Verbintenissen tot betaling van een geldsom (Afd. 11, Titel 1, Boek 6 B.W.)
Inleiding verbintenissen tot betaling van een geldsom
In Afd. 11, Titel 1 Boek 6 B.W. heeft de wetgever regels opgenomen inzake de verplichting tot betaling van een geldsom. Dit is een nadere uitwerking van de algemene bepalingen inzake de verplichting tot nakoming van verbintenissen. Die algemene bepalingen spelen ook een rol voor de verplichting tot betaling van een geldsom, tenzij daarvan specifiek is afgeweken. Zie de pagina Nakoming van verbintenissen (Afd. 6, Titel 1, Boek 6 B.W.).
De afdeling inzake betaling van geldsommen omvat 18 bepalingen, art. 6:111 B.W. tot en met art. 6:126 B.W..
Betaling van het nominale bedrag
Een verplichting tot betaling van een geldsom houdt in, dat het nominale bedrag van de schuld moet worden betaald (art. 6:111 B.W.). De betaling moet gedaan worden in “gangbaar betaalmiddel” volgens de valuta van het land waar betaald wordt (art. 6:112 B.W.).
Girale betaling
In art. 6:114 lid 1 B.W. wordt de mogelijkheid gegeven een geldschuld giraal te voldoen (art. 6:113 B.W. is overigens per 1-1-2002 vervallen en ontbreekt dus). De betaling geldt als uitgevoerd op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd (lid 2).
Plaats van voldoening van een geldsom
In art. 6:115 B.W. tot en met art. 6:118 B.W. is geregeld waar de betaling van een geldsom moet plaatsvinden.
In principe is dit de woonplaats van de schuldeiser (d.w.z. waar die woont op moment van betalen) (art. 6:116 lid 1 B.W.). Zie in dit verband ook de pagina Woonplaats.
De schuldeiser mag echter een andere plaats van betaling aanwijzen (binnen het land van zijn woonplaats t.t.v. aangaan van de overeenkomst of t.t.v. de betaling) (lid 2). Is die andere plaats bezwaarlijk voor de schuldenaar, dan mag die – alleen in het geval een andere plaats is aangewezen t.t.v. het aangaan van de schuld – vragen een andere plaats aan te wijzen. Tot dan kan de schuldenaar betaling opschorten (art. 6:117 B.W.).
Gaat het om bedrijfsmatige (of beroeps) activiteiten van de schuldeiser, dan geldt als woonplaats zijn zakelijke vestigingsadres (art. 6:118 B.W.).
Wettelijke (vertragings)rente
Art. 6:119 B.W., art. 6:119a B.W. en (art. 6:119b B.W. gaan over de vertragingsrente, die de schuldeiser kan vorderen wanneer een geldsom niet tijdig wordt betaald: de wettelijke rente. Art. 6:120 B.W. bepaalt hoe de rentevoet van deze verschillende rentes wordt vastgesteld.
De wettelijke rente is per 1 januari 2024 weer verhoogd. Zie het blog Wettelijke rente verhoogd, griffierecht verlaagd.
Inleiding vertragingsrente
Onderdeel van de specifieke regeling inzake de invordering van een geldsom is de regeling van de wettelijke rente. De regeling van art. 6:119 B.W. en art. 6:120 B.W. is van regelend recht. Partijen kunnen daar contractueel dus van afwijken. Ook van andere aspecten kan worden afgeweken: bvb. dat ook rente verschuldigd is zonder verzuim of toerekenbaarheid.
De wettelijke rente voorziet in een gefixeerde schadevergoeding voor te laat betalen (zgn. “moratoire interesten”) en is een uitvloeisel van het recht op schadevergoeding van art. 6:74 B.W.. Deze geldt ongeacht de valuta waarin de vordering luidt. De hoogte van de geldsom hoeft nog niet vast te staan.
Dit heeft voordelen: de eiser hoeft de schade niet te bewijzen. En voordeelscompensatie is niet aan de orde (vgl. ook arrest van de HR inzake De Preter/Van Uitert). Het heeft ook nadelen: naast de wettelijke rente kan geen andere schadevergoeding gevorderd worden (behoudens een enkele uitzondering).
In 2002 is naast de gewone wettelijke rente ook de handelsrente ingevoerd (art. 6:119a B.W.) en (en de vertragingsrente die overheden aan bedrijven moeten betalen bij te laat betalen (art. 6:119b B.W.).
Ook regelt de wet de verhouding van contractuele rente tot de wettelijke rente (art. 6:119 lid 3 B.W.). De regeling van de wettelijke rente kent uitzonderingen (zoals art. 222 WvK en art. 27 CMR). Bovenop de wettelijke boete voor te laat betaalde loonsommen van art. 7:625 B.W. kan de wettelijke rente gevorderd worden. Die bepaling sluit art. 6:119 B.W. dus niet uit, maar cumuleert ermee.
Standaard wettelijke rente (art. 6:119 B.W.)
De vergoeding van vertragingsrente bij verbintenissen tot betaling van een geldsom is gefixeerd op de “wettelijke rente” van art. 6:119 B.W.. De wettelijke rente is opeisbaar vanaf het moment, waarop de schuldenaar in verzuim is geraakt. De geldsom moet dus wel opeisbaar zijn, anders gaat de wettelijke rente nog niet lopen. Het kan zijn, dat de opeisbaarheid wordt geschorst: bij voorbeeld bij derdenbeslag. De derde die in verzuim was, is over de periode geen wettelijke rente verschuldigd (vgl. HR 31 mei 1971, NJ 1972, 261 en HR 13 april 2012, NJ 2012, 445 Van Staalduinen/Tiethoff q.q.).
Naar oud recht (art. 1286 oud B.W.) was dit vanaf de dagvaarding. Dat leidde tot bewijsproblemen over de “compensatoire interesten” voor het onbetaald gebleven bedrag voorafgaand aan de dagvaarding. Door de vervaldatum te koppelen aan het verzuim is dit probleem weggenomen.
Het moment van opeisbaarheid is af te leiden uit de wettelijke regeling in het Burgerlijk Wetboek inzake verzuim; in beginsel na ingebrekestelling (met een termijn). Wanneer er echter een datum op de factuur is vermeld, geldt dit als betalingstermijn en treedt het verzuim van rechtswege in (fatale datum). Zie de pagina Verzuim van de schuldenaar.
Bij schade uit onrechtmatige daad of bij een vordering uit wanprestatie is dit vanaf het ontstaan van de vordering, ook als de hoogte daarvan nog niet bekend is (art. 6:83 sub b B.W.). Vgl. HR 15 juni 2001, NJ 2001, 435 (WE Vastgoed/VIB Nederland).
De rentevoet wordt door o.g.v. art. 6:120 lid 1 B.W. periodiek bij AmvB vastgesteld (soms wordt deze ook gedurende het kalenderjaar bijgesteld), waarbij deze grofweg de marktrente volgt (naar boven of naar beneden). Online zijn veel gratis rekentools te vinden.
Gefixeerde (exclusieve) schadevergoeding bij niet betalen geldsom
Doordat de wettelijke rente de schadevergoeding voor het niet betaald krijgen omvat, kan daarnaast in principe geen andere schadevergoeding worden gevorderd. Bij voorbeeld de schade door geldontwaarding komt niet in aanmerking voor vergoeding naast de wettelijke rente. Valutaverlies komt echter wel voor vergoeding in aanmerking naast de wettelijke rente (art. 6:125 B.W.). Echter alleen wanneer die schade zich ook echt voordoet, dus niet wanneer de vordering ziet op puur interne nationale vorderingen (lid 2). Zie ook twee arresten van de Hoge Raad, beide gewezen op 14 januari 2005 inzake Ahold/Staat en Van Rossum/Fortis. En ouder: HR 11 februari 2000, NJ 2000, 275 (De Preter/Van Uitert).
Naast de wettelijke rente kan wel andere schadevergoeding worden gevorderd, bvb. bedrijfsschade voor het gemis van een bedrijfsmiddel. Mits dit los staat van de vordering van de geldsom (vgl. arrest HR d.d. 7 mei 1971, NJ 1971, 329).
Omgekeerd kan de wettelijke rente niet naar analogie worden gevorderd, als er geen sprake is van schade door niet betalen van een geldsom (zie HR 8 juli 2011, NJ 2012, 309 Forward/Huber, waar het ging om schade door beslag op aandelen).
Vorderen van buitengerechtelijke kosten mag wel
De wettelijke rente staat niet in de weg aan het vorderen van buitengerechtelijke kosten (art. 6:96 B.W.). Zie de pagina Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding.
En daarover kan eveneens de (gewone) wettelijke rente gevorderd worden (niet de handelsrente, vgl. HR Rabobank/Desenco d.d. 28-06-2013).
Wettelijke versus contractuele rente (lid 3)
Art. 6:119 lid 3 B.W. bevat een regeling voor de situatie dat er contractuele rente verschuldigd is: vanaf het moment van verzuim dient de schuldenaar als schadevergoeding de wettelijke rente te voldoen, wanneer de contractuele (de wet spreekt van “bedongen”) rente lager is dan de wettelijke rente. Daarmee is dan – als contractueel geen rente op rente is bedongen – meteen ook sprake van rente op rente (samengestelde rente). Voor de bepaling welke rente hoger is, telt bij de wettelijke rente de rente op rente mee in de vergelijking.
Is de contractuele rentevergoeding hoger dan de wettelijke rente, dan blijft de contractuele rente bepalend. Over de rentetermijnen die zijn vervallen voor het moment van verzuim kan ook weer de wettelijke rente worden gevorderd.
Interessante vraag is, of over de contractuele rente (die immers ook een geldvordering is) die verschuldigd wordt na het verzuim, en die hoger is dan de wettelijke rente, ook weer wettelijke rente gevorderd kan worden. Volgens de Asser-serie zou dit kunnen. Uit het arrest van de Hoge Raad d.d. 12 juni 2015 (AIS Vliegopleidingen) r.o. 3.5.1. en 3.5.2. komt echter naar voren, dat dit niet kan. De P-G meent in 2.26 en 2.27 van zijn conclusie, dat de schade die de student leed, doordat hij zijn lening niet kon aflossen omdat het teveel betaalde niet werd terugbetaald, een zelfstandige schadepost is, die naast de wettelijke rente kan bestaan. De HR vindt kennelijk van niet, vanwege het fixerende karakter van de wettelijke rente als vergoeding van de vertragingsschade.
Daarbij is mogelijk ook van belang of de bedongen rente is overeengekomen als vertragingsrente (als boete in de zin van art. 6:91 B.W.voor het niet betalen van de geldsom. In dat geval komt die rente in plaats van art. 6:119 B.W. en geldt lid 3. Dit moet blijken uit de afspraken. Als de rente niet bedoeld is als vertragingsrente, maar als rente voor bij voorbeeld een geldlening (zonder dat er nog verzuim is), dan lijkt mij dat de verschenen termijnen een geldsom vormen, waarover de wettelijke rente verschuldigd is.
De Hoge Raad heeft in het fiscale arrest d.d. 8 januari 1997 (ECLI:NL:HR:1997:AA3221, BNB 1997/221) beslist, dat de contractuele rente over een geldlening, die opeisbaar wordt maar niet is uitbetaald, niet opgaat in de hoofdsom. Dat had te maken met de vraag, of die rente fiscaal aftrekbaar was, omdat die was voldaan. Het betrof rente over een rekening-courant schuld. Op grond van art. 6:140 B.W. wordt deze rente van rechtswege “verrekend” (oftewel betaald) door deze in de rekening-courant te boeken. Zo lang de schuldenaar geacht moet worden de hoofdsom en rente te kunnen betalen, dan geldt dit ook fiscaal als een reële betaling (waarmee de rente aftrekbaar is). Zie ook de pagina Verrekening.
Over een contractuele boete is in elk geval wel wettelijke rente verschuldigd (HR 5 september 2008, NJ 2010, 272 Van der Leest c.s./Gem. Veghel).
Contractuele rente: samengesteld of enkelvoudig?
De meningen zijn verdeeld of contractuele rente enkelvoudig of samengesteld berekend moet worden. Volgens Hof Den Bosch d.d. 30 januari 2001, NJ 2002, 65 (Sys-Con/BMS) moet op basis van analoge toepassing worden aangenomen, dat contractuele rente samengesteld berekend moet worden als partijen daar verder niets over hebben afgesproken.
Volgens het Hof in de zaak over de kwekersrechten op “Hypericum Elegance” moet juist worden aangenomen, dat wanneer niets is overeengekomen, er van uit gegaan moet worden dat de contractuele rente enkelvoudig moet worden berekend. In cassatie wordt hiertegen opgekomen. In de conclusie van A-G Timmerman bij het arrest van de Hoge Raad d.d. 9 oktober 2009, NJ 2009, 492 (zie randnr. 3.3 e.v. van diens conclusie) sluit deze zich bij het oordeel van het Hof aan. Onder verwijzing naar de Parl. Geschiedenis stelt hij, dat wanneer contractuele rente zonder nadere afspraken altijd samengesteld zou zijn, de woorden “krachtens de vorige leden” in lid 3, waardoor mede wordt verwezen naar lid 2 (waarin wordt bepaald dat wettelijke rente samengesteld is) onnodig zou zijn. Want dan zou men gewoon de beide rentevoeten kunnen vergelijken voor de toepassing van lid 3 om te zien welke hoger is. De Hoge Raad is het kennelijk ook met het Hof eens, nu de cassatie wat betreft dat punt op de voet van art. 81 R.O. wordt afgedaan.
In elk geval moet men naar de inhoud van de overeenkomst en andere omstandigheden kijken om vast te stellen wat partijen hebben beoogd (zie de pagina Rechtsgevolgen van overeenkomsten voor het zgn. Haviltex-criterium voor de uitleg van overeenkomsten).
Wettelijke handelsrente (art. 6:119a B.W.)
De Europese wetgever heeft voor handelscontracten in het kader van de maatregelen ter bevordering van de interne markt en dan met name de betalingsmoraal tussen bedrijven (zowel nationaal als internationaal) een specifieke regeling toegevoegd voor verbintenissen uit handelscontracten. Deze Europese richtlijn (Richtlijn 2011/7/EU d.d. 23 februari 2011) is geïmplementeerd in art. 6:119a B.W.. Deze rente kent afwijkende regels voor verzuim, en de rente is aanzienlijk hoger dan de “gewone” wettelijke rente. Voor de MvA bij de invoeringswet zie deze link.
Doordat de bepaling gebaseerd is op een Europese Richtlijn, geldt een afwijkende regeling (d.w.z. niet de nationale regeling uit het Nederlandse B.W. die voor de “gewone” wettelijke rente geldt) met betrekking tot de vervaldatum waarop de rente opeisbaar wordt. die is vrij complex. In zijn algemeenheid is de termijn waarna de rente gaat lopen 30 dagen, maar de startmomenten hangen van de omstandigheden af (zie lid 2 aanhef en sub a t/m c).
Wanneer men de handelsrente wil vorderen, moet dit wel expliciet worden vermeld. Omgekeerd zal de rechter de wettelijke rente moeten toewijzen, als de handelsrente gevorderd is maar de rechter meent dat art. 6:119a B.W. niet van toepassing is. Vgl. Hof Den Bosch d.d. 28 augustus 2012, NJF 2013, 75 (Sportspectrum/Practico).
De wettelijke rente over de vordering tot terugbetaling van een koopsom na vernietiging van een handelsovereenkomst wegens dwaling is niet de wettelijke handelsrente, want de overeenkomst is immers vernietigd en bestaat niet meer. Zie HR 22 april 2022 (Wiefferink/Poldanor).
Wettelijke betaaltermijn geldvordering
De wetgever heeft in art. 6:119a lid 5 B.W. ook een uiterste betaaltermijn opgenomen voor geldvorderingen. De wettelijke betaaltermijn is in beginsel maximaal 60 dagen. Het is wel toegestaan een langere betaaltermijn overeen te komen, mits deze redelijk is jegens de schuldeiser. De wet reikt daarvoor drie niet limitatieve maatstaven aan:
a. de vraag of de schuldenaar objectieve redenen heeft om af te wijken van de 60 dagen termijn;
b. de aard van de prestatie; en
c. elke aanmerkelijke afwijking van goede handelspraktijken.
Wettelijke betaaltermijn voor grote ondernemingen
Voor grote ondernemingen is per 1 juli 2017 (Wet tegengaan onredelijk lange betaaltermijnen, Stb. 2017, 170) in art. 6:119a lid 6 B.W. aanvankelijk een maximale betaaltermijn van 60 dagen verplicht gesteld. De wetgever heeft hierbij gebruik gemaakt van de beleidsruimte die artikel 12 lid 3 van de Richtlijn 2011/7/EU biedt. Een anders luidend beding is nietig.
In het kader van de evaluatie van deze wettelijke regeling is besloten deze termijn te verkorten tot 30 dagen. Deze wetswijziging is ingegaan per 1 juli 2022 (Stb. 2022, 146 en Stb. 2022, 175). Zie ook de MvT bij dit wetsvoorstel (nr. 35.769). Afwijkende bedingen zijn nietig.
Voor de afbakening van «grote ondernemingen» is aangesloten bij criteria uit het jaarrekeningenrecht zoals beschreven in de artikelen 395a t/m 398 van Boek 2 B.W.. Zie de pagina Vrijstelling jaarrekening rechtspersonen met kleinere bedrijven. Voldaan moet zijn aan twee van de volgende drie criteria: totaal activa minder dan 3,5 ton, totale netto-omzet minder dan 7 ton en/of minder dan 10 werknemers.
Overgangsrecht kortere wettelijke betaaltermijn grote ondernemingen
Voor bestaande overeenkomsten zal een overgangstermijn van een jaar van toepassing zijn, dat wil zeggen dat lopende overeenkomsten niet meteen behoeven te worden aangepast op het moment dat dit wetsvoorstel in werking is getreden. Na het overgangsjaar dienen ook de bij inwerkingtreding van de wet reeds lopende overeenkomsten in overeenstemming te zijn gebracht met de nieuwe regeling, op straffe van nietigheid van het betreffende beding in de overeenkomst.
Overgangsrecht art. 6:119a B.W.: artikel 183a (Stb. 647, 2012)
De artikelen 96 lid 4, 119a leden 4 en 5 en 119b van Boek 6 zijn niet van toepassing op overeenkomsten die vóór het tijdstip van het in werking treden van deze bepalingen zijn gesloten.
Wettelijke handelsrente voor de overheid
Om ook de betalingsmoraal van de overheid te bevorderen is er daarnaast een specifieke bepaling voor de betalingsverplichtingen van overheden opgenomen: art. 6:119b B.W.. Ook deze vloeit voort uit de genoemde EU-richtlijn.
Deze rentevoet is gelijk aan de herfinancieringsrente die door de Europese Centrale Bank is vastgesteld (art. 6:120 lid 2 B.W.). Deze rente is aanzienlijk hoger dan de wettelijke rente van art. 6:119 B.W..
In het arrest HR 16 februari 2024 (DOC Kaas/melkveehouders) voerde DOC Kaas aan, dat de gewone wettelijke rente van toepassing was, omdat de overeenkomsten tussen haar en haar leden niet waren aan te merken als handelstransacties in de zin van deze bepaling, althans dat de wijze waarop een coöperatie en haar leden in hun onderlinge bijzondere verhouding geleverde melk vergoeden, primair wordt gereguleerd in die lidmaatschapssfeer binnen de coöperatie – in dit geval door de statuten en het huishoudelijke reglement – en dat de leveringsovereenkomsten slechts een beperkte aanvullende rol vervullen. De Hoge Raad wijst dit standpunt onder verwijzing naar HvJEU 1 december 2022, zaak C-419/21 (X (Levering van medisch materiaal)).
Lees de bespreking van deze uitspraak van de Hoge Raad op Lawyrup besproken (lees Rechtspraak).
Rente op rente
De wet gaat voor alle drie de types wettelijke rente uit van samengestelde rente (rente op rente). Zie art. 6:119 lid 2 B.W. en voor art. 6:119a en art. 119b (beide bepalingen) lid 3.
De rente over een vol jaar wordt opgeteld bij de hoofdsom. Voor het jaar daarop wordt vervolgens ook rente gerekend over de rente van het voorgaande jaar. Het rentebestanddeel kan daardoor exponentieel groeien (zie Wikipedia: Samengestelde interest).
Verjaring van de rentevordering
De rentevordering verjaart zelf evenals de hoofdsom verjaart. Zie hierover meer op de pagina Verjaring en stuiting.
Betaling in valuta
In art. 6:121 B.W. tot en met art. 6:126 B.W. wordt een regeling gegeven voor betaling van geld in een andere geldsoort (valuta). Dit kan in de eerste plaats aan de orde komen, wanneer bij overeenkomst is afgesproken in andere valuta te bepalen. Het kan ook aan de orde zijn wanneer de executie plaatsvindt in Nederland, en daarbij de betaling in Euro’s plaatsvindt voor een geldschuld in andere valuta. Er kan worden onderscheiden in “eigenlijke valuta” en “oneigenlijke valuta”.
Een valutaschuld of -verbintenis is een schuld, uitgedrukt in ander geld dan dat van het land waar de vordering moet worden voldaan. Zij is eigenlijk wanneer zij strekt tot betaling van geld dat geen wettelijke koers heeft in het land waar moet worden betaald. Zij is oneigenlijk (ook genaamd: een valutawaardeschuld) indien zij strekt tot betaling van geld van het land waar de betaling moet geschieden, maar de omvang van de verschuldigde som relateert aan een bedrag in ander geld. Zie daarover mr. W.A.K. Rank, Geld, geldschuld en betaling, p. 101 en 102 en MvA II, Parl. Gesch. NBW, Boek 6, p. 477 en L.v.antw. II Inv., Parl. Gesch. NBW, Boek 6, p. 1324 e.v..
Betaling in de valuta van de plaats van betaling
Strekt een verbintenis tot betaling van ander geld dan dat van het land waar de betaling moet geschieden, dan is de schuldenaar bevoegd de verbintenis in het geld van de plaats van betaling te voldoen (art. 6:121 lid 1 B.W.). Tenzij wet, rechtshandeling of gewoonte anders bepalen (lid 2). Omgekeerd is de schuldeiser ook bevoegd betaling in de valuta van zijn woonplaats te vorderen, als de schuldenaar stelt niet in een andere – bedongen – valuta te kunnen voldoen (art. 6:122 B.W.).
Betaling in euro’s bij procedure of executie in Nederland
Een rechtsvordering tot betaling van een geldsom in valuta kan in Nederland naar keuze van de schuldeiser worden ingesteld in die valuta dan wel in Nederlands geld (oftewel Euro) (art. 6:123 lid 1 B.W.).
Volgens lid 2 kan een executoriale titel die luidt in buitenlandse valuta kan in geval van executie worden opgeeist in Nederlandse valuta (oftewel euro’s). Deze bepaling sluit aan bij art. 441 Rv. (zie de pagina Executoriaal beslag op roerende zaken) en art. 504a Rv. (zie de pagina Executoriaal beslag op onroerende zaken).
In het arrest Hof Amsterdam 18 december 2007 heeft het Hof zich uitgelaten over een geval waarin art. 6:123 lid 2 B.W. aan de orde was. Het betrof hier de inning van een schuld luidende in Arubaanse florins, die was ontstaan door een overeenkomst van huurkoop voor een onroerende zaak op Aruba. De schuldenaar woonde destijds op Aruba, maar inmiddels in België. De Arubaanse schuldeiser had ten laste van haar beslag gelegd op aanspraken tot uitkeringen van een Pensioenfonds in Nederland. Doordat er 3 jaar overheen waren gegaan, voordat de schuldenaar haar schuld (in Arubaanse fluorins) had betaald, wilde schuldeiser vergoeding van het koersverlies. De waarde van de Arubaanse florin was inmiddels namelijk sterk in waarde gedaald.
Het Gerechtshof wees – net als de rechtbank – deze vordering wegens koersverlies af. De betalingsverplichting luidde namelijk volgens het toepasselijke Arubaanse recht in Arubaanse florins. De betaling in die valuta was dus overeenkomstig de schuld. Dat bij de executie in Nederlandse valuta geïnd kon worden, deed daar niet aan af. Het Hof overwoog (r.o. 4.11):
“Volgens artikel 6:123 lid 2 BW kan de schuldeiser die een in buitenlands geld (hier: de Arubaanse florin) luidende executoriale titel in Nederland kan executeren, het hem verschuldigde bij deze executie opeisen in Nederlands geld (hier: de euro). Volgens lid 3 geldt dat mede, indien de schuldenaar verplicht is tot betaling effectief in het geld tot betaling waarvan de verbintenis strekt. Blijkens MvA II, Parl. Gesch. NBW, Boek 6, p. 478 kan onder dit wetsartikel de opeising van het verschuldigde in Nederlands geld door de schuldeiser slechts geschieden voor zover dit voor de executie nodig is. Dit artikellid strekt ter facilitering van de tenuitvoerlegging en vormt een hulpmiddel in aanvulling op de artikelen 441 lid 1 (jo. 712) en 504a lid 1 Rv, volgens welke bepalingen een beslag slechts kan worden gelegd voor een vordering waarvan het geldelijk beloop bepaalbaar is. Wordt de verbintenis in een geval van 6:123 lid 2 BW voldaan in ander geld dan tot betaling waarvan zij strekt, dan geschiedt, volgens artikel 6:124 BW, evenals artikel 6:124 BWA, de omrekening naar de koers van de dag waarop de betaling plaatsvindt. Dus niet naar de koers van de dag waarop het verzuim is ingetreden, zoals [appellante] aanvoert. Uit een en ander, in onderling verband en samenhang bezien, moet worden afgeleid dat de executerende schuldeiser in een zodanige situatie naar Nederlands executierecht zijn vordering niet kan omzetten in enige valutaverbintenis, hetgeen eveneens geldt naar Arubaans recht. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat de schuldeiser door de keuze van het executieland en het daaraan inherente rechtsstelsel zijn vordering zou kunnen opwaarderen naar een andere valuta, omdat dit in een geval van intern Arubaans recht zou neerkomen op een ongerechtvaardigde doorkruising van het nominaliteitsbeginsel.”
Omrekeningskoers bij inning in andere valuta
De omrekening geschiedt in deze gevallen naar de dagkoers (art. 6:124 B.W.).
Valutaschade
De regeling inzake vertragingsrente laat onverlet de bevoegdheid van de schuldeiser om daarnaast ook het koersverlies als schade te vorderen (art. 6:125 lid 1 B.W.). Dit is een uitzondering op de hoofdregel, dat art. 6:119 B.W. een algehele vergoeding van de vertragingsschade omvat. Zie de pagina Wettelijke rente.
Rechtspraak
HR 13 april 2012, NJ 2012, 445 Van Staalduinen/Tiethoff q.q. – tijdens derdenbeslag staat de rente stil
HR 15 juni 2001, NJ 2001, 435 (WE Vastgoed/VIB Nederland) – de rente bij schade uit onrechtmatige daad of bij een vordering uit wanprestatie begint te lopen vanaf het ontstaan van de vordering, ook als de hoogte daarvan nog niet bekend is;
HR 14 januari 2005 inzake Ahold/Staat en Van Rossum/Fortis. En ouder: HR 11 februari 2000, NJ 2000, 275 (De Preter/Van Uitert) – naast wettelijke rente kan in principe geen andere schadevergoeding worden gevorderd. Uitzondering is valutaverlies, mits die schade zich ook echt voordoet.
HR d.d. 7 mei 1971, NJ 1971, 329 – naast de wettelijke rente kan wel andere schadevergoeding worden gevorderd, bvb. bedrijfsschade voor het gemis van een bedrijfsmiddel. Mits dit los staat van de vordering van de geldsom.
HR 8 juli 2011, NJ 2011, 309 (Forward/Huber) – wettelijke rente niet naar analogie worden gevorderd, als er geen sprake is van schade door niet betalen van een geldsom (ging om schade door beslag op aandelen).
HR Rabobank/Desenco d.d. 28-06-2013) – de wettelijke rente staat niet in de weg aan het vorderen van buitengerechtelijke kosten. Daarover kan eveneens de (gewone) wettelijke rente gevorderd worden (niet de handelsrente).
HR 12 juni 2015 (AIS Vliegopleidingen) – vraag is, of over de contractuele rente die verschuldigd wordt na het verzuim, en die hoger is dan de wettelijke rente, ook weer wettelijke rente gevorderd kan worden. Uit r.o. 3.5.1. en 3.5.2. van dit arrest komt naar voren, dat dit niet kan. Volgens de Asser-serie zou dit wel (moeten) kunnen.
Hof Den Bosch d.d. 30 januari 2001, NJ 2002, 65 (Sys-Con/BMS) – oordeelde dat contractuele rente samengesteld berekend moet worden als partijen daar verder niets over hebben afgesproken.
Hoge Raad d.d. 9 oktober 2009, NJ 2009, 492 – conclusie van A-G Timmerman – volgens het Hof in de zaak over de kwekersrechten op “Hypericum Elegance” moet worden aangenomen, dat wanneer niets is overeengekomen, er van uit gegaan moet worden dat de contractuele rente enkelvoudig moet worden berekend. In cassatie wordt hiertegen opgekomen. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep.
Hof Den Bosch d.d. 28 augustus 2012, NJF 2013, 75 (Sportspectrum/Practico) – wanneer men de handelsrente wil vorderen, moet dit wel expliciet worden vermeld. Omgekeerd moet de rechter de wettelijke rente toewijzen, als de handelsrente gevorderd is maar art. 6:119a B.W. niet van toepassing is.
Auteur & Last edit
[MdV, 22-10-2017; laatste bewerking 25-4-2024]
Verbintenissen tot betaling van een geldsom (Afd. 11, Titel 1, Boek 6 B.W.)
Inleiding verbintenissen tot betaling van een geldsom
In Afd. 11, Titel 1 Boek 6 B.W. heeft de wetgever regels opgenomen inzake de verplichting tot betaling van een geldsom. Dit is een nadere uitwerking van de algemene bepalingen inzake de verplichting tot nakoming van verbintenissen. Die algemene bepalingen spelen ook een rol voor de verplichting tot betaling van een geldsom, tenzij daarvan specifiek is afgeweken. Zie de pagina Nakoming van verbintenissen (Afd. 6, Titel 1, Boek 6 B.W.).
De afdeling inzake betaling van geldsommen omvat 18 bepalingen, art. 6:111 B.W. tot en met art. 6:126 B.W..
Betaling van het nominale bedrag
Een verplichting tot betaling van een geldsom houdt in, dat het nominale bedrag van de schuld moet worden betaald (art. 6:111 B.W.). De betaling moet gedaan worden in “gangbaar betaalmiddel” volgens de valuta van het land waar betaald wordt (art. 6:112 B.W.).
Girale betaling
In art. 6:114 lid 1 B.W. wordt de mogelijkheid gegeven een geldschuld giraal te voldoen (art. 6:113 B.W. is overigens per 1-1-2002 vervallen en ontbreekt dus). De betaling geldt als uitgevoerd op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd (lid 2).
Plaats van voldoening van een geldsom
In art. 6:115 B.W. tot en met art. 6:118 B.W. is geregeld waar de betaling van een geldsom moet plaatsvinden.
In principe is dit de woonplaats van de schuldeiser (d.w.z. waar die woont op moment van betalen) (art. 6:116 lid 1 B.W.). Zie in dit verband ook de pagina Woonplaats.
De schuldeiser mag echter een andere plaats van betaling aanwijzen (binnen het land van zijn woonplaats t.t.v. aangaan van de overeenkomst of t.t.v. de betaling) (lid 2). Is die andere plaats bezwaarlijk voor de schuldenaar, dan mag die – alleen in het geval een andere plaats is aangewezen t.t.v. het aangaan van de schuld – vragen een andere plaats aan te wijzen. Tot dan kan de schuldenaar betaling opschorten (art. 6:117 B.W.).
Gaat het om bedrijfsmatige (of beroeps) activiteiten van de schuldeiser, dan geldt als woonplaats zijn zakelijke vestigingsadres (art. 6:118 B.W.).
Wettelijke (vertragings)rente
Art. 6:119 B.W., art. 6:119a B.W. en (art. 6:119b B.W. gaan over de vertragingsrente, die de schuldeiser kan vorderen wanneer een geldsom niet tijdig wordt betaald: de wettelijke rente. Art. 6:120 B.W. bepaalt hoe de rentevoet van deze verschillende rentes wordt vastgesteld.
De wettelijke rente is per 1 januari 2024 weer verhoogd. Zie het blog Wettelijke rente verhoogd, griffierecht verlaagd.
Inleiding vertragingsrente
Onderdeel van de specifieke regeling inzake de invordering van een geldsom is de regeling van de wettelijke rente. De regeling van art. 6:119 B.W. en art. 6:120 B.W. is van regelend recht. Partijen kunnen daar contractueel dus van afwijken. Ook van andere aspecten kan worden afgeweken: bvb. dat ook rente verschuldigd is zonder verzuim of toerekenbaarheid.
De wettelijke rente voorziet in een gefixeerde schadevergoeding voor te laat betalen (zgn. “moratoire interesten”) en is een uitvloeisel van het recht op schadevergoeding van art. 6:74 B.W.. Deze geldt ongeacht de valuta waarin de vordering luidt. De hoogte van de geldsom hoeft nog niet vast te staan.
Dit heeft voordelen: de eiser hoeft de schade niet te bewijzen. En voordeelscompensatie is niet aan de orde (vgl. ook arrest van de HR inzake De Preter/Van Uitert). Het heeft ook nadelen: naast de wettelijke rente kan geen andere schadevergoeding gevorderd worden (behoudens een enkele uitzondering).
In 2002 is naast de gewone wettelijke rente ook de handelsrente ingevoerd (art. 6:119a B.W.) en (en de vertragingsrente die overheden aan bedrijven moeten betalen bij te laat betalen (art. 6:119b B.W.).
Ook regelt de wet de verhouding van contractuele rente tot de wettelijke rente (art. 6:119 lid 3 B.W.). De regeling van de wettelijke rente kent uitzonderingen (zoals art. 222 WvK en art. 27 CMR). Bovenop de wettelijke boete voor te laat betaalde loonsommen van art. 7:625 B.W. kan de wettelijke rente gevorderd worden. Die bepaling sluit art. 6:119 B.W. dus niet uit, maar cumuleert ermee.
Standaard wettelijke rente (art. 6:119 B.W.)
De vergoeding van vertragingsrente bij verbintenissen tot betaling van een geldsom is gefixeerd op de “wettelijke rente” van art. 6:119 B.W.. De wettelijke rente is opeisbaar vanaf het moment, waarop de schuldenaar in verzuim is geraakt. De geldsom moet dus wel opeisbaar zijn, anders gaat de wettelijke rente nog niet lopen. Het kan zijn, dat de opeisbaarheid wordt geschorst: bij voorbeeld bij derdenbeslag. De derde die in verzuim was, is over de periode geen wettelijke rente verschuldigd (vgl. HR 31 mei 1971, NJ 1972, 261 en HR 13 april 2012, NJ 2012, 445 Van Staalduinen/Tiethoff q.q.).
Naar oud recht (art. 1286 oud B.W.) was dit vanaf de dagvaarding. Dat leidde tot bewijsproblemen over de “compensatoire interesten” voor het onbetaald gebleven bedrag voorafgaand aan de dagvaarding. Door de vervaldatum te koppelen aan het verzuim is dit probleem weggenomen.
Het moment van opeisbaarheid is af te leiden uit de wettelijke regeling in het Burgerlijk Wetboek inzake verzuim; in beginsel na ingebrekestelling (met een termijn). Wanneer er echter een datum op de factuur is vermeld, geldt dit als betalingstermijn en treedt het verzuim van rechtswege in (fatale datum). Zie de pagina Verzuim van de schuldenaar.
Bij schade uit onrechtmatige daad of bij een vordering uit wanprestatie is dit vanaf het ontstaan van de vordering, ook als de hoogte daarvan nog niet bekend is (art. 6:83 sub b B.W.). Vgl. HR 15 juni 2001, NJ 2001, 435 (WE Vastgoed/VIB Nederland).
De rentevoet wordt door o.g.v. art. 6:120 lid 1 B.W. periodiek bij AmvB vastgesteld (soms wordt deze ook gedurende het kalenderjaar bijgesteld), waarbij deze grofweg de marktrente volgt (naar boven of naar beneden). Online zijn veel gratis rekentools te vinden.
Gefixeerde (exclusieve) schadevergoeding bij niet betalen geldsom
Doordat de wettelijke rente de schadevergoeding voor het niet betaald krijgen omvat, kan daarnaast in principe geen andere schadevergoeding worden gevorderd. Bij voorbeeld de schade door geldontwaarding komt niet in aanmerking voor vergoeding naast de wettelijke rente. Valutaverlies komt echter wel voor vergoeding in aanmerking naast de wettelijke rente (art. 6:125 B.W.). Echter alleen wanneer die schade zich ook echt voordoet, dus niet wanneer de vordering ziet op puur interne nationale vorderingen (lid 2). Zie ook twee arresten van de Hoge Raad, beide gewezen op 14 januari 2005 inzake Ahold/Staat en Van Rossum/Fortis. En ouder: HR 11 februari 2000, NJ 2000, 275 (De Preter/Van Uitert).
Naast de wettelijke rente kan wel andere schadevergoeding worden gevorderd, bvb. bedrijfsschade voor het gemis van een bedrijfsmiddel. Mits dit los staat van de vordering van de geldsom (vgl. arrest HR d.d. 7 mei 1971, NJ 1971, 329).
Omgekeerd kan de wettelijke rente niet naar analogie worden gevorderd, als er geen sprake is van schade door niet betalen van een geldsom (zie HR 8 juli 2011, NJ 2012, 309 Forward/Huber, waar het ging om schade door beslag op aandelen).
Vorderen van buitengerechtelijke kosten mag wel
De wettelijke rente staat niet in de weg aan het vorderen van buitengerechtelijke kosten (art. 6:96 B.W.). Zie de pagina Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding.
En daarover kan eveneens de (gewone) wettelijke rente gevorderd worden (niet de handelsrente, vgl. HR Rabobank/Desenco d.d. 28-06-2013).
Wettelijke versus contractuele rente (lid 3)
Art. 6:119 lid 3 B.W. bevat een regeling voor de situatie dat er contractuele rente verschuldigd is: vanaf het moment van verzuim dient de schuldenaar als schadevergoeding de wettelijke rente te voldoen, wanneer de contractuele (de wet spreekt van “bedongen”) rente lager is dan de wettelijke rente. Daarmee is dan – als contractueel geen rente op rente is bedongen – meteen ook sprake van rente op rente (samengestelde rente). Voor de bepaling welke rente hoger is, telt bij de wettelijke rente de rente op rente mee in de vergelijking.
Is de contractuele rentevergoeding hoger dan de wettelijke rente, dan blijft de contractuele rente bepalend. Over de rentetermijnen die zijn vervallen voor het moment van verzuim kan ook weer de wettelijke rente worden gevorderd.
Interessante vraag is, of over de contractuele rente (die immers ook een geldvordering is) die verschuldigd wordt na het verzuim, en die hoger is dan de wettelijke rente, ook weer wettelijke rente gevorderd kan worden. Volgens de Asser-serie zou dit kunnen. Uit het arrest van de Hoge Raad d.d. 12 juni 2015 (AIS Vliegopleidingen) r.o. 3.5.1. en 3.5.2. komt echter naar voren, dat dit niet kan. De P-G meent in 2.26 en 2.27 van zijn conclusie, dat de schade die de student leed, doordat hij zijn lening niet kon aflossen omdat het teveel betaalde niet werd terugbetaald, een zelfstandige schadepost is, die naast de wettelijke rente kan bestaan. De HR vindt kennelijk van niet, vanwege het fixerende karakter van de wettelijke rente als vergoeding van de vertragingsschade.
Daarbij is mogelijk ook van belang of de bedongen rente is overeengekomen als vertragingsrente (als boete in de zin van art. 6:91 B.W.voor het niet betalen van de geldsom. In dat geval komt die rente in plaats van art. 6:119 B.W. en geldt lid 3. Dit moet blijken uit de afspraken. Als de rente niet bedoeld is als vertragingsrente, maar als rente voor bij voorbeeld een geldlening (zonder dat er nog verzuim is), dan lijkt mij dat de verschenen termijnen een geldsom vormen, waarover de wettelijke rente verschuldigd is.
De Hoge Raad heeft in het fiscale arrest d.d. 8 januari 1997 (ECLI:NL:HR:1997:AA3221, BNB 1997/221) beslist, dat de contractuele rente over een geldlening, die opeisbaar wordt maar niet is uitbetaald, niet opgaat in de hoofdsom. Dat had te maken met de vraag, of die rente fiscaal aftrekbaar was, omdat die was voldaan. Het betrof rente over een rekening-courant schuld. Op grond van art. 6:140 B.W. wordt deze rente van rechtswege “verrekend” (oftewel betaald) door deze in de rekening-courant te boeken. Zo lang de schuldenaar geacht moet worden de hoofdsom en rente te kunnen betalen, dan geldt dit ook fiscaal als een reële betaling (waarmee de rente aftrekbaar is). Zie ook de pagina Verrekening.
Over een contractuele boete is in elk geval wel wettelijke rente verschuldigd (HR 5 september 2008, NJ 2010, 272 Van der Leest c.s./Gem. Veghel).
Contractuele rente: samengesteld of enkelvoudig?
De meningen zijn verdeeld of contractuele rente enkelvoudig of samengesteld berekend moet worden. Volgens Hof Den Bosch d.d. 30 januari 2001, NJ 2002, 65 (Sys-Con/BMS) moet op basis van analoge toepassing worden aangenomen, dat contractuele rente samengesteld berekend moet worden als partijen daar verder niets over hebben afgesproken.
Volgens het Hof in de zaak over de kwekersrechten op “Hypericum Elegance” moet juist worden aangenomen, dat wanneer niets is overeengekomen, er van uit gegaan moet worden dat de contractuele rente enkelvoudig moet worden berekend. In cassatie wordt hiertegen opgekomen. In de conclusie van A-G Timmerman bij het arrest van de Hoge Raad d.d. 9 oktober 2009, NJ 2009, 492 (zie randnr. 3.3 e.v. van diens conclusie) sluit deze zich bij het oordeel van het Hof aan. Onder verwijzing naar de Parl. Geschiedenis stelt hij, dat wanneer contractuele rente zonder nadere afspraken altijd samengesteld zou zijn, de woorden “krachtens de vorige leden” in lid 3, waardoor mede wordt verwezen naar lid 2 (waarin wordt bepaald dat wettelijke rente samengesteld is) onnodig zou zijn. Want dan zou men gewoon de beide rentevoeten kunnen vergelijken voor de toepassing van lid 3 om te zien welke hoger is. De Hoge Raad is het kennelijk ook met het Hof eens, nu de cassatie wat betreft dat punt op de voet van art. 81 R.O. wordt afgedaan.
In elk geval moet men naar de inhoud van de overeenkomst en andere omstandigheden kijken om vast te stellen wat partijen hebben beoogd (zie de pagina Rechtsgevolgen van overeenkomsten voor het zgn. Haviltex-criterium voor de uitleg van overeenkomsten).
Wettelijke handelsrente (art. 6:119a B.W.)
De Europese wetgever heeft voor handelscontracten in het kader van de maatregelen ter bevordering van de interne markt en dan met name de betalingsmoraal tussen bedrijven (zowel nationaal als internationaal) een specifieke regeling toegevoegd voor verbintenissen uit handelscontracten. Deze Europese richtlijn (Richtlijn 2011/7/EU d.d. 23 februari 2011) is geïmplementeerd in art. 6:119a B.W.. Deze rente kent afwijkende regels voor verzuim, en de rente is aanzienlijk hoger dan de “gewone” wettelijke rente. Voor de MvA bij de invoeringswet zie deze link.
Doordat de bepaling gebaseerd is op een Europese Richtlijn, geldt een afwijkende regeling (d.w.z. niet de nationale regeling uit het Nederlandse B.W. die voor de “gewone” wettelijke rente geldt) met betrekking tot de vervaldatum waarop de rente opeisbaar wordt. die is vrij complex. In zijn algemeenheid is de termijn waarna de rente gaat lopen 30 dagen, maar de startmomenten hangen van de omstandigheden af (zie lid 2 aanhef en sub a t/m c).
Wanneer men de handelsrente wil vorderen, moet dit wel expliciet worden vermeld. Omgekeerd zal de rechter de wettelijke rente moeten toewijzen, als de handelsrente gevorderd is maar de rechter meent dat art. 6:119a B.W. niet van toepassing is. Vgl. Hof Den Bosch d.d. 28 augustus 2012, NJF 2013, 75 (Sportspectrum/Practico).
De wettelijke rente over de vordering tot terugbetaling van een koopsom na vernietiging van een handelsovereenkomst wegens dwaling is niet de wettelijke handelsrente, want de overeenkomst is immers vernietigd en bestaat niet meer. Zie HR 22 april 2022 (Wiefferink/Poldanor).
Wettelijke betaaltermijn geldvordering
De wetgever heeft in art. 6:119a lid 5 B.W. ook een uiterste betaaltermijn opgenomen voor geldvorderingen. De wettelijke betaaltermijn is in beginsel maximaal 60 dagen. Het is wel toegestaan een langere betaaltermijn overeen te komen, mits deze redelijk is jegens de schuldeiser. De wet reikt daarvoor drie niet limitatieve maatstaven aan:
a. de vraag of de schuldenaar objectieve redenen heeft om af te wijken van de 60 dagen termijn;
b. de aard van de prestatie; en
c. elke aanmerkelijke afwijking van goede handelspraktijken.
Wettelijke betaaltermijn voor grote ondernemingen
Voor grote ondernemingen is per 1 juli 2017 (Wet tegengaan onredelijk lange betaaltermijnen, Stb. 2017, 170) in art. 6:119a lid 6 B.W. aanvankelijk een maximale betaaltermijn van 60 dagen verplicht gesteld. De wetgever heeft hierbij gebruik gemaakt van de beleidsruimte die artikel 12 lid 3 van de Richtlijn 2011/7/EU biedt. Een anders luidend beding is nietig.
In het kader van de evaluatie van deze wettelijke regeling is besloten deze termijn te verkorten tot 30 dagen. Deze wetswijziging is ingegaan per 1 juli 2022 (Stb. 2022, 146 en Stb. 2022, 175). Zie ook de MvT bij dit wetsvoorstel (nr. 35.769). Afwijkende bedingen zijn nietig.
Voor de afbakening van «grote ondernemingen» is aangesloten bij criteria uit het jaarrekeningenrecht zoals beschreven in de artikelen 395a t/m 398 van Boek 2 B.W.. Zie de pagina Vrijstelling jaarrekening rechtspersonen met kleinere bedrijven. Voldaan moet zijn aan twee van de volgende drie criteria: totaal activa minder dan 3,5 ton, totale netto-omzet minder dan 7 ton en/of minder dan 10 werknemers.
Overgangsrecht kortere wettelijke betaaltermijn grote ondernemingen
Voor bestaande overeenkomsten zal een overgangstermijn van een jaar van toepassing zijn, dat wil zeggen dat lopende overeenkomsten niet meteen behoeven te worden aangepast op het moment dat dit wetsvoorstel in werking is getreden. Na het overgangsjaar dienen ook de bij inwerkingtreding van de wet reeds lopende overeenkomsten in overeenstemming te zijn gebracht met de nieuwe regeling, op straffe van nietigheid van het betreffende beding in de overeenkomst.
Overgangsrecht art. 6:119a B.W.: artikel 183a (Stb. 647, 2012)
De artikelen 96 lid 4, 119a leden 4 en 5 en 119b van Boek 6 zijn niet van toepassing op overeenkomsten die vóór het tijdstip van het in werking treden van deze bepalingen zijn gesloten.
Wettelijke handelsrente voor de overheid
Om ook de betalingsmoraal van de overheid te bevorderen is er daarnaast een specifieke bepaling voor de betalingsverplichtingen van overheden opgenomen: art. 6:119b B.W.. Ook deze vloeit voort uit de genoemde EU-richtlijn.
Deze rentevoet is gelijk aan de herfinancieringsrente die door de Europese Centrale Bank is vastgesteld (art. 6:120 lid 2 B.W.). Deze rente is aanzienlijk hoger dan de wettelijke rente van art. 6:119 B.W..
In het arrest HR 16 februari 2024 (DOC Kaas/melkveehouders) voerde DOC Kaas aan, dat de gewone wettelijke rente van toepassing was, omdat de overeenkomsten tussen haar en haar leden niet waren aan te merken als handelstransacties in de zin van deze bepaling, althans dat de wijze waarop een coöperatie en haar leden in hun onderlinge bijzondere verhouding geleverde melk vergoeden, primair wordt gereguleerd in die lidmaatschapssfeer binnen de coöperatie – in dit geval door de statuten en het huishoudelijke reglement – en dat de leveringsovereenkomsten slechts een beperkte aanvullende rol vervullen. De Hoge Raad wijst dit standpunt onder verwijzing naar HvJEU 1 december 2022, zaak C-419/21 (X (Levering van medisch materiaal)).
Lees de bespreking van deze uitspraak van de Hoge Raad op Lawyrup besproken (lees Rechtspraak).
Rente op rente
De wet gaat voor alle drie de types wettelijke rente uit van samengestelde rente (rente op rente). Zie art. 6:119 lid 2 B.W. en voor art. 6:119a en art. 119b (beide bepalingen) lid 3.
De rente over een vol jaar wordt opgeteld bij de hoofdsom. Voor het jaar daarop wordt vervolgens ook rente gerekend over de rente van het voorgaande jaar. Het rentebestanddeel kan daardoor exponentieel groeien (zie Wikipedia: Samengestelde interest).
Verjaring van de rentevordering
De rentevordering verjaart zelf evenals de hoofdsom verjaart. Zie hierover meer op de pagina Verjaring en stuiting.
Betaling in valuta
In art. 6:121 B.W. tot en met art. 6:126 B.W. wordt een regeling gegeven voor betaling van geld in een andere geldsoort (valuta). Dit kan in de eerste plaats aan de orde komen, wanneer bij overeenkomst is afgesproken in andere valuta te bepalen. Het kan ook aan de orde zijn wanneer de executie plaatsvindt in Nederland, en daarbij de betaling in Euro’s plaatsvindt voor een geldschuld in andere valuta. Er kan worden onderscheiden in “eigenlijke valuta” en “oneigenlijke valuta”.
Een valutaschuld of -verbintenis is een schuld, uitgedrukt in ander geld dan dat van het land waar de vordering moet worden voldaan. Zij is eigenlijk wanneer zij strekt tot betaling van geld dat geen wettelijke koers heeft in het land waar moet worden betaald. Zij is oneigenlijk (ook genaamd: een valutawaardeschuld) indien zij strekt tot betaling van geld van het land waar de betaling moet geschieden, maar de omvang van de verschuldigde som relateert aan een bedrag in ander geld. Zie daarover mr. W.A.K. Rank, Geld, geldschuld en betaling, p. 101 en 102 en MvA II, Parl. Gesch. NBW, Boek 6, p. 477 en L.v.antw. II Inv., Parl. Gesch. NBW, Boek 6, p. 1324 e.v..
Betaling in de valuta van de plaats van betaling
Strekt een verbintenis tot betaling van ander geld dan dat van het land waar de betaling moet geschieden, dan is de schuldenaar bevoegd de verbintenis in het geld van de plaats van betaling te voldoen (art. 6:121 lid 1 B.W.). Tenzij wet, rechtshandeling of gewoonte anders bepalen (lid 2). Omgekeerd is de schuldeiser ook bevoegd betaling in de valuta van zijn woonplaats te vorderen, als de schuldenaar stelt niet in een andere – bedongen – valuta te kunnen voldoen (art. 6:122 B.W.).
Betaling in euro’s bij procedure of executie in Nederland
Een rechtsvordering tot betaling van een geldsom in valuta kan in Nederland naar keuze van de schuldeiser worden ingesteld in die valuta dan wel in Nederlands geld (oftewel Euro) (art. 6:123 lid 1 B.W.).
Volgens lid 2 kan een executoriale titel die luidt in buitenlandse valuta kan in geval van executie worden opgeeist in Nederlandse valuta (oftewel euro’s). Deze bepaling sluit aan bij art. 441 Rv. (zie de pagina Executoriaal beslag op roerende zaken) en art. 504a Rv. (zie de pagina Executoriaal beslag op onroerende zaken).
In het arrest Hof Amsterdam 18 december 2007 heeft het Hof zich uitgelaten over een geval waarin art. 6:123 lid 2 B.W. aan de orde was. Het betrof hier de inning van een schuld luidende in Arubaanse florins, die was ontstaan door een overeenkomst van huurkoop voor een onroerende zaak op Aruba. De schuldenaar woonde destijds op Aruba, maar inmiddels in België. De Arubaanse schuldeiser had ten laste van haar beslag gelegd op aanspraken tot uitkeringen van een Pensioenfonds in Nederland. Doordat er 3 jaar overheen waren gegaan, voordat de schuldenaar haar schuld (in Arubaanse fluorins) had betaald, wilde schuldeiser vergoeding van het koersverlies. De waarde van de Arubaanse florin was inmiddels namelijk sterk in waarde gedaald.
Het Gerechtshof wees – net als de rechtbank – deze vordering wegens koersverlies af. De betalingsverplichting luidde namelijk volgens het toepasselijke Arubaanse recht in Arubaanse florins. De betaling in die valuta was dus overeenkomstig de schuld. Dat bij de executie in Nederlandse valuta geïnd kon worden, deed daar niet aan af. Het Hof overwoog (r.o. 4.11):
“Volgens artikel 6:123 lid 2 BW kan de schuldeiser die een in buitenlands geld (hier: de Arubaanse florin) luidende executoriale titel in Nederland kan executeren, het hem verschuldigde bij deze executie opeisen in Nederlands geld (hier: de euro). Volgens lid 3 geldt dat mede, indien de schuldenaar verplicht is tot betaling effectief in het geld tot betaling waarvan de verbintenis strekt. Blijkens MvA II, Parl. Gesch. NBW, Boek 6, p. 478 kan onder dit wetsartikel de opeising van het verschuldigde in Nederlands geld door de schuldeiser slechts geschieden voor zover dit voor de executie nodig is. Dit artikellid strekt ter facilitering van de tenuitvoerlegging en vormt een hulpmiddel in aanvulling op de artikelen 441 lid 1 (jo. 712) en 504a lid 1 Rv, volgens welke bepalingen een beslag slechts kan worden gelegd voor een vordering waarvan het geldelijk beloop bepaalbaar is. Wordt de verbintenis in een geval van 6:123 lid 2 BW voldaan in ander geld dan tot betaling waarvan zij strekt, dan geschiedt, volgens artikel 6:124 BW, evenals artikel 6:124 BWA, de omrekening naar de koers van de dag waarop de betaling plaatsvindt. Dus niet naar de koers van de dag waarop het verzuim is ingetreden, zoals [appellante] aanvoert. Uit een en ander, in onderling verband en samenhang bezien, moet worden afgeleid dat de executerende schuldeiser in een zodanige situatie naar Nederlands executierecht zijn vordering niet kan omzetten in enige valutaverbintenis, hetgeen eveneens geldt naar Arubaans recht. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat de schuldeiser door de keuze van het executieland en het daaraan inherente rechtsstelsel zijn vordering zou kunnen opwaarderen naar een andere valuta, omdat dit in een geval van intern Arubaans recht zou neerkomen op een ongerechtvaardigde doorkruising van het nominaliteitsbeginsel.”
Omrekeningskoers bij inning in andere valuta
De omrekening geschiedt in deze gevallen naar de dagkoers (art. 6:124 B.W.).
Valutaschade
De regeling inzake vertragingsrente laat onverlet de bevoegdheid van de schuldeiser om daarnaast ook het koersverlies als schade te vorderen (art. 6:125 lid 1 B.W.). Dit is een uitzondering op de hoofdregel, dat art. 6:119 B.W. een algehele vergoeding van de vertragingsschade omvat. Zie de pagina Wettelijke rente.
Rechtspraak
HR 13 april 2012, NJ 2012, 445 Van Staalduinen/Tiethoff q.q. – tijdens derdenbeslag staat de rente stil
HR 15 juni 2001, NJ 2001, 435 (WE Vastgoed/VIB Nederland) – de rente bij schade uit onrechtmatige daad of bij een vordering uit wanprestatie begint te lopen vanaf het ontstaan van de vordering, ook als de hoogte daarvan nog niet bekend is;
HR 14 januari 2005 inzake Ahold/Staat en Van Rossum/Fortis. En ouder: HR 11 februari 2000, NJ 2000, 275 (De Preter/Van Uitert) – naast wettelijke rente kan in principe geen andere schadevergoeding worden gevorderd. Uitzondering is valutaverlies, mits die schade zich ook echt voordoet.
HR d.d. 7 mei 1971, NJ 1971, 329 – naast de wettelijke rente kan wel andere schadevergoeding worden gevorderd, bvb. bedrijfsschade voor het gemis van een bedrijfsmiddel. Mits dit los staat van de vordering van de geldsom.
HR 8 juli 2011, NJ 2011, 309 (Forward/Huber) – wettelijke rente niet naar analogie worden gevorderd, als er geen sprake is van schade door niet betalen van een geldsom (ging om schade door beslag op aandelen).
HR Rabobank/Desenco d.d. 28-06-2013) – de wettelijke rente staat niet in de weg aan het vorderen van buitengerechtelijke kosten. Daarover kan eveneens de (gewone) wettelijke rente gevorderd worden (niet de handelsrente).
HR 12 juni 2015 (AIS Vliegopleidingen) – vraag is, of over de contractuele rente die verschuldigd wordt na het verzuim, en die hoger is dan de wettelijke rente, ook weer wettelijke rente gevorderd kan worden. Uit r.o. 3.5.1. en 3.5.2. van dit arrest komt naar voren, dat dit niet kan. Volgens de Asser-serie zou dit wel (moeten) kunnen.
Hof Den Bosch d.d. 30 januari 2001, NJ 2002, 65 (Sys-Con/BMS) – oordeelde dat contractuele rente samengesteld berekend moet worden als partijen daar verder niets over hebben afgesproken.
Hoge Raad d.d. 9 oktober 2009, NJ 2009, 492 – conclusie van A-G Timmerman – volgens het Hof in de zaak over de kwekersrechten op “Hypericum Elegance” moet worden aangenomen, dat wanneer niets is overeengekomen, er van uit gegaan moet worden dat de contractuele rente enkelvoudig moet worden berekend. In cassatie wordt hiertegen opgekomen. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep.
Hof Den Bosch d.d. 28 augustus 2012, NJF 2013, 75 (Sportspectrum/Practico) – wanneer men de handelsrente wil vorderen, moet dit wel expliciet worden vermeld. Omgekeerd moet de rechter de wettelijke rente toewijzen, als de handelsrente gevorderd is maar art. 6:119a B.W. niet van toepassing is.
Auteur & Last edit
[MdV, 22-10-2017; laatste bewerking 25-4-2024]
Verbintenissen tot betaling van een geldsom (Afd. 11, Titel 1, Boek 6 B.W.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!