Voorlopige voorzieningen scheidingszaken (Par. 2, Afd. 2, Titel 6, Boek III Rv.)
Inleiding voorlopige voorzieningen scheidingszaken
Tijdens de echtscheidingsprocedure moeten dikwijls voorlopige voorzieningen worden getroffen. Wie blijft er in de echtelijke woning wonen, wie zorgt voor de kinderen enz.. Deze voorzieningen zijn geregeld in Par. 2, Afd. 2, Titel 6, Boek 3 Rv.. Deze Par. omvat effectief 6 artikelen (art. 821 Rv. tot en met art. 826 Rv.). Een aantal bepalingen is al in 1993 vervallen.
Iedere echtgenoot kan voorlopige voorzieningen vragen
De echtscheidingsprocedure kent een eigen regeling voor voorlopige voorzieningen, naast de algemene regeling van art. 223 Rv. voor dagvaardingsprocedures (zie de pagina Voorlopige voorzieningen). Overigens geldt die bepaling ook in gewone verzoekschriftprocedures, niet zijnde familiezaken.
Ieder van de echtgenoten kan voorlopige voorzieningen vragen (art. 821 lid 1 Rv.). Deze gelden voor de duur van de echtscheidingsprocedure. Het verzoek kan worden gedaan zo lang de procedure loopt (art. 821 lid 1 Rv.).
Bij voorlopige voorzieningen is het belangrijk niet te vergeten die voorzieningen niet alleen te vragen als voorlopige voorziening, maar ook in het petitum van de hoofdzaak. Want na de eindbeschikking eindigen de voorlopige voorzieningen. Dan moet er dus een regeling in de eindbeschikking worden gevraagd waarmee de met de voorlopige voorziening gevraagde maatregel definitief geregeld wordt.
Behandeling voorlopige voorziening echtscheiding binnen 3 weken
Het verzoek voor het treffen van een voorlopige voorziening moet niet later dan 3 weken na het verzoek ter zitting worden behandeld (art. 821 lid 2 Rv.). De rechter beslist zo spoedig mogelijk na de behandeling ter zitting (art. 821 lid 3 Rv.).
Verzoek voorlopige voorzieningen echtscheiding voor begin van de echtscheidingsprocedure
Het verzoek om voorlopige voorzieningen kan ook al gedaan worden gedaan voordat de procedure tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is aangevangen. De daarop gegeven beschikking verliest haar kracht als er niet binnen 4 weken een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingediend (art. 821 lid 4 Rv.). Art. 810 Rv. (advies Raad voor de Kinderbescherming) en art. 812 Rv. (‘afgifte’ van de minderjarige aan de ouder aan wie het gezag is toegewezen) gelden ook hier.
Zie ook de pagina Rechtspleging in andere dan scheidingszaken.
Voorzieningen kinderen, alimentatie en echtelijke woning tijdens echtscheidingsprocedure
De rechter kan voor de duur van de procedure voorlopige voorzieningen geven over (art. 822 lid 1 Rv.)
a. toewijzing van het gebruik van de echtelijke woning aan één van de echtgenoten;
b. het overhandigen van de spullen voor dagelijks gebruik van de andere echtgenoot en van de kinderen;
c. bepalen wie de minderjarige kinderen (die van hen beiden zijn) wordt toegewezen, met een onderhoudsbijdrage. Daarbij kan ook ‘afgifte’ van het kind gelast worden (vgl. art. 812 lid 1 Rv.);
d. een omgangsregeling met betrekking tot de minderjarige kinderen;
e. het bedrag van de alimentatie voor de andere echtgenoot.
Deze voorzieningen vangen aan op de dag van betekening van de beschikking aan de andere echtgenoot, tenzij de rechter een latere dag bepaalt (art. 822 lid 2 Rv.).
Ondertoezichtstelling kind tijdens echtscheidingsprocedure
De rechter kan ook beslissen een kind onder toezicht te stellen (‘OTS’) (art. 823 lid 1 Rv.).
In art. 823 lid 2 Rv. staat: “Artikel 826 Rv. is niet van toepassing.” Dat klinkt een beetje absoluut, maar het laat zich denken dat dit artikel niet van toepassing is in het geval van ondertoezichtstelling. Meestal zet de wetgever dat wel met zoveel woorden in de wettekst maar hier dus even niet.
Wijziging of intrekking voorlopige voorzieningen echtscheidingsprocedure
Tegen de beschikking tot het treffen van voorlopige voorzieningen in de echtscheidingsprocedure staat geen hoger beroep open (art. 824 lid 1 Rv.). Dit behoudens cassatie in het belang der wet, maar daarvoor ligt het initiatief niet bij partijen (zie de pagina Cassabiliteit). De wetgever acht het niet in het belang van de minderjarigen en/of de proceseconomie als hierover onzekerheid over blijft bestaan tijdens de procedure.
Wel kan de rechter – op verzoek van één of beide echtgenoten – getroffen voorlopige voorzieningen intrekken of wijzigen (art. 824 lid 2 Rv.). Art. 821 lid 2 t/m 5 Rv. (zie boven) geldt dan ook hier.
Er moet wel sprake zijn van een situatie, dat de omstandigheden na de dagtekening der beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven.
In de zaak leidend tot Hof Arnhem 10 mei 2022 (maatwerk alimentatie) wijzigt het Hof een door de rechtbank vastgestelde voorlopige voorziening, ondanks dat dit volgens de wet niet kan. Het systeem van de wet is, dat dit alleen door het gerecht zelf kan. Het Hof haalt hiervoor het Procesreglement van stal:
“5.17 Artikel 824 lid 2 Rv voorziet niet in het geval, zoals thans aan de orde, waarin aan het hof wordt verzocht een door de rechtbank gegeven beschikking betreffende voorlopige voorzieningen te wijzigen. Een redelijke en op de praktijk toegesneden wetstoepassing brengt echter mee dat het hof onder omstandigheden een dergelijk verzoek toch kan beoordelen. Artikel 2.6.5 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven vormt van zo een redelijke en op de praktijk toegesneden wetstoepassing de resultante. Hierin wordt bepaald, voor zover hier van belang, dat om proceseconomische redenen bij het hof wijziging kan worden verzocht van een voorlopige voorziening die de rechtbank heeft gegeven, indien het hoger beroep van de hoofdzaak bij het hof aanhangig is en er voldoende samenhang bestaat tussen de voorziening waarvan wijziging wordt verzocht en de hoofdzaak.”
Dat is op zich wel apart, want een procesreglement is geen wettelijke regeling, maar opgesteld door de Rechtspraak. Feitelijk kan de rechter niet door eigen regels te verzinnen buiten de wet om iets mogelijk maken, waar de wet niet in voorziet. Maar het is wel praktisch.
Inzagerecht partijen voorlopige voorzieningen echtscheidingsprocedure
De wet bepaalt dat als belanghebbenden bij het recht op inzage en afschrift (ex art. 290 Rv.) in stukken met betrekking tot het verzoek voorlopige voorzieningen in ieder geval worden aangemerkt de echtgenoten (art. 825 Rv.). Zie voor art. 290 Rv. de pagina Verloop verzoekschriftprocedure. In zaken betreffende minderjarigen is art. 811 Rv. van overeenkomstige toepassing.
Zie voor deze laatste bepaling de pagina Rechtspleging in andere dan scheidingszaken bij het kopje Recht op inzage bij procedures inzake minderjarigen.
Verval van de voorlopige voorzieningen in echtscheidingszaken
Bij het opstellen van een verzoekschrift in scheidingszaken met voorlopige voorzieningen moet er goed rekenschap van gegeven worden, dat de voorlopige voorzieningen van rechtswege eindigen zodra er een eindbeschikking wordt gegeven. Je moet dus niet vergeten om de definitieve voorziening ook in het verzoek op te nemen, zodat de rechtbank daarover een beslissing neemt. Die definitieve voorziening treedt dan in de plaats van de vervallen voorlopige voorziening. Vergeet je dat, dan heb je helemaal geen voorziening meer en is Leiden in last.
De voorlopige voorzieningen verliezen ingevolge art. 826 lid 1 Rv. hun kracht zodra de beschikking waarbij de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed is uitgesproken, wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand onderscheidenlijk het huwelijksgoederenregister als bedoeld in art. 1:116 B.W., of zodra de mogelijkheid daartoe vervalt.
Met dien verstande dat:
a. de voorlopige voorziening tot uitsluitend gebruik van de echtelijke woning (ex art. 822 lid 1 aanhef en sub a Rv.) haar kracht behoudt totdat de beslissing op een verzoek tot toewijzing van het huurrecht aan een echtgenoot bij medehuurderschap als bedoeld in art. 7:266 lid 5 B.W., indien dit verzoek is gedaan, in kracht van gewijsde gaat;
b. indien een verzoek tot voorziening in het gezag is gedaan of door de rechter ambtshalve in het gezag wordt voorzien, de voorlopige voorzieningen die op de kinderen betrekking hebben, hun kracht behouden totdat het gezag overeenkomstig art. 1:253p B.W. is begonnen;
c. de voorlopige voorziening tot toekenning van alimentatie bedoeld in art. 822 lid 1 aanhef en sub e Rv. haar kracht behoudt totdat de beslissing op een verzoek tot toekenning van alimentatie als bedoeld in art. 1:156 B.W., indien dit verzoek is gedaan, in kracht van gewijsde gaat.
Zie voor de medehuur (sub a) ook de pagina Medehuur en voortzetting van de huur. Zie voor het gezag over minderjarige kinderen de pagina Gemeenschappelijke bepalingen gezagsuitoefening ouder(s), het kopje Aanvang gezag. Zie voor de pagina Echtscheiding, het kopje Alimentatie na echtscheiding.
Verval voorlopige voorzieningen bij intrekking verzoek tot (echt)scheiding
De voorlopige voorzieningen verliezen eveneens hun kracht zodra een verzoek tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed wordt ingetrokken, alsmede zodra een beschikking waarbij een verzoek tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed wordt afgewezen, in kracht van gewijsde gaat (art. 826 lid 2 Rv.).
Wetswijziging per 1 juli 2023
Met de wetswijziging inzake het tegengaan van huwelijkse gevangenschap en enige andere wetten (Stb. 2023, 84) is de laatste zin van art. 826 Rv. ingekort tot: “indien dit verzoek is gedaan in kracht van gewijsde gaat.”
Auteur & Last edit
[MdV, 6-07-2018; laatste bewerking 18-04-2024]
Voorlopige voorzieningen scheidingszaken (Par. 2, Afd. 2, Titel 6, Boek III Rv.)
Inleiding voorlopige voorzieningen scheidingszaken
Tijdens de echtscheidingsprocedure moeten dikwijls voorlopige voorzieningen worden getroffen. Wie blijft er in de echtelijke woning wonen, wie zorgt voor de kinderen enz.. Deze voorzieningen zijn geregeld in Par. 2, Afd. 2, Titel 6, Boek 3 Rv.. Deze Par. omvat effectief 6 artikelen (art. 821 Rv. tot en met art. 826 Rv.). Een aantal bepalingen is al in 1993 vervallen.
Iedere echtgenoot kan voorlopige voorzieningen vragen
De echtscheidingsprocedure kent een eigen regeling voor voorlopige voorzieningen, naast de algemene regeling van art. 223 Rv. voor dagvaardingsprocedures (zie de pagina Voorlopige voorzieningen). Overigens geldt die bepaling ook in gewone verzoekschriftprocedures, niet zijnde familiezaken.
Ieder van de echtgenoten kan voorlopige voorzieningen vragen (art. 821 lid 1 Rv.). Deze gelden voor de duur van de echtscheidingsprocedure. Het verzoek kan worden gedaan zo lang de procedure loopt (art. 821 lid 1 Rv.).
Bij voorlopige voorzieningen is het belangrijk niet te vergeten die voorzieningen niet alleen te vragen als voorlopige voorziening, maar ook in het petitum van de hoofdzaak. Want na de eindbeschikking eindigen de voorlopige voorzieningen. Dan moet er dus een regeling in de eindbeschikking worden gevraagd waarmee de met de voorlopige voorziening gevraagde maatregel definitief geregeld wordt.
Behandeling voorlopige voorziening echtscheiding binnen 3 weken
Het verzoek voor het treffen van een voorlopige voorziening moet niet later dan 3 weken na het verzoek ter zitting worden behandeld (art. 821 lid 2 Rv.). De rechter beslist zo spoedig mogelijk na de behandeling ter zitting (art. 821 lid 3 Rv.).
Verzoek voorlopige voorzieningen echtscheiding voor begin van de echtscheidingsprocedure
Het verzoek om voorlopige voorzieningen kan ook al gedaan worden gedaan voordat de procedure tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is aangevangen. De daarop gegeven beschikking verliest haar kracht als er niet binnen 4 weken een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingediend (art. 821 lid 4 Rv.). Art. 810 Rv. (advies Raad voor de Kinderbescherming) en art. 812 Rv. (‘afgifte’ van de minderjarige aan de ouder aan wie het gezag is toegewezen) gelden ook hier.
Zie ook de pagina Rechtspleging in andere dan scheidingszaken.
Voorzieningen kinderen, alimentatie en echtelijke woning tijdens echtscheidingsprocedure
De rechter kan voor de duur van de procedure voorlopige voorzieningen geven over (art. 822 lid 1 Rv.)
a. toewijzing van het gebruik van de echtelijke woning aan één van de echtgenoten;
b. het overhandigen van de spullen voor dagelijks gebruik van de andere echtgenoot en van de kinderen;
c. bepalen wie de minderjarige kinderen (die van hen beiden zijn) wordt toegewezen, met een onderhoudsbijdrage. Daarbij kan ook ‘afgifte’ van het kind gelast worden (vgl. art. 812 lid 1 Rv.);
d. een omgangsregeling met betrekking tot de minderjarige kinderen;
e. het bedrag van de alimentatie voor de andere echtgenoot.
Deze voorzieningen vangen aan op de dag van betekening van de beschikking aan de andere echtgenoot, tenzij de rechter een latere dag bepaalt (art. 822 lid 2 Rv.).
Ondertoezichtstelling kind tijdens echtscheidingsprocedure
De rechter kan ook beslissen een kind onder toezicht te stellen (‘OTS’) (art. 823 lid 1 Rv.).
In art. 823 lid 2 Rv. staat: “Artikel 826 Rv. is niet van toepassing.” Dat klinkt een beetje absoluut, maar het laat zich denken dat dit artikel niet van toepassing is in het geval van ondertoezichtstelling. Meestal zet de wetgever dat wel met zoveel woorden in de wettekst maar hier dus even niet.
Wijziging of intrekking voorlopige voorzieningen echtscheidingsprocedure
Tegen de beschikking tot het treffen van voorlopige voorzieningen in de echtscheidingsprocedure staat geen hoger beroep open (art. 824 lid 1 Rv.). Dit behoudens cassatie in het belang der wet, maar daarvoor ligt het initiatief niet bij partijen (zie de pagina Cassabiliteit). De wetgever acht het niet in het belang van de minderjarigen en/of de proceseconomie als hierover onzekerheid over blijft bestaan tijdens de procedure.
Wel kan de rechter – op verzoek van één of beide echtgenoten – getroffen voorlopige voorzieningen intrekken of wijzigen (art. 824 lid 2 Rv.). Art. 821 lid 2 t/m 5 Rv. (zie boven) geldt dan ook hier.
Er moet wel sprake zijn van een situatie, dat de omstandigheden na de dagtekening der beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven.
In de zaak leidend tot Hof Arnhem 10 mei 2022 (maatwerk alimentatie) wijzigt het Hof een door de rechtbank vastgestelde voorlopige voorziening, ondanks dat dit volgens de wet niet kan. Het systeem van de wet is, dat dit alleen door het gerecht zelf kan. Het Hof haalt hiervoor het Procesreglement van stal:
“5.17 Artikel 824 lid 2 Rv voorziet niet in het geval, zoals thans aan de orde, waarin aan het hof wordt verzocht een door de rechtbank gegeven beschikking betreffende voorlopige voorzieningen te wijzigen. Een redelijke en op de praktijk toegesneden wetstoepassing brengt echter mee dat het hof onder omstandigheden een dergelijk verzoek toch kan beoordelen. Artikel 2.6.5 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven vormt van zo een redelijke en op de praktijk toegesneden wetstoepassing de resultante. Hierin wordt bepaald, voor zover hier van belang, dat om proceseconomische redenen bij het hof wijziging kan worden verzocht van een voorlopige voorziening die de rechtbank heeft gegeven, indien het hoger beroep van de hoofdzaak bij het hof aanhangig is en er voldoende samenhang bestaat tussen de voorziening waarvan wijziging wordt verzocht en de hoofdzaak.”
Dat is op zich wel apart, want een procesreglement is geen wettelijke regeling, maar opgesteld door de Rechtspraak. Feitelijk kan de rechter niet door eigen regels te verzinnen buiten de wet om iets mogelijk maken, waar de wet niet in voorziet. Maar het is wel praktisch.
Inzagerecht partijen voorlopige voorzieningen echtscheidingsprocedure
De wet bepaalt dat als belanghebbenden bij het recht op inzage en afschrift (ex art. 290 Rv.) in stukken met betrekking tot het verzoek voorlopige voorzieningen in ieder geval worden aangemerkt de echtgenoten (art. 825 Rv.). Zie voor art. 290 Rv. de pagina Verloop verzoekschriftprocedure. In zaken betreffende minderjarigen is art. 811 Rv. van overeenkomstige toepassing.
Zie voor deze laatste bepaling de pagina Rechtspleging in andere dan scheidingszaken bij het kopje Recht op inzage bij procedures inzake minderjarigen.
Verval van de voorlopige voorzieningen in echtscheidingszaken
Bij het opstellen van een verzoekschrift in scheidingszaken met voorlopige voorzieningen moet er goed rekenschap van gegeven worden, dat de voorlopige voorzieningen van rechtswege eindigen zodra er een eindbeschikking wordt gegeven. Je moet dus niet vergeten om de definitieve voorziening ook in het verzoek op te nemen, zodat de rechtbank daarover een beslissing neemt. Die definitieve voorziening treedt dan in de plaats van de vervallen voorlopige voorziening. Vergeet je dat, dan heb je helemaal geen voorziening meer en is Leiden in last.
De voorlopige voorzieningen verliezen ingevolge art. 826 lid 1 Rv. hun kracht zodra de beschikking waarbij de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed is uitgesproken, wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand onderscheidenlijk het huwelijksgoederenregister als bedoeld in art. 1:116 B.W., of zodra de mogelijkheid daartoe vervalt.
Met dien verstande dat:
a. de voorlopige voorziening tot uitsluitend gebruik van de echtelijke woning (ex art. 822 lid 1 aanhef en sub a Rv.) haar kracht behoudt totdat de beslissing op een verzoek tot toewijzing van het huurrecht aan een echtgenoot bij medehuurderschap als bedoeld in art. 7:266 lid 5 B.W., indien dit verzoek is gedaan, in kracht van gewijsde gaat;
b. indien een verzoek tot voorziening in het gezag is gedaan of door de rechter ambtshalve in het gezag wordt voorzien, de voorlopige voorzieningen die op de kinderen betrekking hebben, hun kracht behouden totdat het gezag overeenkomstig art. 1:253p B.W. is begonnen;
c. de voorlopige voorziening tot toekenning van alimentatie bedoeld in art. 822 lid 1 aanhef en sub e Rv. haar kracht behoudt totdat de beslissing op een verzoek tot toekenning van alimentatie als bedoeld in art. 1:156 B.W., indien dit verzoek is gedaan, in kracht van gewijsde gaat.
Zie voor de medehuur (sub a) ook de pagina Medehuur en voortzetting van de huur. Zie voor het gezag over minderjarige kinderen de pagina Gemeenschappelijke bepalingen gezagsuitoefening ouder(s), het kopje Aanvang gezag. Zie voor de pagina Echtscheiding, het kopje Alimentatie na echtscheiding.
Verval voorlopige voorzieningen bij intrekking verzoek tot (echt)scheiding
De voorlopige voorzieningen verliezen eveneens hun kracht zodra een verzoek tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed wordt ingetrokken, alsmede zodra een beschikking waarbij een verzoek tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed wordt afgewezen, in kracht van gewijsde gaat (art. 826 lid 2 Rv.).
Wetswijziging per 1 juli 2023
Met de wetswijziging inzake het tegengaan van huwelijkse gevangenschap en enige andere wetten (Stb. 2023, 84) is de laatste zin van art. 826 Rv. ingekort tot: “indien dit verzoek is gedaan in kracht van gewijsde gaat.”
Auteur & Last edit
[MdV, 6-07-2018; laatste bewerking 18-04-2024]
Voorlopige voorzieningen scheidingszaken (Par. 2, Afd. 2, Titel 6, Boek III Rv.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!