Pagina inhoud

    Algemene regels tenuitvoerlegging (Titel 1, Boek II Rv.)

    Inleiding algemene regels executie

    De algemene regels voor gerechtelijke tenuitvoerlegging zijn opgenomen in Titel 1 van Boek II Rv.. Deze Titel bevat de inleidende bepalingen, die in beginsel van toepassing zijn op alle specifieke vormen van executie, voor zover daarvan in de nadere regeling niet van wordt afgeweken.

    Bij de aanpassing van het Wetboek van Rechtsvordering in het kader van de invoering van het Nieuw B.W. in 1992 is Titel 1 Boek II Rv. op de schop gegaan en gemoderniseerd. Zie Kamerdossier 16593. Daarbij zijn ook bepalingen hernummerd, zodat in jurisprudentie van voor 1992 de artikelnummers kunnen afwijken. Zo was het executiegeschil van art. 438 Rv. eerst geregeld in art. 435 Rv..

    Welke titels zijn executoriale titels?

    De Titel omvat 14 bepalingen (art. 430 Rv. tot en met art. 438c Rv.). In art. 430 lid 1 Rv. is bepaald, dat voor executie in Nederland vatbaar zijn grossen van in Nederland gewezen vonnissen en beschikkingen, authentieke akten (zoals een hypotheekakte die aan de voorwaarde van bepaalbaarheid van de geldelijke vordering voldoet) en andere door de wet als executoriale titel aangewezen stukken (zoals een dwangbevel van de Belastingdienst).

    In naam van de Koning

    Een executoriale titel vermeldt (met een stempel) in de aanhef de woorden ‘In naam van de Koning’ (art. 430 lid 2 Rv.).

    Executie is pas mogelijk na betekening van de executoriale titel

    Voor elke executoriale titel geldt, dat deze pas geëxecuteerd kan worden na voorafgaande betekening, waarin de nakoming wordt gevorderd. Voor de aanzegging van de executie van een vonnis houden gerechtsdeurwaarders doorgaans een betalingstermijn van twee dagen aan.

    Krachtens art. 430 lid 3 Rv. doet de gerechtsdeurwaarder bevel om het verschuldigde binnen twee dagen aan hem te voldoen. Betaalt de schuldenaar dan nog steeds niet, dan kan de executie verder door de gerechtsdeurwaarder ter hand genomen worden door middel van verschillende (executoriale) beslagen.

    Bij de tenuitvoerlegging speelt de gerechtsdeurwaarder een belangrijke rol. De deurwaarder is de uitvoerende instantie als sluitstuk van het rechtssysteem en dient die rol als openbare functionaris onafhankelijk te vervullen. Een en ander zoals geregeld in de Gerechtsdeurwaarderswet. Zie ook de pagina Gerechtsdeurwaarderswet.

    De verschillende vormen van beslag worden behandeld in de pagina’s die je vindt onder de hoofdpagina Gerechtelijke tenuitvoerlegging.

    Terminologie schuldenaar, geëxecuteerde enz.

    Blijkens de Memorie van Toelichting bij de aanpassing van het Wetboek van Rechtsvordering in het kader van de invoering van het Nieuw B.W. in 1992 wordt er in Titel 1 Boek II Rv. naar gestreefd qua terminologie ‘schuldenaar’ te onderscheiden van ‘geëxecuteerde’. Immers hoeft degeen, ten laste van wie een goed geëxecuteerd wordt immers niet altijd de schuldenaar te zijn (zie Kamerstukken 16593, nr. 3 1980-1981 MvT Invoeringswet boeken 3-6 B.W., wijziging Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering).

    De Minister schrijft in die MvT:

    “De geëxecuteerde behoeft niet steeds ook de schuldenaar te zijn. Zoals blijkt uit artikel 435 lid 2 kan het zijn dat hij degene is op wiens goed verhaal wordt genomen voor de schuld van een ander. Ook is mogelijk dat het in het geheel niet o m een schuld gaat, maar o m de reële executie van een zakenrechtelijke aanspraak. Deze terminologie sluit aan bij die van het nieuwe B.W.”.

    Tenuitvoerlegging buitenlandse executoriale titels

    De wet geeft als hoofdregel dat buitenlandse executoriale titels niet in Nederland ten uitvoer gelegd kunnen worden (art. 431 lid 1 Rv.). Dit geldt zowel voor vonnissen gewezen buiten Nederland (de wet spreekt van “vreemde rechters”, maar daarmee wordt niet gedoeld op de persoonlijke eigenaardigheden van de rechter) als voor buitenlandse authentieke akten die elders een executoriale titel zouden kunnen vormen, zoals notariële akten of welke andere vormen men in het buitenland mocht kennen.

    Wanneer kunnen buitenlandse executoriale titels wel in Nederland geëxecuteerd worden?

    Een belangrijke uitzondering op deze regel is de regeling van Titel 9, Boek III Rv. (zie de pagina Tenuitvoerlegging van buitenlandse titels). Daar worden regels gegeven voor de tenuitvoerlegging van buitenlandse titels in afwijking van de hoofdregel. Vaak zijn er verdragsrechtelijke bepalingen, die de tenuitvoerlegging in Nederland mogelijk maken via een exequatur. Binnen de EU geldt krachtens de EEX-Verordening, dat alle executoriale titels in alle Lidstaten zonder exequatur uitvoerbaar zijn (zie de pagina EEX-Vo).

    Nieuw geding in Nederland om executoriale titel van buitenlands vonnis te verkrijgen

    Biedt ook de regeling van Titel 9, Boek III Rv. geen uitkomst, dan bepaalt art. 431 lid 2 Rv. dat de procedure in Nederland opnieuw gevoerd kan worden.

    Voorwaarden voor erkenning buitenlands vonnis in Nederland

    Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad is in een geding op de voet van art. 431 lid 2 Rv. uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, dat de beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    (a) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is;

    (b) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging;

    (c) de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde;

    (d) de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.

    Strekt de vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv. tot veroordeling tot hetgeen waartoe de wederpartij in de buitenlandse beslissing is veroordeeld, en is voldaan aan de vier hierboven vermelde voorwaarden, dan dient de rechter de gebondenheid van partijen aan die beslissing tot uitgangspunt te nemen, en is de vordering in beginsel toewijsbaar.

    Zie de arresten HR 26 september 2014 (Gazprombank/borg en HR 16 juli 2021 (Albaniabeg/Enel c.s.). In dit laatste arrest was het Haags Executieverdrag 1971 (Trb. 1972/144), waarbij zowel Nederland als Albanië partij zijn, niet aan de orde omdat deze twee Staten niet op de voet van art. 21 van dit verdrag een aanvullend akkoord hebben gesloten.

    Voor een voorbeeld hiervan zie het arrest HR 23 september 2016 (Erkenning beslissing inzake het ouderlijk gezag van de Amerikaanse rechter in Pennsylvania). De beslissing inzake het ouderlijk gezag (inhoudende toewijzing van de kinderen aan de man in de US) in de voltooide procedure in Pennsylvania werd hier door de Nederlandse rechter via een ‘nieuwe’ procedure bekrachtigd, zodat die ook in Nederland uitvoerbaar werd jegens de in Nederland wonende vrouw. Dit arrest is op Lawyrup nader besproken in het onderdeel Rechtspraak (lees Rechtspraak).

    Zie ook Rb. Noord-Holland 15 juli 2022 (Volga-Dnjepr Logistics/Celestial Aviation) waar de Vzr. de regel van Gazprombank toepast bij een dergelijke ‘verkapte exequaturprocedure’ over de tenuitvoerlegging van een beslissing over de gegrondheid en de omvang van de vorderingen van gedaagde gegeven door de Engelse High Court.

    Overgang van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging

    Als de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging overgaat op een ander, dan moet die overgang eerst betekend worden voordat de executie mag worden aangevangen of voortgezet (art. 431a Rv.).

    Met invoering van de wetswijziging inzake de herziening van het beslag- en executierecht (Stb. 2020, 177) wordt hieraan toegevoegd, dat kan worden volstaan met schriftelijke mededeling, wanneer de rechtsovergang voortvloeit uit een juridische fusie of splitsing van een rechtspersoon (zie de pagina Rechtspersonen).

    Tenuitvoerlegging alleen na kracht van gewijsde of bij verklaring van uitvoerbaarheid bij voorraad

    In principe kan alleen een titel die in kracht van gewijsde gegaan geëxecuteerd worden. De enige uitzondering daarop is, dat de rechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard heeft (zie ook de pagina Algemene bepalingen vonnis).

    Vandaar dat art. 432 Rv. bepaalt, dat een vonnis kan tegen een derde niet ten uitvoer gelegd kan worden dan acht dagen na betekening daarvan aan de partij die in het ongelijk is gesteld, en met overlegging van een verklaring van de griffier dat er op zijn registers geen verzet, hoger beroep of cassatie daartegen is aangetekend. De wet voegt daaraan toe: “noch kan daaraan door die derde worden voldaan”. De derde moet dus niet spontaan gaan betalen bij een conservatoir beslag. Hij loopt dan het risico dubbel te moeten betalen bij bvb. een stil pandrecht, of als de titel van de executant later wordt vernietigd. Zie het vonnis Rb. Utrecht 14 mei 2008 (Rabobank/BOAS) op de pagina Conservatoir beslag onder derden.

    Executie van uitvoerbaar bij voorraad verklaarde titel

    De regel dat executie pas mogelijk is na kracht van gewijsde lijdt krachtens art. 432 Rv. uitzondering, wanneer de rechter de voorlopige tenuitvoerlegging daarvan heeft toegestaan (dat wil zeggen het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard). Dit wordt overigens bijna altijd door eisers gevorderd, en in de meeste gevallen wordt dit ook gehonoreerd. De executie komt wel voor rekening en risico van de executant: executeert deze achteraf bezien ten onrechte, dan is dat een onrechtmatige daad waarvoor hij tegenover de geëxecuteerde aansprakelijk is. Zie over het bij voorraad uitvoerbaar verklaren van een vonnis nader de pagina Algemene bepalingen vonnis.

    Aansprakelijkheid beslaglegger

    Ook voor executoriaal beslag geldt – net als bij conservatoir beslag – dat op de beslaglegger een risico-aansprakelijkheid rust voor door de executie veroorzaakte schade, voor het geval mocht blijken dat zijn vordering op een later moment toch ongegrond blijkt. Dat kan voorkomen bij executie op grond van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van een vonnis, waarna in hoger beroep de vordering alsnog onderuit gaat. Zie ook de pagina Algemene bepalingen conservatoir beslag, waar deze regel en de jurisprudentie daarbij nader wordt besproken.

    Zie ook het proefschrift over dit onderwerp van Gijs Molkenboer, verkrijgbaar bij Uitgeverij Paris (klik hier).

    Rechtsmiddelenregister

    Met het oog hierop kan de partij, die een rechtsmiddel heeft ingesteld, dit in een register laten inschrijven ter griffie van het gerecht dat de veroordelende titel heeft gegeven (art. 433 Rv.). Zie over het belang van het rechtsmiddelenregister ook het blog ‘Vergeet het rechtsmiddelenregister niet’, van Renze Streng (Van Diepen Van der Kroef Advocaten).

    De gerechtsdeurwaarder is de tot executie bevoegde instantie

    De gerechtsdeurwaarder aan wie de titel (door de executant) ter executie is overhandigd, is voor de gehele tenuitvoerlegging daarvan de tot executie bevoegde instantie (art. 434 Rv.). Deze bepaling benadrukt dat de de gerechtsdeurwaarder bij de tenuitvoerlegging een belangrijke rol speelt. De deurwaarder is de uitvoerende instantie als sluitstuk van het rechtssysteem en dient die rol als openbare functionaris onafhankelijk te vervullen. Een en ander zoals geregeld in de Gerechtsdeurwaarderswet.

    Wanneer er door meerdere executanten beslag gelegd wordt, dan treedt de deurwaarder die het eerste op een beslagobject beslag gelegd heeft als de spelverdeler voor alle beslagen. We zien dit regelmatig bij loonbeslagen, waarbij de 1e deurwaarder het gehele bedrag int, en dit naar rato afdraagt aan de andere deurwaarder(s).

    Deurwaarderskosten

    De diensten die de deurwaarder als openbaar ambtenaar verleent, zijn ambtshandelingen die aan hem tegen een vaststaand wettelijk tarief moeten worden vergoed (art. 434a Rv.). Deze worden bepaald in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders.

    In geval van executie opent de gerechtsdeurwaarder een dossier, waarin de deurwaarderskosten en het geïnde worden geboekt. Tenzij tussentijdse afrekeningen plaatsvinden rekent de deurwaarder zijn kosten pas bij afsluiten van het dossier af. Hier dien je als opdrachtgever van de deurwaarder alert op te zijn.

    Verhaal op alle voor beslag vatbare goederen

    De executant mag zich te zijner keuze – via de deurwaarder – verhalen op alle voor beslag vatbare goederen van degeen tegen wie hij een titel heeft verkregen (de “geëxecuteerde”) (art. 435 lid 1 Rv.). Deze bepaling is een logisch uitvloeisel van art. 3:277 B.W. (zie de pagina Verhaalsrecht op goederen).

    Met de wetswijziging van 3 juli 2020 zijn uit lid 1 de woorden “te gelijker tijd” geschrapt (zie Kamerdossier 35225). Er is een tendens in de wetgeving te bespeuren om ter voorkoming van bovenmatig beslag beperkingen in te stellen voor het gelijktijdig leggen van beslag op teveel vermogensbestanddelen, waardoor de schuldenaar financieel lamgelegd zou kunnen worden. Dit zou er immers zelfs toe kunnen leiden dat deze geen geld meer heeft om een advocaat te betalen om zich tegen de executie te verdedigen.

    Executoriaal (en conservatoir) beslag op cryptovaluta zoals de Bitcoin is mogelijk, hoewel de status van crypto’s juridisch nog wat schimmig is. Dit moet worden uitgevoerd als een beslag onder de schuldenaar, waarbij de wallet van de schuldenaar bij het platform waar deze worden aangehouden in beslag genomen wordt en de beslagene moet meewerken aan afgifte van zijn ‘keys’ en overschrijving naar de account van de deurwaarder. Zie ook de pagina Conservatoir beslag onder de schuldenaar.

    Overbetekening beslag onder derde aan de geëxecuteerde

    Wanneer de executant beslag legt onder een derde (bvb. op een bankrekening bij de bank van de geëxecuteerde), dan weet de geëxecuteerde nog van niets. De wet schrijft daarom voor, dat een dergelijk beslag onder derden binnen 8 dagen door middel van een exploot moet worden bekend gemaakt aan de geëxecuteerde (art. 435 lid 2 Rv.). Dit wordt in de praktijk “overbetekening” genoemd. Eenzelfde regel geldt bij conservatoir beslag.

    Op het achterwege blijven van overbetekening leidt niet tot nietigheid van het beslag, maar kan de schuldenaar kan de executant wel aansprakelijk stellen voor het nadeel, dat hij lijdt doordat hij niet bekend was met het beslag onder de derde, waardoor hij wellicht maatregelen had kunnen treffen om die schade te voorkomen (zoals executie van een goed dat meer waard is dan de te innen vordering). Zie de toelichting in de MvT bij art. 435 Rv. (zie Kamerstukken 1980-1981 16593, nr. 3).

    Het hoeft hierbij niet steeds om goederen van de schuldenaar zelf te gaan, zoals bij derdenbeslag. Het kan ook gaan om goederen van een ander, waarop de executant zich mag verhalen. Bij voorbeeld wegens kosten gemaakt voor het behoud van een zaak (art. 3:284 lid 1 B.W.), een voorrecht op de vordering die de schuldenaar uit hoofde van (schade)verzekering van zijn aansprakelijkheid heeft op de verzekeraar (art. 3:287 lid 2 B.W.) en de vordering van de retentor (art. 3:292 B.W.). Zie de pagina Bevoorrechte vorderingen op bepaalde goederen en de pagina Retentierecht.

    Een ander voorbeeld is het beslag van de Ontvanger van de Belastingdienst op goederen van een derde die zich op de ‘bodem’ van de schuldenaar bevinden. Op grond van het bodembeslag kan de Belastingdienst die goederen voor zgn. zakelijke belastingschulden (LB en BTW) uitwinnen alsof het goederen van de belastingschuldenaar zelf waren. Zie ook de pagina Invorderingswet.

    Beslag op goederen derde ten laste van de schuldenaar

    Wordt beslag gelegd op goederen van een derde ten laste van de schuldenaar, dan moet de executant dit beslag binnen 8 dagen aan de derde betekenen (art. 435 lid 3 Rv.).

    Die kan dan verzet aantekenen tegen de executie. Als de executant niet bekend is met het recht van de derde, dan moet hij die betekening doen zodra hem dit ter kennis komt.

    Bezwaar derde tegen executie van zijn goederen

    De derde kan dan binnen 8 dagen schriftelijk aan de deurwaarder meedelen, dat hij zich tegen het verhaal op zijn goed verzet (art. 435 lid 3 Rv.). Na die mededeling geldt het beslag jegens hem slechts als conservatoir en kan de executie jegens hem slechts plaatsvinden uit hoofde van een tegen hem verkregen executoriale titel om deze executie te dulden. Vgl. HR 17 april 2009 (Koperen Ploert/Ontvanger).

    Zie in dit verband ook het arrest HR 23 oktober 1998 (Ontvanger/ABN AMRO) (niet gepubliceerd op ECLI, NJ 1999, 130). In dit geval had de Ontvanger beslag gelegd op de bankrekening van de echtgenote voor een schuld van de echtgenoot. Dit kan wel op basis van art. 1:95 B.W. (voor gemeenschapsschulden), maar dan moet de echtgenote als geëxecuteerde worden aangemerkt.

    Wordt ten laste van beide echtgenoten beslag gelegd (bvb. bij een en/of rekening), dan moet aan de executieregels ten aanzien van beiden worden voldaan.

    Geen beslag op goederen voor de openbare dienst

    Beslag op goederen voor de openbare dienst is verboden (art. 436 Rv.). Dat geldt ook voor bepaalde goederen van de Nederlandse Bank.

    Beslag op een aandeel in een goed of op een beperkt recht

    Voor beslag op (i) een beperkt recht (zoals bvb. erfpacht of (ii) op een aandeel in een voor beslag vatbaar goed (bvb. bij gedeelde eigendom van een woning) gelden dezelfde regels voor beslag en executie als voor het goed zelf, waarop het beperkte recht geldt of waarin de schuldenaar een aandeel heeft (art. 437 Rv.).

    Executiegeschil

    Tegen de tenuitvoerlegging (of executie) kan degeen tegen wie de beslaglegging en/of executie zich richt ook verweren, door middel van een executiegeschil (art. 438 Rv.). Dit kan hetzij als bodemprocedure of via een kort geding bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank (art. 438 lid 2 Rv.). In de praktijk wordt vaak gekozen voor kort geding.

    Bij kort geding moet wel aan de vereisten van kort geding worden voldaan (zie de pagina Kort geding). Het executiegeschil is doorgaans uit de aard der zaak spoedeisend, dus aan die voorwaarde wordt wel voldaan, maar dit moet voor de goede orde wel worden gesteld in de dagvaarding.

    Het executiegeschil kan gaan over de executie van alle verschillende soorten executoriale titels: een vonnis, beschikking of arrest, dan wel een authentieke akte die een executoriale titel behelst.

    Bevoegde rechter executiegeschil

    Art. 438 lid 1 Rv. biedt wat de bevoegde rechtbank betreft meerdere opties:

    1. de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn, of
    2. in wiens rechtsgebied de inbeslagneming plaatsvindt, dan wel
    3. zich een of meer van de betrokken zaken bevinden of
    4. de executie zal geschieden.

    Executiegeschil heeft geen schorsende werking

    Het aanhangig maken van een executiegeschil heeft in beginsel geen schorsende werking. Tenzij de wet dit expliciet bepaalt, zoals bij het loonbeslag (art. 479e lid 2 Rv.).

    Uitvoerbaar bij voorraad verklaring van vonnis tot opheffing beslag

    Het vonnis tot opheffing van een beslag kan echter wel uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden, ook al is het een constitutief vonnis. Het is dus niet een vonnis waarbij de aard van de zaak uitvoerbaarheid bij voorraad uitsluit. Aldus het niet gepubliceerde arrest van de Hoge Raad HR 20 januari 1995 (NJ 1995, 413). De Hoge Raad verwijst naar dat arrest in HR 3 april 2015 (Centre Hotel) (r.o. 3.4.2).

    Wonderlijk gevolg daarvan is dat het beslag in dat geval direct komt te vervallen. Wordt dit vonnis in hoger beroep vernietigd, dan heeft die vernietiging geen terugwerkende kracht en zijn beschikkingshandelingen die in de tussentijd hebben plaatsgevonden bevoegd verricht. Zie HR 25 mei 2000 (Land Aruba/Boeije).

    Zonder uitvoerbaarheid bij voorraad blijft het beslag bestaan totdat in hoogste instantie is beslist in het executiegeschil. Zie HR 23 februari 1996, NJ 1996, 434 (niet gepubliceerd op ECLI).

    Maatstaven executiegeschil in kort geding

    In het arrest HR 19 december 2019 (Standhotel De Zeester) heeft de Hoge Raad de criteria van het arrest Ritzen/Hoekstra verduidelijkt. Dit arrest is thans het standaardarrest voor executiegeschillen in kort geding (ook bij de Kantonrechter).

    De slotsom is onder meer dat er onvoldoende grond is om uiteenlopende maatstaven te hanteren voor enerzijds de rechter die in hoger beroep in een incident moet oordelen over een vordering of verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging en anderzijds de rechter in kort geding die in gevallen waarin een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat, over een dergelijke vordering heeft te oordelen. Ook verduidelijkt de Hoge Raad de maatstaven die in eerdere uitspraken zijn gegeven. De Hoge Raad komt voorts gedeeltelijk terug van die eerder gedane uitspraken.

    Lees de bespreking op Lawyrup van HR 19 december 2019 (De Zeester) (lees Rechtspraak).

    Zie ook de pagina Algemene bepalingen vonnis voor wat betreft de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van een vonnis en de mogelijkheden daar tegen op te komen.

    Rb. Rotterdam 21 november 2018 – een executiegeschil kan ook in reconventie worden ingesteld, ook wanneer de conventie een niet-ontvankelijk verzet blijkt.

    Kort geding opheffing conservatoir beslag

    Wanneer degeen, onder wie conservatoir beslag gelegd is, opheffing van dat conservatoire beslag wil vorderen, dan is dit strict genomen niet een executiegeschil in de zin van art. 438 Rv. (het beslag is immers nog niet executoriaal). Dit kan echter ook in een kort geding worden gevorderd (zie de pagina Kort geding en de pagina Algemene bepalingen conservatoir beslag).

    Executiegeschil derde tegen executoriaal of conservatoir beslag

    Ook een derde kan tegen de executie opkomen. Hij moet dan zowel de executant als de geëxecuteerde dagvaarden (lid 5 oud, thans lid 6). In HR 9 september 2022 (Phillip Morris/Rotterdamse Produkten Mij) kwam RPM op tegen een door Phillip Morris onder  de logistiek dienstverlener (de transporteur) beslag gelegd op een partij goederen, om die aan het verkeer te onttrekken. RPM stelde dat zij eigenaar was en vorderde opheffing van het beslag, maar had verzuimd de transporteur ook in de procedure te betrekken.

    Het Hof had ten onrechte RPM in haar vordering ontvankelijk verklaard. Art 438 lid 5 Rv. ( Rv, thans art 438 lid 6 Rv, bepaalt dat verzet tegen de executie door een derde geschiedt door dagvaarding van zowel de executant als de geëxecuteerde Op grond van art. 705 lid 3 Rv. is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op vorderingen tot opheffing van een conservatoir beslag. Zie de pagina Algemene bepalingen conservatoir beslag.

    Vordering in executiegeschil (petitum)

    De volzin die voorheen in lid 2 stond is bij de wetswijziging van 3 juli 2020 opgenomen in een eigen (ingevoegd) lid 3. Dat is inderdaad duidelijker en een verbetering. De oude leden 3 en 4 worden daarmee lid 4 en 5.

    De voorzieningenrechter kan ingevolge art. 438 lid 3 Rv. (nieuw, de tekst is inhoudelijk niet gewijzigd t/o van lid 2 oud) op vordering van de eiser in kort geding de volgende maatregelen treffen:

    1. de tenuitvoerlegging schorsen voor een bepaalde tijd of totdat op het geschil zal zijn beslist, dan wel

    2. bepalen dat de tenuitvoerlegging slechts tegen zekerheidstelling mag plaatsvinden of worden voortgezet;

    3. beslagen, al of niet tegen zekerheidsstelling, opheffen;

    4. gedurende de tenuitvoerlegging herstel bevelen van verzuimde formaliteiten met bepaling van welke op het verzuim gevolgde formaliteiten opnieuw moeten worden verricht en te wiens laste de kosten daarvan zullen komen;

    5. bepalen dat een in het geding geroepen derde de voortzetting van de tenuitvoerlegging moet gedogen dan wel zijn medewerking daaraan moet verlenen, al of niet tegen zekerheidsstelling door de executant.

    Executiegeschil kan niet gaan over de titel die ten uitvoer gelegd wordt

    In het executiegeschil kan de executie aan de orde gesteld worden, maar niet de executoriale titel waarop die gebaseerd is. Degeen die opkomt tegen de executoriale titel kan dus niet het inhoudelijke debat, dat tot de executoriale titel leidde, in een executiegeschil nog eens overdoen. Daarvoor is immers het hoger beroep (of bij een verstekvonnis: verzet) de aangewezen weg.

    De achterliggende reden is het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.  Wanneer de rechter vonnis gewezen heeft, en dit bij voorraad uitvoerbaar geworden is of in kracht van gewijsde gegaan is, dan kan de veroordeelde partij niet van voren af aan het debat in de procedure heropenen. De enige weg daarvoor is een rechtsmiddel, wanneer dat nog kan worden ingesteld. Anders zou het executiegeschil een verkapt hoger beroep zijn en dat laat het gesloten systeem van rechtsmiddelen niet toe.

    De executierechter zal zich dus terughoudend op moeten stellen, wanneer de geëxecuteerde opkomt tegen de executie. Dit geldt volgens Hof Arnhem-Leeuwarden 13 februari 2018 (overdracht aandelen tegen voorlopige koopsom) niet, wanneer het gaat om een executoriale titel uit hoofde van een notariële akte. Het hof overweegt (r.o. 5.1):

    “Het hof stelt, in navolging van zijn arrest van 22 augustus 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7205, voorop dat in een executie kort geding moet worden beoordeeld of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing gerechtvaardigd is. De bevoegdheid van de voorzieningenrechter om ter beperking van de executie in de tenuitvoerlegging in te grijpen, zal als regel verminderen naarmate de executoriale titel op een diepgaander voorafgaande rechterlijke beoordeling berust tot de afstemmingsregel toe. Daarom is de bevoegdheid tot beperking van de executie van een door de bodemrechter gewezen, uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in wezen beperkt tot een onderzoek of de executiebevoegdheid misbruikt wordt (HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575, NJ 1984, 145 ( [A] / [B] ). Maar indien in kort geding wordt opgekomen tegen de executie van een notariële akte bestaat geen noodzaak tot een dergelijke terughoudendheid.”

    Welke mogelijkheden zijn er om tegen de executie op te komen?

    De geëxecuteerde kan alleen tegen de executie opkomen, wanneer de executant misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid (art. 3:13 B.W.). Zie ook de pagina misbruik van procesrecht.

    Volgens de jurisprudentie kan zich dit in de volgende situaties voordoen:

    1. indien het ten uitvoer te leggen vonnis klaarblijkelijk berust op een feitelijke of juridische misslag;

    2. indien na het wijzen van het vonnis aan het licht gekomen (nieuwe) feiten bij voortzetten van de executie voor de geëxecuteerde klaarblijkelijk “een noodtoestand” doen ontstaan;

    De term “klaarblijkelijk” impliceert dat dit direct duidelijk moet zijn, en brengt voor de rechter dus een marginale toetsingsbevoegdheid mee. Zie HR 22 april 1983, NJ 1984, 145 (Ritzen/Hoekstra). In die kwestie ging het om een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis, waar nog een rechtsmiddel tegen open stond. De Hoge Raad oordeelde, dat de executant misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid als hij, mede gelet op de belangen van de geëxecuteerde die zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan.

    Overigens kan tegen de uitvoerbaar bij voorraad verklaring ook worden opgetreden met een incidentele vordering voorafgaand aan het hoofdgeding bij de appèlrechter, zoals eenieder heeft kunnen volgen in de zaak van Viruswaarheid tegen de Staat. Zie het blog Avondklok in kort geding verboden.

    Verder kan bij misbruik van executiebevoegdheid aan verschillende andere situaties worden gedacht die aan de vordering in het executiegeschil ten grondslag gelegd kunnen worden, zoals:

    1. aan de executoriale titel kleeft een gebrek (het is geen geldige titel of de titel is vervallen);

    2. de executie voldoet niet aan de wettelijke eisen (de executie is bij voorbeeld niet aangezegd);

    3. het beslag is excessief;

    4. de beslagen goederen behoren niet toe aan de geëxecuteerde;

    5. de beslagen goederen zijn niet voor beslag vatbaar.

    Als een derde tegen de executie wil opkomen (zie punt 4 hierboven), dan moet hij zowel de executant als de geëxecuteerde in rechte betrekken (art. 438 lid 6 Rv.).

    Executiegeschil bij de Kantonrechter

    Bij de wetswijziging van 3 juli 2020 is – als onderdeel van de vereenvoudiging van het executierecht – ook de mogelijkheid van een executiegeschil bij de Kantonrechter geïntroduceerd. Aan art. 438 lid 1 Rv. wordt toegevoegd: “In afwijking van de vorige zin worden geschillen die rijzen in verband met de executie van een door de kantonrechter afgegeven executoriale titel voor de kantonrechter gebracht die de executoriale titel heeft afgegeven.

    Indien daarbij wordt gekozen voor een kort geding, dan kan dit ook voor de Kantonrechter. In dat geval gelden de bepalingen van kort geding ook voor de procedure bij de Kantonrechter (lid 2 nieuw).

    Executiegeschil in reconventie

    Rb. Rotterdam 21 november 2018 – een executiegeschil kan ook in reconventie worden ingesteld, ook wanneer de conventie een niet-ontvankelijk verzet blijkt.

    Tijdelijke wet voorziening betalingsuitstel en WHOA

    In het kader van de Tijdelijke wet kunnen schuldenaren die door de coronamaatregelen in financiële problemen geraakt zijn opschorting en opheffing van beslagen vorderen. Zie het blog Tijdelijke wet voorziening betalingsuitstel. Ook wanneer een schuldenaar een WHOA-akkoord voorbereidt, kan die aan de rechtbank voorzieningen vragen tot opheffing en/of het verbieden van executiemaatregelen, en ter opschorting van faillissementsaanvragen van schuldeisers. Zie de pagina Wet homologatie onderhands akkoord.

    Executie

    De beslaglegger die een executoriale titel heeft, kan op basis daarvan tot uitwinning van het beslagene overgaan. De wijze van tenuitvoerlegging hangt af van de aard van het uit te winnen goed. Er zijn bvb. verschillende regels voor onroerende zaken, aandelen enz.

    De regels met betrekking tot roerende zaken niet zijnde registergoederen vind je in boek 2, titel 2, afd. 1 Rv. (art. 439 e.v. Rv.). De executoriale beslaglegging leidt de executoriale verkoop in (art. 449 Rv.). Zie nader de pagina Executoriaal beslag op roerende zaken niet-registergoederen.

    Wie neemt de executie ter hand?

    Indien er sprake is van meerdere beslagen, dan zal de oudste beslaglegger (die een executoriale titel heeft) bevoegd zijn de executie ter hand te nemen (art. 458 Rv.). De opbrengst wordt gestort op een rekening van de deurwaarder, in afwachting van hetzij overeenstemming over de verdeling dan wel een rangregeling (art. 480 Rv.).

    Beslagleggers die later beslag hebben gelegd kunnen de oudste beslaglegger een termijn stellen, en indien deze niet aanvangt met de executie, deze overnemen (art. 459 Rv.). Ook kan een pandhouder de executie overnemen (art. 461a Rv.), mits hij bevoegd is (geworden) tot executie op basis van het pandrecht (ingevolge art. 3:248 B.W.). In dat geval dient hij het overschot te verdelen onder de andere rechthebbenden, dan wel dient dit onder een bewaarder gestort te worden bij geschil over de verdeling (zie art. 490b Rv.). Zie voor hypotheek art. 551 lid 2 Rv..

    De conservatoire beslaglegger speelt bij de executie geen rol. Wel zal deze een rol hebben bij de verdeling van de opbrengst (art. 480 e.v. Rv.).

    Tot op het tijdstip van de openbare verkoop kunnen er nog (meer) beslagen gelegd worden (art. 457 Rv.). Deze beslagleggers delen alsdan (pro rato) mee in de opbrengst. Als een crediteur te laat is, kan hij nog wel beslag leggen op de opbrengst van de executie. In dat geval deelt hij niet mee in de rangregeling, maar kan hij zich (slechts) verhalen op het restant na verdeling onder de beslagleggers HR 29 april 2011 (Ontvanger/Eijking q.q.). Dit beslag moet overigens worden gelegd onder de deurwaarder, niet onder de bank waar het geld staat (art. 19 lid 5 Gerechtsdeurwaarderswet). En wel op de vordering van de geëxecuteerde tot afdracht van het surplus. De vordering waarvoor beslag wordt dan aangetekend in de staat van verdeling (art. 483 Rv.). Dit kan totdat de verdeling is komen vast te staan (art. 490 Rv.).

    De executie mag niet eerder dan 4 weken na de betekening o.g.v. art. 443 Rv. van het proces-verbaal van beslaglegging plaatsvinden (art. 462 Rv.). Dit op straffe van schadevergoeding.

    In geval van een vrijwillige onderhandse verkoop na beslag, waarbij er een hypotheekhouder is, zal de notaris de hypotheekhouder voldoen en vervolgens met inachtneming van het beslag moeten afrekenen.

    Wijze van verkoop

    De verkoop vindt in beginsel openbaar plaats (art. 463 lid 1 Rv.). Is de in beslag genomen zaak verkoopbaar op een markt of beurs, dan kan de verkoop via een tussenpersoon plaatsvinden op de voor die markt gebruikelijke regels voor een gewone verkoop (art. 463 lid 2 Rv.).

    Dit in afwijking van de reguliere regels voor executieverkoop vervat in art. 464-466 Rv. en art. 469 Rv.. Deze laatste bepaling geeft een regeling voor de wijze van bieden.

    De deurwaarder is (bij beide methoden van verkoop) verantwoordelijk voor de verkregen opbrengst, en voldoet daaruit de executiekosten (art. 474 Rv.).

    Verdeling van de executie-opbrengst

    De deurwaarder draagt derhalve zorg voor de verdeling, nadat de kosten van executie uit de bruto opbrengst zijn voldaan. De Staat is naast de deurwaarder hoofdelijk aansprakelijk voor de goede uitoefening van diens taak voor zover die ziet op de verdeling (zie art. 480 lid 3 Rv.).

    Dit overeenkomstig art. 3:270 lid 6 B.W. waar het betreft de aansprakelijkheid van de notaris in wiens handen de opbrengst van de verkoop van een onroerend goed wordt voldaan.

    Deze aansprakelijkheid van de Staat naast deurwaarder en notaris ziet op de belangen van allen die bij de executie betrokken zijn (Parl. Gesch.). De Staat zal dus regres zoeken. Een voorbeeld van deze aansprakelijkheid is HR 29-01-2010, NJ 2011/236 Staat/Lehman. Daar werd de Staat aansprakelijk gehouden voor de marktconforme rente die de deurwaarder over de opbrengst had moeten bedingen.

    Indien bij meerdere gerechtigden overeenstemming bereikt kan worden over de verdeling, kan op basis daarvan worden uitgekeerd. Bestaat er geschil van mening, dan zal een rangregeling nodig zijn (art. 480 lid 2 Rv.). Bij de beslissing over de verdeling is de geëxecuteerde zelf ook partij, en hij zal dus bij het overleg betrokken moeten worden en in moeten stemmen met een onderlinge afspraak over de verdeling.

    Positie van de conservatoir beslaglegger

    Degeen die hetzij conservatoir beslag gelegd heeft op de geëxecuteerde zaak, dan wel op de executie-opbrengst, deelt mee in de opbrengst. Als zijn vordering echter niet vaststaat, dan zal die betwist worden hetzij door de geëxecuteerde en/of door de andere gerechtigden.

    In dat geval zal de meest gerede partij zich tot de Voorzieningenrechter moeten wenden met verzoek een R-C aan te wijzen die de rangregeling zal treffen (art. 481 Rv.).

    De R-C maakt binnen 14 dagen na einde van de termijn waarbinnen belanghebbenden hun vordering dienen op te geven (zie art. 482 Rv.) een staat van verdeling, waarbij hij zich met name zal kunnen baseren op de regeling in art. 129-131 Fw. en art. 133 Fw. (art. 483 Rv.).

    De art. 483a Rv. tot en met art. 483f Rv. geven regels voor voorwaardelijke vorderingen, vorderingen tot het doen van betalingen in termijnen, vorderingen verzekerd door hypotheek of pandrecht enz.
    Voor de conservatoire beslaglegger is met name van belang art. 483f Rv., die gaat over vorderingen die betwist worden.

    De R-C kan de betwiste vordering voorwaardelijk opnemen in de staat van verdeling, tot een door hem te bepalen bedrag (art. 483f Rv.). Daarmee wordt de mogelijkheid geschapen om wel tot uit- deling te komen. Het voorwaardelijk begrote bedrag wordt gereserveerd, totdat duidelijk is of dit inderdaad aan de conservatoir beslaglegger toekomt (zie art. 485 Rv.). Zo niet, dan wordt dit verdeeld onder de andere gerechtigden (waaronder, bij een surplus, de geëxecuteerde) (art. 490a Rv.).

    De R-C kan ook een termijn stellen, waarbinnen duidelijk moet zijn of de betwiste crediteur een vordering heeft en zo ja, tot welk bedrag (zie art. 490a Rv.). De regeling sluit aan bij art. 125 Fw..

    De staat van verdeling wordt gedeponeerd en de rechthebbenden worden in kennis gesteld (art. 484 Rv.). Indien geen tegenspraak wordt gedaan, zal bevelschrift worden gegeven tot uitdeling. Deze heeft de status van executoriale titel (art. 485 lid 2 Rv.).

    Krachtens art. 485a Rv. kan tegenspraak gedaan worden. Als de crediteur de termijnen van art. 482 Rv. en art. 484 Rv. (tijdig reageren en indienen) niet in acht heeft genomen, heeft hij een probleem (soort hardheidsverhaal, zie art. 485a lid 2 Rv.).

    Wanneer de partijen niet door de R-C verenigd kunnen worden, vindt renvooi plaats (art. 486 Rv.). Daarvoor is geen dagvaarding vereist (art. 486 lid 1 Rv.).

    Bij de procedure zijn uitsluitend betrokken de partijen, die tegenspraak hebben gedaan (lid 4). Dit kunnen ook zijn de geëxecuteerde en de niet geëxecuteerde schuldenaar (art. 484 lid 2 Rv.).

    Hoger beroep tegen de beschikkingen van de R-C is niet mogelijk (art. 490d Rv.).

    Beslagsyllabus

    Een belangrijke leidraad als je conservatoir beslag wilt leggen is ook de Beslagsyllabus (versie aug. 2022). Deze bevat de beleidsregels van de Voorzieningenrechters bij de beoordeling van beslagrekesten. Voor advocaten is dit dus een belangrijk document bij het opstellen van beslagrekesten.

    Naast het conservatoir beslag binnen Nederland is er ook het Europees bankbeslag. Zie hierover Europees bankbeslag (EAPO).

    Auteur & Last edit

    [MdV, 19-01-2018; laatste bewerking 27-11-2023]

    Algemene regels tenuitvoerlegging (Titel 1, Boek II Rv.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Praktizijns

    Pagina inhoud

      Algemene regels tenuitvoerlegging (Titel 1, Boek II Rv.)

      Inleiding algemene regels executie

      De algemene regels voor gerechtelijke tenuitvoerlegging zijn opgenomen in Titel 1 van Boek II Rv.. Deze Titel bevat de inleidende bepalingen, die in beginsel van toepassing zijn op alle specifieke vormen van executie, voor zover daarvan in de nadere regeling niet van wordt afgeweken.

      Bij de aanpassing van het Wetboek van Rechtsvordering in het kader van de invoering van het Nieuw B.W. in 1992 is Titel 1 Boek II Rv. op de schop gegaan en gemoderniseerd. Zie Kamerdossier 16593. Daarbij zijn ook bepalingen hernummerd, zodat in jurisprudentie van voor 1992 de artikelnummers kunnen afwijken. Zo was het executiegeschil van art. 438 Rv. eerst geregeld in art. 435 Rv..

      Welke titels zijn executoriale titels?

      De Titel omvat 14 bepalingen (art. 430 Rv. tot en met art. 438c Rv.). In art. 430 lid 1 Rv. is bepaald, dat voor executie in Nederland vatbaar zijn grossen van in Nederland gewezen vonnissen en beschikkingen, authentieke akten (zoals een hypotheekakte die aan de voorwaarde van bepaalbaarheid van de geldelijke vordering voldoet) en andere door de wet als executoriale titel aangewezen stukken (zoals een dwangbevel van de Belastingdienst).

      In naam van de Koning

      Een executoriale titel vermeldt (met een stempel) in de aanhef de woorden ‘In naam van de Koning’ (art. 430 lid 2 Rv.).

      Executie is pas mogelijk na betekening van de executoriale titel

      Voor elke executoriale titel geldt, dat deze pas geëxecuteerd kan worden na voorafgaande betekening, waarin de nakoming wordt gevorderd. Voor de aanzegging van de executie van een vonnis houden gerechtsdeurwaarders doorgaans een betalingstermijn van twee dagen aan.

      Krachtens art. 430 lid 3 Rv. doet de gerechtsdeurwaarder bevel om het verschuldigde binnen twee dagen aan hem te voldoen. Betaalt de schuldenaar dan nog steeds niet, dan kan de executie verder door de gerechtsdeurwaarder ter hand genomen worden door middel van verschillende (executoriale) beslagen.

      Bij de tenuitvoerlegging speelt de gerechtsdeurwaarder een belangrijke rol. De deurwaarder is de uitvoerende instantie als sluitstuk van het rechtssysteem en dient die rol als openbare functionaris onafhankelijk te vervullen. Een en ander zoals geregeld in de Gerechtsdeurwaarderswet. Zie ook de pagina Gerechtsdeurwaarderswet.

      De verschillende vormen van beslag worden behandeld in de pagina’s die je vindt onder de hoofdpagina Gerechtelijke tenuitvoerlegging.

      Terminologie schuldenaar, geëxecuteerde enz.

      Blijkens de Memorie van Toelichting bij de aanpassing van het Wetboek van Rechtsvordering in het kader van de invoering van het Nieuw B.W. in 1992 wordt er in Titel 1 Boek II Rv. naar gestreefd qua terminologie ‘schuldenaar’ te onderscheiden van ‘geëxecuteerde’. Immers hoeft degeen, ten laste van wie een goed geëxecuteerd wordt immers niet altijd de schuldenaar te zijn (zie Kamerstukken 16593, nr. 3 1980-1981 MvT Invoeringswet boeken 3-6 B.W., wijziging Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering).

      De Minister schrijft in die MvT:

      “De geëxecuteerde behoeft niet steeds ook de schuldenaar te zijn. Zoals blijkt uit artikel 435 lid 2 kan het zijn dat hij degene is op wiens goed verhaal wordt genomen voor de schuld van een ander. Ook is mogelijk dat het in het geheel niet o m een schuld gaat, maar o m de reële executie van een zakenrechtelijke aanspraak. Deze terminologie sluit aan bij die van het nieuwe B.W.”.

      Tenuitvoerlegging buitenlandse executoriale titels

      De wet geeft als hoofdregel dat buitenlandse executoriale titels niet in Nederland ten uitvoer gelegd kunnen worden (art. 431 lid 1 Rv.). Dit geldt zowel voor vonnissen gewezen buiten Nederland (de wet spreekt van “vreemde rechters”, maar daarmee wordt niet gedoeld op de persoonlijke eigenaardigheden van de rechter) als voor buitenlandse authentieke akten die elders een executoriale titel zouden kunnen vormen, zoals notariële akten of welke andere vormen men in het buitenland mocht kennen.

      Wanneer kunnen buitenlandse executoriale titels wel in Nederland geëxecuteerd worden?

      Een belangrijke uitzondering op deze regel is de regeling van Titel 9, Boek III Rv. (zie de pagina Tenuitvoerlegging van buitenlandse titels). Daar worden regels gegeven voor de tenuitvoerlegging van buitenlandse titels in afwijking van de hoofdregel. Vaak zijn er verdragsrechtelijke bepalingen, die de tenuitvoerlegging in Nederland mogelijk maken via een exequatur. Binnen de EU geldt krachtens de EEX-Verordening, dat alle executoriale titels in alle Lidstaten zonder exequatur uitvoerbaar zijn (zie de pagina EEX-Vo).

      Nieuw geding in Nederland om executoriale titel van buitenlands vonnis te verkrijgen

      Biedt ook de regeling van Titel 9, Boek III Rv. geen uitkomst, dan bepaalt art. 431 lid 2 Rv. dat de procedure in Nederland opnieuw gevoerd kan worden.

      Voorwaarden voor erkenning buitenlands vonnis in Nederland

      Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad is in een geding op de voet van art. 431 lid 2 Rv. uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, dat de beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

      (a) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is;

      (b) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging;

      (c) de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde;

      (d) de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.

      Strekt de vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv. tot veroordeling tot hetgeen waartoe de wederpartij in de buitenlandse beslissing is veroordeeld, en is voldaan aan de vier hierboven vermelde voorwaarden, dan dient de rechter de gebondenheid van partijen aan die beslissing tot uitgangspunt te nemen, en is de vordering in beginsel toewijsbaar.

      Zie de arresten HR 26 september 2014 (Gazprombank/borg en HR 16 juli 2021 (Albaniabeg/Enel c.s.). In dit laatste arrest was het Haags Executieverdrag 1971 (Trb. 1972/144), waarbij zowel Nederland als Albanië partij zijn, niet aan de orde omdat deze twee Staten niet op de voet van art. 21 van dit verdrag een aanvullend akkoord hebben gesloten.

      Voor een voorbeeld hiervan zie het arrest HR 23 september 2016 (Erkenning beslissing inzake het ouderlijk gezag van de Amerikaanse rechter in Pennsylvania). De beslissing inzake het ouderlijk gezag (inhoudende toewijzing van de kinderen aan de man in de US) in de voltooide procedure in Pennsylvania werd hier door de Nederlandse rechter via een ‘nieuwe’ procedure bekrachtigd, zodat die ook in Nederland uitvoerbaar werd jegens de in Nederland wonende vrouw. Dit arrest is op Lawyrup nader besproken in het onderdeel Rechtspraak (lees Rechtspraak).

      Zie ook Rb. Noord-Holland 15 juli 2022 (Volga-Dnjepr Logistics/Celestial Aviation) waar de Vzr. de regel van Gazprombank toepast bij een dergelijke ‘verkapte exequaturprocedure’ over de tenuitvoerlegging van een beslissing over de gegrondheid en de omvang van de vorderingen van gedaagde gegeven door de Engelse High Court.

      Overgang van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging

      Als de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging overgaat op een ander, dan moet die overgang eerst betekend worden voordat de executie mag worden aangevangen of voortgezet (art. 431a Rv.).

      Met invoering van de wetswijziging inzake de herziening van het beslag- en executierecht (Stb. 2020, 177) wordt hieraan toegevoegd, dat kan worden volstaan met schriftelijke mededeling, wanneer de rechtsovergang voortvloeit uit een juridische fusie of splitsing van een rechtspersoon (zie de pagina Rechtspersonen).

      Tenuitvoerlegging alleen na kracht van gewijsde of bij verklaring van uitvoerbaarheid bij voorraad

      In principe kan alleen een titel die in kracht van gewijsde gegaan geëxecuteerd worden. De enige uitzondering daarop is, dat de rechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard heeft (zie ook de pagina Algemene bepalingen vonnis).

      Vandaar dat art. 432 Rv. bepaalt, dat een vonnis kan tegen een derde niet ten uitvoer gelegd kan worden dan acht dagen na betekening daarvan aan de partij die in het ongelijk is gesteld, en met overlegging van een verklaring van de griffier dat er op zijn registers geen verzet, hoger beroep of cassatie daartegen is aangetekend. De wet voegt daaraan toe: “noch kan daaraan door die derde worden voldaan”. De derde moet dus niet spontaan gaan betalen bij een conservatoir beslag. Hij loopt dan het risico dubbel te moeten betalen bij bvb. een stil pandrecht, of als de titel van de executant later wordt vernietigd. Zie het vonnis Rb. Utrecht 14 mei 2008 (Rabobank/BOAS) op de pagina Conservatoir beslag onder derden.

      Executie van uitvoerbaar bij voorraad verklaarde titel

      De regel dat executie pas mogelijk is na kracht van gewijsde lijdt krachtens art. 432 Rv. uitzondering, wanneer de rechter de voorlopige tenuitvoerlegging daarvan heeft toegestaan (dat wil zeggen het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard). Dit wordt overigens bijna altijd door eisers gevorderd, en in de meeste gevallen wordt dit ook gehonoreerd. De executie komt wel voor rekening en risico van de executant: executeert deze achteraf bezien ten onrechte, dan is dat een onrechtmatige daad waarvoor hij tegenover de geëxecuteerde aansprakelijk is. Zie over het bij voorraad uitvoerbaar verklaren van een vonnis nader de pagina Algemene bepalingen vonnis.

      Aansprakelijkheid beslaglegger

      Ook voor executoriaal beslag geldt – net als bij conservatoir beslag – dat op de beslaglegger een risico-aansprakelijkheid rust voor door de executie veroorzaakte schade, voor het geval mocht blijken dat zijn vordering op een later moment toch ongegrond blijkt. Dat kan voorkomen bij executie op grond van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van een vonnis, waarna in hoger beroep de vordering alsnog onderuit gaat. Zie ook de pagina Algemene bepalingen conservatoir beslag, waar deze regel en de jurisprudentie daarbij nader wordt besproken.

      Zie ook het proefschrift over dit onderwerp van Gijs Molkenboer, verkrijgbaar bij Uitgeverij Paris (klik hier).

      Rechtsmiddelenregister

      Met het oog hierop kan de partij, die een rechtsmiddel heeft ingesteld, dit in een register laten inschrijven ter griffie van het gerecht dat de veroordelende titel heeft gegeven (art. 433 Rv.). Zie over het belang van het rechtsmiddelenregister ook het blog ‘Vergeet het rechtsmiddelenregister niet’, van Renze Streng (Van Diepen Van der Kroef Advocaten).

      De gerechtsdeurwaarder is de tot executie bevoegde instantie

      De gerechtsdeurwaarder aan wie de titel (door de executant) ter executie is overhandigd, is voor de gehele tenuitvoerlegging daarvan de tot executie bevoegde instantie (art. 434 Rv.). Deze bepaling benadrukt dat de de gerechtsdeurwaarder bij de tenuitvoerlegging een belangrijke rol speelt. De deurwaarder is de uitvoerende instantie als sluitstuk van het rechtssysteem en dient die rol als openbare functionaris onafhankelijk te vervullen. Een en ander zoals geregeld in de Gerechtsdeurwaarderswet.

      Wanneer er door meerdere executanten beslag gelegd wordt, dan treedt de deurwaarder die het eerste op een beslagobject beslag gelegd heeft als de spelverdeler voor alle beslagen. We zien dit regelmatig bij loonbeslagen, waarbij de 1e deurwaarder het gehele bedrag int, en dit naar rato afdraagt aan de andere deurwaarder(s).

      Deurwaarderskosten

      De diensten die de deurwaarder als openbaar ambtenaar verleent, zijn ambtshandelingen die aan hem tegen een vaststaand wettelijk tarief moeten worden vergoed (art. 434a Rv.). Deze worden bepaald in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders.

      In geval van executie opent de gerechtsdeurwaarder een dossier, waarin de deurwaarderskosten en het geïnde worden geboekt. Tenzij tussentijdse afrekeningen plaatsvinden rekent de deurwaarder zijn kosten pas bij afsluiten van het dossier af. Hier dien je als opdrachtgever van de deurwaarder alert op te zijn.

      Verhaal op alle voor beslag vatbare goederen

      De executant mag zich te zijner keuze – via de deurwaarder – verhalen op alle voor beslag vatbare goederen van degeen tegen wie hij een titel heeft verkregen (de “geëxecuteerde”) (art. 435 lid 1 Rv.). Deze bepaling is een logisch uitvloeisel van art. 3:277 B.W. (zie de pagina Verhaalsrecht op goederen).

      Met de wetswijziging van 3 juli 2020 zijn uit lid 1 de woorden “te gelijker tijd” geschrapt (zie Kamerdossier 35225). Er is een tendens in de wetgeving te bespeuren om ter voorkoming van bovenmatig beslag beperkingen in te stellen voor het gelijktijdig leggen van beslag op teveel vermogensbestanddelen, waardoor de schuldenaar financieel lamgelegd zou kunnen worden. Dit zou er immers zelfs toe kunnen leiden dat deze geen geld meer heeft om een advocaat te betalen om zich tegen de executie te verdedigen.

      Executoriaal (en conservatoir) beslag op cryptovaluta zoals de Bitcoin is mogelijk, hoewel de status van crypto’s juridisch nog wat schimmig is. Dit moet worden uitgevoerd als een beslag onder de schuldenaar, waarbij de wallet van de schuldenaar bij het platform waar deze worden aangehouden in beslag genomen wordt en de beslagene moet meewerken aan afgifte van zijn ‘keys’ en overschrijving naar de account van de deurwaarder. Zie ook de pagina Conservatoir beslag onder de schuldenaar.

      Overbetekening beslag onder derde aan de geëxecuteerde

      Wanneer de executant beslag legt onder een derde (bvb. op een bankrekening bij de bank van de geëxecuteerde), dan weet de geëxecuteerde nog van niets. De wet schrijft daarom voor, dat een dergelijk beslag onder derden binnen 8 dagen door middel van een exploot moet worden bekend gemaakt aan de geëxecuteerde (art. 435 lid 2 Rv.). Dit wordt in de praktijk “overbetekening” genoemd. Eenzelfde regel geldt bij conservatoir beslag.

      Op het achterwege blijven van overbetekening leidt niet tot nietigheid van het beslag, maar kan de schuldenaar kan de executant wel aansprakelijk stellen voor het nadeel, dat hij lijdt doordat hij niet bekend was met het beslag onder de derde, waardoor hij wellicht maatregelen had kunnen treffen om die schade te voorkomen (zoals executie van een goed dat meer waard is dan de te innen vordering). Zie de toelichting in de MvT bij art. 435 Rv. (zie Kamerstukken 1980-1981 16593, nr. 3).

      Het hoeft hierbij niet steeds om goederen van de schuldenaar zelf te gaan, zoals bij derdenbeslag. Het kan ook gaan om goederen van een ander, waarop de executant zich mag verhalen. Bij voorbeeld wegens kosten gemaakt voor het behoud van een zaak (art. 3:284 lid 1 B.W.), een voorrecht op de vordering die de schuldenaar uit hoofde van (schade)verzekering van zijn aansprakelijkheid heeft op de verzekeraar (art. 3:287 lid 2 B.W.) en de vordering van de retentor (art. 3:292 B.W.). Zie de pagina Bevoorrechte vorderingen op bepaalde goederen en de pagina Retentierecht.

      Een ander voorbeeld is het beslag van de Ontvanger van de Belastingdienst op goederen van een derde die zich op de ‘bodem’ van de schuldenaar bevinden. Op grond van het bodembeslag kan de Belastingdienst die goederen voor zgn. zakelijke belastingschulden (LB en BTW) uitwinnen alsof het goederen van de belastingschuldenaar zelf waren. Zie ook de pagina Invorderingswet.

      Beslag op goederen derde ten laste van de schuldenaar

      Wordt beslag gelegd op goederen van een derde ten laste van de schuldenaar, dan moet de executant dit beslag binnen 8 dagen aan de derde betekenen (art. 435 lid 3 Rv.).

      Die kan dan verzet aantekenen tegen de executie. Als de executant niet bekend is met het recht van de derde, dan moet hij die betekening doen zodra hem dit ter kennis komt.

      Bezwaar derde tegen executie van zijn goederen

      De derde kan dan binnen 8 dagen schriftelijk aan de deurwaarder meedelen, dat hij zich tegen het verhaal op zijn goed verzet (art. 435 lid 3 Rv.). Na die mededeling geldt het beslag jegens hem slechts als conservatoir en kan de executie jegens hem slechts plaatsvinden uit hoofde van een tegen hem verkregen executoriale titel om deze executie te dulden. Vgl. HR 17 april 2009 (Koperen Ploert/Ontvanger).

      Zie in dit verband ook het arrest HR 23 oktober 1998 (Ontvanger/ABN AMRO) (niet gepubliceerd op ECLI, NJ 1999, 130). In dit geval had de Ontvanger beslag gelegd op de bankrekening van de echtgenote voor een schuld van de echtgenoot. Dit kan wel op basis van art. 1:95 B.W. (voor gemeenschapsschulden), maar dan moet de echtgenote als geëxecuteerde worden aangemerkt.

      Wordt ten laste van beide echtgenoten beslag gelegd (bvb. bij een en/of rekening), dan moet aan de executieregels ten aanzien van beiden worden voldaan.

      Geen beslag op goederen voor de openbare dienst

      Beslag op goederen voor de openbare dienst is verboden (art. 436 Rv.). Dat geldt ook voor bepaalde goederen van de Nederlandse Bank.

      Beslag op een aandeel in een goed of op een beperkt recht

      Voor beslag op (i) een beperkt recht (zoals bvb. erfpacht of (ii) op een aandeel in een voor beslag vatbaar goed (bvb. bij gedeelde eigendom van een woning) gelden dezelfde regels voor beslag en executie als voor het goed zelf, waarop het beperkte recht geldt of waarin de schuldenaar een aandeel heeft (art. 437 Rv.).

      Executiegeschil

      Tegen de tenuitvoerlegging (of executie) kan degeen tegen wie de beslaglegging en/of executie zich richt ook verweren, door middel van een executiegeschil (art. 438 Rv.). Dit kan hetzij als bodemprocedure of via een kort geding bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank (art. 438 lid 2 Rv.). In de praktijk wordt vaak gekozen voor kort geding.

      Bij kort geding moet wel aan de vereisten van kort geding worden voldaan (zie de pagina Kort geding). Het executiegeschil is doorgaans uit de aard der zaak spoedeisend, dus aan die voorwaarde wordt wel voldaan, maar dit moet voor de goede orde wel worden gesteld in de dagvaarding.

      Het executiegeschil kan gaan over de executie van alle verschillende soorten executoriale titels: een vonnis, beschikking of arrest, dan wel een authentieke akte die een executoriale titel behelst.

      Bevoegde rechter executiegeschil

      Art. 438 lid 1 Rv. biedt wat de bevoegde rechtbank betreft meerdere opties:

      1. de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn, of
      2. in wiens rechtsgebied de inbeslagneming plaatsvindt, dan wel
      3. zich een of meer van de betrokken zaken bevinden of
      4. de executie zal geschieden.

      Executiegeschil heeft geen schorsende werking

      Het aanhangig maken van een executiegeschil heeft in beginsel geen schorsende werking. Tenzij de wet dit expliciet bepaalt, zoals bij het loonbeslag (art. 479e lid 2 Rv.).

      Uitvoerbaar bij voorraad verklaring van vonnis tot opheffing beslag

      Het vonnis tot opheffing van een beslag kan echter wel uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden, ook al is het een constitutief vonnis. Het is dus niet een vonnis waarbij de aard van de zaak uitvoerbaarheid bij voorraad uitsluit. Aldus het niet gepubliceerde arrest van de Hoge Raad HR 20 januari 1995 (NJ 1995, 413). De Hoge Raad verwijst naar dat arrest in HR 3 april 2015 (Centre Hotel) (r.o. 3.4.2).

      Wonderlijk gevolg daarvan is dat het beslag in dat geval direct komt te vervallen. Wordt dit vonnis in hoger beroep vernietigd, dan heeft die vernietiging geen terugwerkende kracht en zijn beschikkingshandelingen die in de tussentijd hebben plaatsgevonden bevoegd verricht. Zie HR 25 mei 2000 (Land Aruba/Boeije).

      Zonder uitvoerbaarheid bij voorraad blijft het beslag bestaan totdat in hoogste instantie is beslist in het executiegeschil. Zie HR 23 februari 1996, NJ 1996, 434 (niet gepubliceerd op ECLI).

      Maatstaven executiegeschil in kort geding

      In het arrest HR 19 december 2019 (Standhotel De Zeester) heeft de Hoge Raad de criteria van het arrest Ritzen/Hoekstra verduidelijkt. Dit arrest is thans het standaardarrest voor executiegeschillen in kort geding (ook bij de Kantonrechter).

      De slotsom is onder meer dat er onvoldoende grond is om uiteenlopende maatstaven te hanteren voor enerzijds de rechter die in hoger beroep in een incident moet oordelen over een vordering of verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging en anderzijds de rechter in kort geding die in gevallen waarin een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat, over een dergelijke vordering heeft te oordelen. Ook verduidelijkt de Hoge Raad de maatstaven die in eerdere uitspraken zijn gegeven. De Hoge Raad komt voorts gedeeltelijk terug van die eerder gedane uitspraken.

      Lees de bespreking op Lawyrup van HR 19 december 2019 (De Zeester) (lees Rechtspraak).

      Zie ook de pagina Algemene bepalingen vonnis voor wat betreft de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van een vonnis en de mogelijkheden daar tegen op te komen.

      Rb. Rotterdam 21 november 2018 – een executiegeschil kan ook in reconventie worden ingesteld, ook wanneer de conventie een niet-ontvankelijk verzet blijkt.

      Kort geding opheffing conservatoir beslag

      Wanneer degeen, onder wie conservatoir beslag gelegd is, opheffing van dat conservatoire beslag wil vorderen, dan is dit strict genomen niet een executiegeschil in de zin van art. 438 Rv. (het beslag is immers nog niet executoriaal). Dit kan echter ook in een kort geding worden gevorderd (zie de pagina Kort geding en de pagina Algemene bepalingen conservatoir beslag).

      Executiegeschil derde tegen executoriaal of conservatoir beslag

      Ook een derde kan tegen de executie opkomen. Hij moet dan zowel de executant als de geëxecuteerde dagvaarden (lid 5 oud, thans lid 6). In HR 9 september 2022 (Phillip Morris/Rotterdamse Produkten Mij) kwam RPM op tegen een door Phillip Morris onder  de logistiek dienstverlener (de transporteur) beslag gelegd op een partij goederen, om die aan het verkeer te onttrekken. RPM stelde dat zij eigenaar was en vorderde opheffing van het beslag, maar had verzuimd de transporteur ook in de procedure te betrekken.

      Het Hof had ten onrechte RPM in haar vordering ontvankelijk verklaard. Art 438 lid 5 Rv. ( Rv, thans art 438 lid 6 Rv, bepaalt dat verzet tegen de executie door een derde geschiedt door dagvaarding van zowel de executant als de geëxecuteerde Op grond van art. 705 lid 3 Rv. is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op vorderingen tot opheffing van een conservatoir beslag. Zie de pagina Algemene bepalingen conservatoir beslag.

      Vordering in executiegeschil (petitum)

      De volzin die voorheen in lid 2 stond is bij de wetswijziging van 3 juli 2020 opgenomen in een eigen (ingevoegd) lid 3. Dat is inderdaad duidelijker en een verbetering. De oude leden 3 en 4 worden daarmee lid 4 en 5.

      De voorzieningenrechter kan ingevolge art. 438 lid 3 Rv. (nieuw, de tekst is inhoudelijk niet gewijzigd t/o van lid 2 oud) op vordering van de eiser in kort geding de volgende maatregelen treffen:

      1. de tenuitvoerlegging schorsen voor een bepaalde tijd of totdat op het geschil zal zijn beslist, dan wel

      2. bepalen dat de tenuitvoerlegging slechts tegen zekerheidstelling mag plaatsvinden of worden voortgezet;

      3. beslagen, al of niet tegen zekerheidsstelling, opheffen;

      4. gedurende de tenuitvoerlegging herstel bevelen van verzuimde formaliteiten met bepaling van welke op het verzuim gevolgde formaliteiten opnieuw moeten worden verricht en te wiens laste de kosten daarvan zullen komen;

      5. bepalen dat een in het geding geroepen derde de voortzetting van de tenuitvoerlegging moet gedogen dan wel zijn medewerking daaraan moet verlenen, al of niet tegen zekerheidsstelling door de executant.

      Executiegeschil kan niet gaan over de titel die ten uitvoer gelegd wordt

      In het executiegeschil kan de executie aan de orde gesteld worden, maar niet de executoriale titel waarop die gebaseerd is. Degeen die opkomt tegen de executoriale titel kan dus niet het inhoudelijke debat, dat tot de executoriale titel leidde, in een executiegeschil nog eens overdoen. Daarvoor is immers het hoger beroep (of bij een verstekvonnis: verzet) de aangewezen weg.

      De achterliggende reden is het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.  Wanneer de rechter vonnis gewezen heeft, en dit bij voorraad uitvoerbaar geworden is of in kracht van gewijsde gegaan is, dan kan de veroordeelde partij niet van voren af aan het debat in de procedure heropenen. De enige weg daarvoor is een rechtsmiddel, wanneer dat nog kan worden ingesteld. Anders zou het executiegeschil een verkapt hoger beroep zijn en dat laat het gesloten systeem van rechtsmiddelen niet toe.

      De executierechter zal zich dus terughoudend op moeten stellen, wanneer de geëxecuteerde opkomt tegen de executie. Dit geldt volgens Hof Arnhem-Leeuwarden 13 februari 2018 (overdracht aandelen tegen voorlopige koopsom) niet, wanneer het gaat om een executoriale titel uit hoofde van een notariële akte. Het hof overweegt (r.o. 5.1):

      “Het hof stelt, in navolging van zijn arrest van 22 augustus 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7205, voorop dat in een executie kort geding moet worden beoordeeld of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing gerechtvaardigd is. De bevoegdheid van de voorzieningenrechter om ter beperking van de executie in de tenuitvoerlegging in te grijpen, zal als regel verminderen naarmate de executoriale titel op een diepgaander voorafgaande rechterlijke beoordeling berust tot de afstemmingsregel toe. Daarom is de bevoegdheid tot beperking van de executie van een door de bodemrechter gewezen, uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in wezen beperkt tot een onderzoek of de executiebevoegdheid misbruikt wordt (HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575, NJ 1984, 145 ( [A] / [B] ). Maar indien in kort geding wordt opgekomen tegen de executie van een notariële akte bestaat geen noodzaak tot een dergelijke terughoudendheid.”

      Welke mogelijkheden zijn er om tegen de executie op te komen?

      De geëxecuteerde kan alleen tegen de executie opkomen, wanneer de executant misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid (art. 3:13 B.W.). Zie ook de pagina misbruik van procesrecht.

      Volgens de jurisprudentie kan zich dit in de volgende situaties voordoen:

      1. indien het ten uitvoer te leggen vonnis klaarblijkelijk berust op een feitelijke of juridische misslag;

      2. indien na het wijzen van het vonnis aan het licht gekomen (nieuwe) feiten bij voortzetten van de executie voor de geëxecuteerde klaarblijkelijk “een noodtoestand” doen ontstaan;

      De term “klaarblijkelijk” impliceert dat dit direct duidelijk moet zijn, en brengt voor de rechter dus een marginale toetsingsbevoegdheid mee. Zie HR 22 april 1983, NJ 1984, 145 (Ritzen/Hoekstra). In die kwestie ging het om een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis, waar nog een rechtsmiddel tegen open stond. De Hoge Raad oordeelde, dat de executant misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid als hij, mede gelet op de belangen van de geëxecuteerde die zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan.

      Overigens kan tegen de uitvoerbaar bij voorraad verklaring ook worden opgetreden met een incidentele vordering voorafgaand aan het hoofdgeding bij de appèlrechter, zoals eenieder heeft kunnen volgen in de zaak van Viruswaarheid tegen de Staat. Zie het blog Avondklok in kort geding verboden.

      Verder kan bij misbruik van executiebevoegdheid aan verschillende andere situaties worden gedacht die aan de vordering in het executiegeschil ten grondslag gelegd kunnen worden, zoals:

      1. aan de executoriale titel kleeft een gebrek (het is geen geldige titel of de titel is vervallen);

      2. de executie voldoet niet aan de wettelijke eisen (de executie is bij voorbeeld niet aangezegd);

      3. het beslag is excessief;

      4. de beslagen goederen behoren niet toe aan de geëxecuteerde;

      5. de beslagen goederen zijn niet voor beslag vatbaar.

      Als een derde tegen de executie wil opkomen (zie punt 4 hierboven), dan moet hij zowel de executant als de geëxecuteerde in rechte betrekken (art. 438 lid 6 Rv.).

      Executiegeschil bij de Kantonrechter

      Bij de wetswijziging van 3 juli 2020 is – als onderdeel van de vereenvoudiging van het executierecht – ook de mogelijkheid van een executiegeschil bij de Kantonrechter geïntroduceerd. Aan art. 438 lid 1 Rv. wordt toegevoegd: “In afwijking van de vorige zin worden geschillen die rijzen in verband met de executie van een door de kantonrechter afgegeven executoriale titel voor de kantonrechter gebracht die de executoriale titel heeft afgegeven.

      Indien daarbij wordt gekozen voor een kort geding, dan kan dit ook voor de Kantonrechter. In dat geval gelden de bepalingen van kort geding ook voor de procedure bij de Kantonrechter (lid 2 nieuw).

      Executiegeschil in reconventie

      Rb. Rotterdam 21 november 2018 – een executiegeschil kan ook in reconventie worden ingesteld, ook wanneer de conventie een niet-ontvankelijk verzet blijkt.

      Tijdelijke wet voorziening betalingsuitstel en WHOA

      In het kader van de Tijdelijke wet kunnen schuldenaren die door de coronamaatregelen in financiële problemen geraakt zijn opschorting en opheffing van beslagen vorderen. Zie het blog Tijdelijke wet voorziening betalingsuitstel. Ook wanneer een schuldenaar een WHOA-akkoord voorbereidt, kan die aan de rechtbank voorzieningen vragen tot opheffing en/of het verbieden van executiemaatregelen, en ter opschorting van faillissementsaanvragen van schuldeisers. Zie de pagina Wet homologatie onderhands akkoord.

      Executie

      De beslaglegger die een executoriale titel heeft, kan op basis daarvan tot uitwinning van het beslagene overgaan. De wijze van tenuitvoerlegging hangt af van de aard van het uit te winnen goed. Er zijn bvb. verschillende regels voor onroerende zaken, aandelen enz.

      De regels met betrekking tot roerende zaken niet zijnde registergoederen vind je in boek 2, titel 2, afd. 1 Rv. (art. 439 e.v. Rv.). De executoriale beslaglegging leidt de executoriale verkoop in (art. 449 Rv.). Zie nader de pagina Executoriaal beslag op roerende zaken niet-registergoederen.

      Wie neemt de executie ter hand?

      Indien er sprake is van meerdere beslagen, dan zal de oudste beslaglegger (die een executoriale titel heeft) bevoegd zijn de executie ter hand te nemen (art. 458 Rv.). De opbrengst wordt gestort op een rekening van de deurwaarder, in afwachting van hetzij overeenstemming over de verdeling dan wel een rangregeling (art. 480 Rv.).

      Beslagleggers die later beslag hebben gelegd kunnen de oudste beslaglegger een termijn stellen, en indien deze niet aanvangt met de executie, deze overnemen (art. 459 Rv.). Ook kan een pandhouder de executie overnemen (art. 461a Rv.), mits hij bevoegd is (geworden) tot executie op basis van het pandrecht (ingevolge art. 3:248 B.W.). In dat geval dient hij het overschot te verdelen onder de andere rechthebbenden, dan wel dient dit onder een bewaarder gestort te worden bij geschil over de verdeling (zie art. 490b Rv.). Zie voor hypotheek art. 551 lid 2 Rv..

      De conservatoire beslaglegger speelt bij de executie geen rol. Wel zal deze een rol hebben bij de verdeling van de opbrengst (art. 480 e.v. Rv.).

      Tot op het tijdstip van de openbare verkoop kunnen er nog (meer) beslagen gelegd worden (art. 457 Rv.). Deze beslagleggers delen alsdan (pro rato) mee in de opbrengst. Als een crediteur te laat is, kan hij nog wel beslag leggen op de opbrengst van de executie. In dat geval deelt hij niet mee in de rangregeling, maar kan hij zich (slechts) verhalen op het restant na verdeling onder de beslagleggers HR 29 april 2011 (Ontvanger/Eijking q.q.). Dit beslag moet overigens worden gelegd onder de deurwaarder, niet onder de bank waar het geld staat (art. 19 lid 5 Gerechtsdeurwaarderswet). En wel op de vordering van de geëxecuteerde tot afdracht van het surplus. De vordering waarvoor beslag wordt dan aangetekend in de staat van verdeling (art. 483 Rv.). Dit kan totdat de verdeling is komen vast te staan (art. 490 Rv.).

      De executie mag niet eerder dan 4 weken na de betekening o.g.v. art. 443 Rv. van het proces-verbaal van beslaglegging plaatsvinden (art. 462 Rv.). Dit op straffe van schadevergoeding.

      In geval van een vrijwillige onderhandse verkoop na beslag, waarbij er een hypotheekhouder is, zal de notaris de hypotheekhouder voldoen en vervolgens met inachtneming van het beslag moeten afrekenen.

      Wijze van verkoop

      De verkoop vindt in beginsel openbaar plaats (art. 463 lid 1 Rv.). Is de in beslag genomen zaak verkoopbaar op een markt of beurs, dan kan de verkoop via een tussenpersoon plaatsvinden op de voor die markt gebruikelijke regels voor een gewone verkoop (art. 463 lid 2 Rv.).

      Dit in afwijking van de reguliere regels voor executieverkoop vervat in art. 464-466 Rv. en art. 469 Rv.. Deze laatste bepaling geeft een regeling voor de wijze van bieden.

      De deurwaarder is (bij beide methoden van verkoop) verantwoordelijk voor de verkregen opbrengst, en voldoet daaruit de executiekosten (art. 474 Rv.).

      Verdeling van de executie-opbrengst

      De deurwaarder draagt derhalve zorg voor de verdeling, nadat de kosten van executie uit de bruto opbrengst zijn voldaan. De Staat is naast de deurwaarder hoofdelijk aansprakelijk voor de goede uitoefening van diens taak voor zover die ziet op de verdeling (zie art. 480 lid 3 Rv.).

      Dit overeenkomstig art. 3:270 lid 6 B.W. waar het betreft de aansprakelijkheid van de notaris in wiens handen de opbrengst van de verkoop van een onroerend goed wordt voldaan.

      Deze aansprakelijkheid van de Staat naast deurwaarder en notaris ziet op de belangen van allen die bij de executie betrokken zijn (Parl. Gesch.). De Staat zal dus regres zoeken. Een voorbeeld van deze aansprakelijkheid is HR 29-01-2010, NJ 2011/236 Staat/Lehman. Daar werd de Staat aansprakelijk gehouden voor de marktconforme rente die de deurwaarder over de opbrengst had moeten bedingen.

      Indien bij meerdere gerechtigden overeenstemming bereikt kan worden over de verdeling, kan op basis daarvan worden uitgekeerd. Bestaat er geschil van mening, dan zal een rangregeling nodig zijn (art. 480 lid 2 Rv.). Bij de beslissing over de verdeling is de geëxecuteerde zelf ook partij, en hij zal dus bij het overleg betrokken moeten worden en in moeten stemmen met een onderlinge afspraak over de verdeling.

      Positie van de conservatoir beslaglegger

      Degeen die hetzij conservatoir beslag gelegd heeft op de geëxecuteerde zaak, dan wel op de executie-opbrengst, deelt mee in de opbrengst. Als zijn vordering echter niet vaststaat, dan zal die betwist worden hetzij door de geëxecuteerde en/of door de andere gerechtigden.

      In dat geval zal de meest gerede partij zich tot de Voorzieningenrechter moeten wenden met verzoek een R-C aan te wijzen die de rangregeling zal treffen (art. 481 Rv.).

      De R-C maakt binnen 14 dagen na einde van de termijn waarbinnen belanghebbenden hun vordering dienen op te geven (zie art. 482 Rv.) een staat van verdeling, waarbij hij zich met name zal kunnen baseren op de regeling in art. 129-131 Fw. en art. 133 Fw. (art. 483 Rv.).

      De art. 483a Rv. tot en met art. 483f Rv. geven regels voor voorwaardelijke vorderingen, vorderingen tot het doen van betalingen in termijnen, vorderingen verzekerd door hypotheek of pandrecht enz.
      Voor de conservatoire beslaglegger is met name van belang art. 483f Rv., die gaat over vorderingen die betwist worden.

      De R-C kan de betwiste vordering voorwaardelijk opnemen in de staat van verdeling, tot een door hem te bepalen bedrag (art. 483f Rv.). Daarmee wordt de mogelijkheid geschapen om wel tot uit- deling te komen. Het voorwaardelijk begrote bedrag wordt gereserveerd, totdat duidelijk is of dit inderdaad aan de conservatoir beslaglegger toekomt (zie art. 485 Rv.). Zo niet, dan wordt dit verdeeld onder de andere gerechtigden (waaronder, bij een surplus, de geëxecuteerde) (art. 490a Rv.).

      De R-C kan ook een termijn stellen, waarbinnen duidelijk moet zijn of de betwiste crediteur een vordering heeft en zo ja, tot welk bedrag (zie art. 490a Rv.). De regeling sluit aan bij art. 125 Fw..

      De staat van verdeling wordt gedeponeerd en de rechthebbenden worden in kennis gesteld (art. 484 Rv.). Indien geen tegenspraak wordt gedaan, zal bevelschrift worden gegeven tot uitdeling. Deze heeft de status van executoriale titel (art. 485 lid 2 Rv.).

      Krachtens art. 485a Rv. kan tegenspraak gedaan worden. Als de crediteur de termijnen van art. 482 Rv. en art. 484 Rv. (tijdig reageren en indienen) niet in acht heeft genomen, heeft hij een probleem (soort hardheidsverhaal, zie art. 485a lid 2 Rv.).

      Wanneer de partijen niet door de R-C verenigd kunnen worden, vindt renvooi plaats (art. 486 Rv.). Daarvoor is geen dagvaarding vereist (art. 486 lid 1 Rv.).

      Bij de procedure zijn uitsluitend betrokken de partijen, die tegenspraak hebben gedaan (lid 4). Dit kunnen ook zijn de geëxecuteerde en de niet geëxecuteerde schuldenaar (art. 484 lid 2 Rv.).

      Hoger beroep tegen de beschikkingen van de R-C is niet mogelijk (art. 490d Rv.).

      Beslagsyllabus

      Een belangrijke leidraad als je conservatoir beslag wilt leggen is ook de Beslagsyllabus (versie aug. 2022). Deze bevat de beleidsregels van de Voorzieningenrechters bij de beoordeling van beslagrekesten. Voor advocaten is dit dus een belangrijk document bij het opstellen van beslagrekesten.

      Naast het conservatoir beslag binnen Nederland is er ook het Europees bankbeslag. Zie hierover Europees bankbeslag (EAPO).

      Auteur & Last edit

      [MdV, 19-01-2018; laatste bewerking 27-11-2023]

      Algemene regels tenuitvoerlegging (Titel 1, Boek II Rv.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!