht moeten overeenstemmen met de waarde van de aan de opdrachtgever overgedragen goederen of gelijke tred houden met de voortgang van de bouw. En de opdrachtgever heeft het recht ten hoogste 5% van de aanneemsom in te houden op de laatste termijn(en) en dit bedrag in depot te storten bij een notaris in plaats van het aan de aannemer te betalen. Zie de pagina Bijzondere bedingen woningbouw consument.

      Hiervan kan niet ten nadele van de koper worden afgeweken, behoudens bij een standaardregeling als bedoeld in artikel 214 van Boek 6 (art. 7:8 B.W.)..

      Auteur & Last edit

      [MdV, 3-09-2018; laatste bewerking 25-04-2023]

      Algemene bepalingen koopovereenkomst (Afd. 1, Titel 1, Boek 7 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!