Pagina inhoud

    Verbeteren of aanvullen procesinleiding en verwijzing (Afd. 8, Titel 1, Boek 1 Rv.)

    Inleiding verkeerde procesinleiding en verwijzing

    Afd. 8 van Titel 1 Boek 1 Rv. wijst de weg in de situatie, waarin de eisende partij in een procedure deze op de verkeerde manier aanhangig maakt. Onder het procesrecht vóór de invoering van digitaal procederen onder KEI dus aanbrengen met een dagvaarding waar een verzoekschrift is aangewezen, of juist omgekeerd. In een digitale procedure is het corrigeren van deze – zoals het nu heet – verkeerde “procesinleiding” eenvoudiger, maar de rechter kan binnen het digitale procesrecht nog steeds aanwijzingen geven om de foute procesinleiding te herstellen en evt. de relevante stellingen te verbeteren.

    NB: de links naar wetsartikelen verwijzen naar de niet-digitale versie van Rv.. Klik op deze link voor de digitale versie.

    Verkeerde soort procedure

    Verwijzing na verzoekschrift i.p.v. dagvaarding en vice versa

    Art. 69 Rv. (pre-KEI) voorziet in een regeling voor rechtzetten van deze verkeerde wijze van inleiding van de procedure die er als volgt uitzag/ziet. Zie voor overgangsrecht hierna.

    Artikel 69 (niet-digitaal)

    1. Indien een procedure met een verzoekschrift is ingeleid in plaats van met een dagvaarding of met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift, beveelt de rechter, zo nodig, de aanlegger binnen een door de rechter te bepalen termijn op kosten van de aanlegger het stuk waarmee de procedure is ingeleid, te verbeteren of aan te vullen.

    De procedure is aanhangig vanaf de oorspronkelijke dag van indiening of dagvaarding.

    2. De rechter beveelt voorts, zo nodig met verwijzing naar een andere kamer, dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure respectievelijk de verzoekschriftprocedure.

    3. Beveelt de rechter dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, dan bepaalt hij tevens een dag waarop de zaak op de rol zal komen. Heeft nog geen oproeping van de verweerder plaatsgevonden, dan beveelt hij dat deze dag door de aanlegger bij exploot aan de verweerder wordt aangezegd.

    4. De rechter stelt partijen, zo nodig, in de gelegenheid hun stellingen aan de dan toepasselijke procesregels aan te passen.

    5. Tegen een beslissing ingevolge het eerste, tweede, derde of vierde lid staat geen hogere voorziening open.

    De procedure wordt verwezen naar een andere kamer, en komt zo nodig (bij dagvaardingsprocedures) op de rol, waarvoor een oproep moet plaatsvinden (lid 3).

    Bij verwijzing vanuit een dagvaardingsprocedure naar een verzoekschriftprocedure kan de rechter volstaan met verwijzing naar de rekestenkamer en wordt de procedure daar voortgezet, met inachtneming van art. 69 lid 1 (verbetering/aanvulling door verzoeker) of lid 4 (met name voor verweerder of andere procespartijen, zoals een gevoegde partij). De griffier roept partijen dan op (zoals gebruikelijk in een verzoekschriftprocedure).

    Er wordt opnieuw griffierecht in rekening gebracht, wanneer een onderdeel van de vordering in een dagvaardingsprocedure wordt verwezen naar de rekestenkamer. En vice versa.

    De verwijzing kan ook plaatsvinden in hoger beroep (vgl. HR 1 april 2005 – alimentatieverzoek in dagvaardingszaak met overgangsrecht alimentatiezaken).

    Art. 69 Rv. (KEI) (wordt waarschijnlijk afgeschaft)

    De nieuwe bepaling kent maar drie leden en luidt als volgt:

    Artikel 69 (KEI)

    1. Indien een vordering is ingesteld volgens de regels van de verzoekprocedure of een verzoek is ingediend volgens de regels van de vorderingsprocedure, deelt de rechter, zo nodig, de eiser of verzoeker mede dat deze op eigen kosten binnen een termijn van twee weken de procesinleiding dient te verbeteren of aan te vullen en dat eiser zo nodig de verweerder dient op te roepen binnen een termijn van vier weken.
    De procedure is aanhangig vanaf de oorspronkelijke dag van indiening van de procesinleiding.

    2. De rechter stelt partijen, zo nodig, in de gelegenheid hun stellingen aan de dan toepasselijke procesregels aan te passen.

    3. Tegen een beslissing ingevolge het eerste en tweede lid staat geen hogere voorziening open.

    Het verschil schuilt met name in het afschaffen van de leden 2 en 3 van de regeling voor invoering van digitaal procederen, omdat procedures thans binnen hetzelfde digitale platform worden afgehandeld en de procesregels meer geüniformeerd zijn voor beide soorten procedures.

    Overgangsrecht

    Het overgangsrecht is wat onduidelijk. Kijkend naar Overheid Wetten lijkt het nieuwe art. 69 Rv. al te gelden, maar bij de wetsinformatie staat dat dit alleen geldt voor “vorderingsprocedures bij de Hoge Raad” (art. II Besluit d.d. 25 januari 2017 Iwtr., Stb. 2017/16). Art. I, onder W betreft nl. art. 69 Rv..

    Het Overgangsrecht is verder te vinden in de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Burgerlijk Procesrecht, te vinden in Stb. 2016, 288. Art. III luidt:

    ARTIKEL III

    1. Ten aanzien van een procedure bij de civiele rechter waarbij het exploot voor de datum van inwerkingtreding van deze wet rechtsgeldig is betekend, blijft het recht van toepassing zoals dat voor die datum gold.

    2. Ten aanzien van een procedure bij de civiele rechter waarbij voor de datum van inwerkingtreding van deze wet een verzoekschrift bij de rechter is ingediend, een beroepschrift bij het gerechtshof is ingediend of een verzoekschrift bij de Hoge Raad is ingediend, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wet.

    Het Overgangsrecht voor bestuursrechtelijke procedures is opgenomen in Artikel IV van die wet.

    Niet-ontvankelijkheid: bestuursrechtelijke weg

    Een verzoek of eis bij dagvaarding kan ook niet-ontvankelijk worden verklaard, wanneer er een bestuursrechtelijke procedure gevolgd had moeten worden. Wanneer dit de grond voor niet-ontvankelijkheid is, dan vermeldt de rechter dit in diens beslissing (art. 70 lid 1 Rv.).

    In de geest van het bestuursrecht moet de rechter – als er onduidelijkheid kon bestaan over de juiste rechtsingang – hoe wel op juiste wijze (bestuursrechtelijk) kan worden voortgegaan (lid 2).

    De termijn voor de bestuursrechtelijke procedure vangt dan aan met aanvang van de dag nadat de beslissing van de civiele rechter onherroepelijk geworden is (lid 3).

    Kantonzaken

    Is een zaak voor de Kantonrechter gebracht (waar geen verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat geldt, zie de pagina Kantonzaken), terwijl de handelskamer bevoegd is, dan verwijst de Kantonrechter de zaak naar de juiste kamer (art. 71 lid 1 Rv.). Bij het formuleren van de vordering moet worden opgelet op de competentiegrens. In Rb. Amsterdam 26 oktober 2020 heeft eiser dit goed gedaan: het incident tot verwijzing naar de handelskamer wordt afgewezen (de hoofdsom had ook EUR 25.000 mogen zijn). De rente vanaf de dagvaarding niet relevant is in dit verband; wordt als hoofdsom het maximale bedrag gevorderd en daarnaast buitengerechtelijke kosten en/of rente die is vervallen vóór de dagvaarding, dan gaat het wel fout en wordt de competentiegrens overschreden.

    Hetzelfde geldt voor bepaling van het griffierecht: daarbij telt de rente vanaf de dagvaarding niet mee (zie de website van de Rechtspraak).

    Dit kan de rechter ambtshalve beslissen, of op verzoek van een procespartij. In een dagvaardingszaak werpt de procespartij daartoe een zgn. bevoegdheidsincident op (zie de pagina Incidenten dagvaardingsprocedure).

    Verwijzing van handelskamer naar Kanton

    Als een zaak die bij een andere kamer (bvb. de handelskamer) van de rechtbank is ingediend, behandeld moet worden door de Kantonrechter, dan verwijst de andere kamer naar de afdeling Kanton (lid 2). Daar geldt dan niet meer de verplichte procesvertegenwoordiging. Ook hier kan dit hetzij ambtshalve of op verzoek van een procespartij gebeuren.

    De vraag of verwijzing nodig is, beoordeelt de rechter aan de hand van een voorlopig oordeel over het geschil (lid 3).

    In de beslissing tot verwijzing vermeldt de rechter op welke wijze partijen in de procedure moeten verschijnen.

    Ook vermeldt de rechter in de beslissing:

    – het (eventuele) griffierecht of het verhoogde griffierecht dat ingevolge art. 8 Wet griffierechten burgerlijke zaken van partijen wordt geheven en

    – binnen welke termijn dit griffierecht of dit verhoogde griffierecht betaald dient te worden;

    – de aanzeggingen van art. 111, tweede lid, aanhef en sub k en l Rv. zijn van overeenkomstige toepassing;

    – in geval van een dagvaardingsprocedure vermeldt de rechter tevens een nieuwe roldatum;

    – en beveelt hij, indien tegen de gedaagde verstek is verleend, dat deze door de eiser bij exploot aan de gedaagde wordt aangezegd onder betekening van de beslissing tot verwijzing.

    Verwijzing Kanton naar rechtbank

    De verwijzing door de Kantonrechter naar de rechtbank gaat “automatisch”: de zaak komt op de (handels)rol te staan, en partijen moeten dan advocaat stellen. Mochten zich voor de eisende partij geen advocaat stellen, dan wordt eerst twee weken aangehouden, en wanneer er zich dan nog steeds niemand voor eiser meldt, wordt de procedure ambtshalve geroyeerd.

    Stelt zich bij een verstekzaak (dus na ambtshalve verwijzing) niemand voor gedaagde, dan moet – als gedaagde niet bij exploot is opgeroepen – alsnog oproeping plaatsvinden. Zie art. 3.6 e.v. Landelijk procesreglement dagvaardingszaken rechtbanken.

    Doorgaans zal de zaak voor antwoord aan de zijde van gedaagde staan. De advocaat van gedaagde krijgt nadat deze zich heeft gesteld een uitstel van 6 weken (art. 3.9 aanhef en sub 1 procesreglement). Partijen moeten het hogere griffierecht binnen vier weken betalen (art. 3.9 aanhef en sub 2). Wanneer een partij dit niet doet, dan vindt een aanhouding plaats voor uitlating van partijen over de gevolgen van de niet-betaling.

    Betaalt eiser niet, dan wordt ingevolge art. 127a Rv. op de eerstvolgende roldatum aan gedaagde in beginsel ontslag van instantie verleend en wordt eiser in de proceskosten veroordeeld. Tegen de gedaagde, die niet betaalt, wordt verstek verleend. Dit tenzij de rechter aanleiding ziet tot een andere beslissing op grond van art. 127a lid 3 Rv..

    Verwijzing Kanton naar rechtbank waar KEI geldt

    Wanneer een procedure bij de Kantonrechter is gestart – en dus met een dagvaarding is ingeleid – en wordt verwezen naar rechtbank Midden Nederland of rechtbank Gelderland, waar de KEI-pilot nog loopt, dan wordt de zaak toch naar de reguliere rol verwezen en als ouderwetse dagvaardingszaak voortgezet.

    Dit geldt overigens ook wanneer een procedure is aangebracht bij een relatief onbevoegde rechtbank waar de KEI-pilot niet loopt en de procedure vervolgens na een bevoegdheidsincident naar rechtbank Midden Nederland of rechtbank Gelderland wordt verwezen.

    Bindend en geen hoger beroep

    De beslissing tot verwijzing is voor de rechter naar wie is verwezen bindend. Die mag dus niet weer terugverwijzen. Er staat geen rechtsmiddel open tegen de verwijzing (art. 71 lid 5 Rv.).

    Onbevoegdverklaring

    De rechter kan zich ook onbevoegd verklaren van een vordering kennis te nemen, als de zaak niet tot zijn absolute bevoegdheid behoort (art. 72 Rv.).  In dat geval zal hij – als een andere rechter wel bevoegd is – de zaak verwijzen (art. 73 Rv.). Zie ook de pagina Relatieve bevoegdheid voor het verschil tussen absolute en relatieve bevoegdheid.

    Rechtspraak

    Rb. Alkmaar d.d. 25 juni 2008. De inleider van een bezwaar tegen een verleend exequatur had dit bij dagvaarding gedaan, maar de wet was gewijzigd en het moest nu bij verzoekschrift. Overigens een achterhaald voorbeeld, want de exequaturprocedure is ook niet meer nodig (zie de pagina over exequatur). Maar het principe van de wijziging in de procesvorm kan men hier in werking zien.

    HR 1 april 2005 – alimentatieverzoek in dagvaardingszaak (met overgangsrecht alimentatiezaken). Verzoek moet worden verwezen, ook als dit pas in hoger beroep aan de orde komt.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 4-05-2017]

    Verbeteren of aanvullen procesinleiding en verwijzing (Afd. 8, Titel 1, Boek 1 Rv.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Verbeteren of aanvullen procesinleiding en verwijzing (Afd. 8, Titel 1, Boek 1 Rv.)

      Inleiding verkeerde procesinleiding en verwijzing

      Afd. 8 van Titel 1 Boek 1 Rv. wijst de weg in de situatie, waarin de eisende partij in een procedure deze op de verkeerde manier aanhangig maakt. Onder het procesrecht vóór de invoering van digitaal procederen onder KEI dus aanbrengen met een dagvaarding waar een verzoekschrift is aangewezen, of juist omgekeerd. In een digitale procedure is het corrigeren van deze – zoals het nu heet – verkeerde “procesinleiding” eenvoudiger, maar de rechter kan binnen het digitale procesrecht nog steeds aanwijzingen geven om de foute procesinleiding te herstellen en evt. de relevante stellingen te verbeteren.

      NB: de links naar wetsartikelen verwijzen naar de niet-digitale versie van Rv.. Klik op deze link voor de digitale versie.

      Verkeerde soort procedure

      Verwijzing na verzoekschrift i.p.v. dagvaarding en vice versa

      Art. 69 Rv. (pre-KEI) voorziet in een regeling voor rechtzetten van deze verkeerde wijze van inleiding van de procedure die er als volgt uitzag/ziet. Zie voor overgangsrecht hierna.

      Artikel 69 (niet-digitaal)

      1. Indien een procedure met een verzoekschrift is ingeleid in plaats van met een dagvaarding of met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift, beveelt de rechter, zo nodig, de aanlegger binnen een door de rechter te bepalen termijn op kosten van de aanlegger het stuk waarmee de procedure is ingeleid, te verbeteren of aan te vullen.

      De procedure is aanhangig vanaf de oorspronkelijke dag van indiening of dagvaarding.

      2. De rechter beveelt voorts, zo nodig met verwijzing naar een andere kamer, dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure respectievelijk de verzoekschriftprocedure.

      3. Beveelt de rechter dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, dan bepaalt hij tevens een dag waarop de zaak op de rol zal komen. Heeft nog geen oproeping van de verweerder plaatsgevonden, dan beveelt hij dat deze dag door de aanlegger bij exploot aan de verweerder wordt aangezegd.

      4. De rechter stelt partijen, zo nodig, in de gelegenheid hun stellingen aan de dan toepasselijke procesregels aan te passen.

      5. Tegen een beslissing ingevolge het eerste, tweede, derde of vierde lid staat geen hogere voorziening open.

      De procedure wordt verwezen naar een andere kamer, en komt zo nodig (bij dagvaardingsprocedures) op de rol, waarvoor een oproep moet plaatsvinden (lid 3).

      Bij verwijzing vanuit een dagvaardingsprocedure naar een verzoekschriftprocedure kan de rechter volstaan met verwijzing naar de rekestenkamer en wordt de procedure daar voortgezet, met inachtneming van art. 69 lid 1 (verbetering/aanvulling door verzoeker) of lid 4 (met name voor verweerder of andere procespartijen, zoals een gevoegde partij). De griffier roept partijen dan op (zoals gebruikelijk in een verzoekschriftprocedure).

      Er wordt opnieuw griffierecht in rekening gebracht, wanneer een onderdeel van de vordering in een dagvaardingsprocedure wordt verwezen naar de rekestenkamer. En vice versa.

      De verwijzing kan ook plaatsvinden in hoger beroep (vgl. HR 1 april 2005 – alimentatieverzoek in dagvaardingszaak met overgangsrecht alimentatiezaken).

      Art. 69 Rv. (KEI) (wordt waarschijnlijk afgeschaft)

      De nieuwe bepaling kent maar drie leden en luidt als volgt:

      Artikel 69 (KEI)

      1. Indien een vordering is ingesteld volgens de regels van de verzoekprocedure of een verzoek is ingediend volgens de regels van de vorderingsprocedure, deelt de rechter, zo nodig, de eiser of verzoeker mede dat deze op eigen kosten binnen een termijn van twee weken de procesinleiding dient te verbeteren of aan te vullen en dat eiser zo nodig de verweerder dient op te roepen binnen een termijn van vier weken.
      De procedure is aanhangig vanaf de oorspronkelijke dag van indiening van de procesinleiding.

      2. De rechter stelt partijen, zo nodig, in de gelegenheid hun stellingen aan de dan toepasselijke procesregels aan te passen.

      3. Tegen een beslissing ingevolge het eerste en tweede lid staat geen hogere voorziening open.

      Het verschil schuilt met name in het afschaffen van de leden 2 en 3 van de regeling voor invoering van digitaal procederen, omdat procedures thans binnen hetzelfde digitale platform worden afgehandeld en de procesregels meer geüniformeerd zijn voor beide soorten procedures.

      Overgangsrecht

      Het overgangsrecht is wat onduidelijk. Kijkend naar Overheid Wetten lijkt het nieuwe art. 69 Rv. al te gelden, maar bij de wetsinformatie staat dat dit alleen geldt voor “vorderingsprocedures bij de Hoge Raad” (art. II Besluit d.d. 25 januari 2017 Iwtr., Stb. 2017/16). Art. I, onder W betreft nl. art. 69 Rv..

      Het Overgangsrecht is verder te vinden in de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Burgerlijk Procesrecht, te vinden in Stb. 2016, 288. Art. III luidt:

      ARTIKEL III

      1. Ten aanzien van een procedure bij de civiele rechter waarbij het exploot voor de datum van inwerkingtreding van deze wet rechtsgeldig is betekend, blijft het recht van toepassing zoals dat voor die datum gold.

      2. Ten aanzien van een procedure bij de civiele rechter waarbij voor de datum van inwerkingtreding van deze wet een verzoekschrift bij de rechter is ingediend, een beroepschrift bij het gerechtshof is ingediend of een verzoekschrift bij de Hoge Raad is ingediend, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wet.

      Het Overgangsrecht voor bestuursrechtelijke procedures is opgenomen in Artikel IV van die wet.

      Niet-ontvankelijkheid: bestuursrechtelijke weg

      Een verzoek of eis bij dagvaarding kan ook niet-ontvankelijk worden verklaard, wanneer er een bestuursrechtelijke procedure gevolgd had moeten worden. Wanneer dit de grond voor niet-ontvankelijkheid is, dan vermeldt de rechter dit in diens beslissing (art. 70 lid 1 Rv.).

      In de geest van het bestuursrecht moet de rechter – als er onduidelijkheid kon bestaan over de juiste rechtsingang – hoe wel op juiste wijze (bestuursrechtelijk) kan worden voortgegaan (lid 2).

      De termijn voor de bestuursrechtelijke procedure vangt dan aan met aanvang van de dag nadat de beslissing van de civiele rechter onherroepelijk geworden is (lid 3).

      Kantonzaken

      Is een zaak voor de Kantonrechter gebracht (waar geen verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat geldt, zie de pagina Kantonzaken), terwijl de handelskamer bevoegd is, dan verwijst de Kantonrechter de zaak naar de juiste kamer (art. 71 lid 1 Rv.). Bij het formuleren van de vordering moet worden opgelet op de competentiegrens. In Rb. Amsterdam 26 oktober 2020 heeft eiser dit goed gedaan: het incident tot verwijzing naar de handelskamer wordt afgewezen (de hoofdsom had ook EUR 25.000 mogen zijn). De rente vanaf de dagvaarding niet relevant is in dit verband; wordt als hoofdsom het maximale bedrag gevorderd en daarnaast buitengerechtelijke kosten en/of rente die is vervallen vóór de dagvaarding, dan gaat het wel fout en wordt de competentiegrens overschreden.

      Hetzelfde geldt voor bepaling van het griffierecht: daarbij telt de rente vanaf de dagvaarding niet mee (zie de website van de Rechtspraak).

      Dit kan de rechter ambtshalve beslissen, of op verzoek van een procespartij. In een dagvaardingszaak werpt de procespartij daartoe een zgn. bevoegdheidsincident op (zie de pagina Incidenten dagvaardingsprocedure).

      Verwijzing van handelskamer naar Kanton

      Als een zaak die bij een andere kamer (bvb. de handelskamer) van de rechtbank is ingediend, behandeld moet worden door de Kantonrechter, dan verwijst de andere kamer naar de afdeling Kanton (lid 2). Daar geldt dan niet meer de verplichte procesvertegenwoordiging. Ook hier kan dit hetzij ambtshalve of op verzoek van een procespartij gebeuren.

      De vraag of verwijzing nodig is, beoordeelt de rechter aan de hand van een voorlopig oordeel over het geschil (lid 3).

      In de beslissing tot verwijzing vermeldt de rechter op welke wijze partijen in de procedure moeten verschijnen.

      Ook vermeldt de rechter in de beslissing:

      – het (eventuele) griffierecht of het verhoogde griffierecht dat ingevolge art. 8 Wet griffierechten burgerlijke zaken van partijen wordt geheven en

      – binnen welke termijn dit griffierecht of dit verhoogde griffierecht betaald dient te worden;

      – de aanzeggingen van art. 111, tweede lid, aanhef en sub k en l Rv. zijn van overeenkomstige toepassing;

      – in geval van een dagvaardingsprocedure vermeldt de rechter tevens een nieuwe roldatum;

      – en beveelt hij, indien tegen de gedaagde verstek is verleend, dat deze door de eiser bij exploot aan de gedaagde wordt aangezegd onder betekening van de beslissing tot verwijzing.

      Verwijzing Kanton naar rechtbank

      De verwijzing door de Kantonrechter naar de rechtbank gaat “automatisch”: de zaak komt op de (handels)rol te staan, en partijen moeten dan advocaat stellen. Mochten zich voor de eisende partij geen advocaat stellen, dan wordt eerst twee weken aangehouden, en wanneer er zich dan nog steeds niemand voor eiser meldt, wordt de procedure ambtshalve geroyeerd.

      Stelt zich bij een verstekzaak (dus na ambtshalve verwijzing) niemand voor gedaagde, dan moet – als gedaagde niet bij exploot is opgeroepen – alsnog oproeping plaatsvinden. Zie art. 3.6 e.v. Landelijk procesreglement dagvaardingszaken rechtbanken.

      Doorgaans zal de zaak voor antwoord aan de zijde van gedaagde staan. De advocaat van gedaagde krijgt nadat deze zich heeft gesteld een uitstel van 6 weken (art. 3.9 aanhef en sub 1 procesreglement). Partijen moeten het hogere griffierecht binnen vier weken betalen (art. 3.9 aanhef en sub 2). Wanneer een partij dit niet doet, dan vindt een aanhouding plaats voor uitlating van partijen over de gevolgen van de niet-betaling.

      Betaalt eiser niet, dan wordt ingevolge art. 127a Rv. op de eerstvolgende roldatum aan gedaagde in beginsel ontslag van instantie verleend en wordt eiser in de proceskosten veroordeeld. Tegen de gedaagde, die niet betaalt, wordt verstek verleend. Dit tenzij de rechter aanleiding ziet tot een andere beslissing op grond van art. 127a lid 3 Rv..

      Verwijzing Kanton naar rechtbank waar KEI geldt

      Wanneer een procedure bij de Kantonrechter is gestart – en dus met een dagvaarding is ingeleid – en wordt verwezen naar rechtbank Midden Nederland of rechtbank Gelderland, waar de KEI-pilot nog loopt, dan wordt de zaak toch naar de reguliere rol verwezen en als ouderwetse dagvaardingszaak voortgezet.

      Dit geldt overigens ook wanneer een procedure is aangebracht bij een relatief onbevoegde rechtbank waar de KEI-pilot niet loopt en de procedure vervolgens na een bevoegdheidsincident naar rechtbank Midden Nederland of rechtbank Gelderland wordt verwezen.

      Bindend en geen hoger beroep

      De beslissing tot verwijzing is voor de rechter naar wie is verwezen bindend. Die mag dus niet weer terugverwijzen. Er staat geen rechtsmiddel open tegen de verwijzing (art. 71 lid 5 Rv.).

      Onbevoegdverklaring

      De rechter kan zich ook onbevoegd verklaren van een vordering kennis te nemen, als de zaak niet tot zijn absolute bevoegdheid behoort (art. 72 Rv.).  In dat geval zal hij – als een andere rechter wel bevoegd is – de zaak verwijzen (art. 73 Rv.). Zie ook de pagina Relatieve bevoegdheid voor het verschil tussen absolute en relatieve bevoegdheid.

      Rechtspraak

      Rb. Alkmaar d.d. 25 juni 2008. De inleider van een bezwaar tegen een verleend exequatur had dit bij dagvaarding gedaan, maar de wet was gewijzigd en het moest nu bij verzoekschrift. Overigens een achterhaald voorbeeld, want de exequaturprocedure is ook niet meer nodig (zie de pagina over exequatur). Maar het principe van de wijziging in de procesvorm kan men hier in werking zien.

      HR 1 april 2005 – alimentatieverzoek in dagvaardingszaak (met overgangsrecht alimentatiezaken). Verzoek moet worden verwezen, ook als dit pas in hoger beroep aan de orde komt.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 4-05-2017]

      Verbeteren of aanvullen procesinleiding en verwijzing (Afd. 8, Titel 1, Boek 1 Rv.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!