Pagina inhoud

    Algemene bepalingen conservatoir beslag (Afd. 1, Titel 4, Boek III Rv.)

    Inleiding algemene bepalingen conservatoir beslag

    Conservatoir beslag kan worden gelegd op verschillende beslagobjecten: aandelen, vorderingen op debiteuren, roerende en onroerende zaken. Voor ieder van deze specifieke vormen van conservatoir beslag is in de wet een afzonderlijke regeling opgenomen. In Afd. 1, Titel 4, Boek III Rv. zijn echter de algemene bepalingen opgenomen die op al deze vormen van toepassing zijn, tenzij daarin in de specifieke regeling van is afgeweken. Deze afdeling omvat 12 artikelen (art. 700 Rv. t/m art. 710a Rv.).

    De algemene regels verwijzen op verschillende plaatsen naar de regeling voor executoriaal beslag (in Boek II Rv., art. 430 t/m 620 Rv.). Zie de pagina Gerechtelijke tenuitvoerlegging.

     Art. 702 Rv. bevat daartoe een schakelbepaling, die bepaalt dat de regels voor executoriaal beslag tot verhaal van een geldvordering overeenkomstig gelden voor iedere soort beslagobject. Tenzij de wet een uitzondering op die hoofdregel geeft.

    Een belangrijke leidraad als je beslag wilt leggen is ook de Beslagsyllabus (link naar versie aug. 2022). Deze bevat de beleidsregels van de Voorzieningenrechters bij de beoordeling van beslagrekesten. Voor advocaten is dit dus een belangrijk document bij het opstellen van beslagrekesten. Voor tips en tricks van een beslagrechter over het opstellen van een beslagrekest lees ook het blog Cri de coeur van een beslagrechter.

    Zie ook de opmerkingen over de Beslagsyllabus op de (hoofd)pagina Middelen tot bewaring van recht.

    Verlof tot leggen conservatoir beslag

    Een beslag grijpt vergaand in op de beschikkingsbevoegdheid van de schuldenaar over diens vermogen. Voordat er beslag  gelegd mag worden, moet er dus een rechter naar gekeken hebben. Executoriaal beslag vindt plaats op basis van een vonnis van de rechter. Bij conservatoir beslag is er nog geen vonnis. Daarom moet eerst verlof gevraagd worden (art. 700 lid 1 Rv.).

    Verzoek conservatoir beslag is een verzoekschriftprocedure

    Dit verlof moet bij alle conservatoire beslagen door middel van een verzoekschrift (zie ook: verzoekschriftprocedure) aan de Voorzieningenrechter van de rechtbank worden gevraagd (art. 700 lid 2 Rv.). Tegen de weigering van het gevraagde verlof kan hoger beroep en cassatie worden aangetekend (zie bvb. Koraal Scheepvaartmij NV/Smit & Bolnes BV, NJ 1978, nr. 296).

    Het verzoekschrift moet dus ook aan alle eisen van art. 278 Rv. voldoen. Zie de pagina Verloop verzoekschriftprocedure.

    Zie ook het blog Cri de coeur van een beslagrechter, met tal van nuttige tips en tricks uit de praktijk van de Voorzieningenrechter.

    Waarheidsplicht bij verzoek conservatoir beslag

    De algemene regels inzake procedures – zoals onder andere de waarheidsplicht van art. 21 Rv. – zijn ook hier van kracht. Zie in dit verband ook de pagina Algemene voorschriften procedures en de hieronder opgenomen uitspraak van Rb. Midden Nederland 2019 (Tribus/TAM Europe). Zie ook HR 25 maart 2011 (informatieplicht alimentatieverzoek), waarin de Hoge Raad aangeeft dat dit ook geldt voor alle verzoekschriftprocedures.

    Rb. Midden Nederland 2019 (Tribus/TAM Europe) – het achterhouden van relevante informatie (schending van de waarheidsplicht) in het verzoek om verlof tot beslag op een roerende zaak (zoals i.c. een bus) leidt ertoe, dat het beslag op vordering van de beslagene wordt opgeheven. In dat geval kunnen aan die opheffing geen nadere voorwaarden worden verbonden. Anders zou het schenden van de waarheidsplicht een “spel zonder nieten” worden.

    De specifieke bepalingen moeten dus steeds worden gelezen tegen deze achtergrond. Ook moet de regeling van het conservatoir beslag worden bezien tegen de achtergrond van de regels over executoriaal beslag: het conservatoir beslag is immers een voorfase en is in beginsel bedoeld om uit te monden in een executoriaal beslag om nakoming van de te vragen executoriale titel af te dwingen, als de gedaagde blijft weigeren dit eigener beweging te doen.

    De waarheidsplicht van art. 21 Rv. geldt voor alle procedures in Rv., en voor een conservatoir beslagrekest des te meer, omdat de beslissing daarop “ex parte” (zonder horen van de wederpartij) wordt gegeven en beslag vèrstrekkende gevolgen kan hebben.

    Regels van executoriaal beslag gelden in principe ook voor conservatoir beslag

    Art. 700 lid 2 Rv. geeft een belangrijke schakelbepaling, waarmee de regels voor executoriaal beslag van overeenkomstige toepassing verklaard worden voor conservatoir beslag. Dit tenzij de wet daarop een uitzondering maakt, gelet op de bijzondere (voorlopige) aard van het conservatoir beslag. Met de wetswijziging van 3 juni 2020 wordt hieraan toegevoegd “en met toepasselijkheid van art. 441 lid 3 Rv.“.

    In die – eveneens met die wet toegevoegde – bepaling wordt beslag verboden, wanneer dat excessief is, als men de kosten van executie en het realiseren daarvan afzet tegen de mogelijke opbrengst.

    Hoofdzaak bij conservatoir beslag

    In art. 700 lid 3 Rv. is bepaald, dat bij de verlening van het verlof tot beslaglegging het instellen van een vordering in de “hoofdzaak” als voorwaarde geldt. Dit is niet nodig, als er al een procedure loopt, die is aan te merken als hoofdzaak. Dat moet dus wel duidelijk met naam en toenaam (instantie, rolnr. zaakkenmerk) in het beslagrekest vermeld worden. Overigens moet in het kader van de waarheidsplicht altijd helderheid worden gegeven over evt. aan de beslagvordering gerelateerde procedures, ook als die al zijn afgelopen.

    De ratio van deze voorwaarde spreekt eigenlijk voor zich: het conservatoir beslag is een voorlopige voorziening die de Voorzieningenrechter geeft, met slechts summiere toetsing van de grondslag en zonder wederhoor. De rechtmatigheid en toewijsbaarheid van de aan het beslag ten grondslag liggende vordering (de “beslagvordering” zogezegd) moet nog ten gronde worden vastgesteld in een daarvoor geëigende procedure, waarin de wederpartij haar standpunten kenbaar kan maken en waarin de stellingen over en weer met bewijs gestaafd kunnen worden voor zover nodig (oftewel voor zover betwist).

    Termijn voor aanhangig maken hoofdzaak bij conservatoir beslag

    Deze termijn wordt door de Voorzieningenrechter bij het verlenen van verlof bepaald. De termijn is volgens de wet ten minste acht dagen na het beslag. De gebruikelijke termijn is 14 dagen, maar in het verzoekschrift kan – gemotiveerd – gevraagd worden om een ruimere termijn. Art. 10 EAPO kent een soortgelijke bepaling. Zie de pagina EAPO (Europees bankbeslag).

    Het is verstandig in het verzoekschrift – dat door de Voorzieningenrechter in principe alleen van een handtekening voorzien hoeft te worden, mits goed opgesteld – duidelijk te formuleren vanaf welk moment de termijn gaat lopen. Voor de hand ligt bvb. ‘na het leggen van het beslag’ of iets in die trant.

    Door deze termijn kan er discussie ontstaan over de vraag, wanneer de hoofdzaak is ingeleid. Bij dagvaardingszaken geldt het tijdstip van uitbrengen van het exploit van dagvaarding als het tijdstip van het inleiden van de procedure. Niet het moment van aanbrengen bij de rechter. Bij KEI-zaken was dat laatste helaas wel het moment, maar dat is gelukkig weer van tafel. Zodoende werkt een dagvaarding in een bodemprocedure op ruime termijn goed als vangnet bij kort geding als hoofdzaak.

    Bij verzoekschriften zal dit het moment van indienen van het verzoekschrift zijn, oftewel de binnenkomst van het verzoek bij de betreffende gerechtelijke instantie.

    In een procedure waarin de beslaglegger stelde dat het indienen van een “amended claim” in een Engelse procedure als hoofdzaak gold, vond het Hof dat dit niet geldig was omdat het indienen daarvan – evenals het beslagrekest – ex parte had plaatsgevonden en de beslagene daar pas na de termijn voor het instellen van de hoofdzaak kennis van kreeg. De Hoge Raad casseerde; het gaat niet om de vraag of de beslagene hier kennis van droeg, maar om de vraag of daarmee de hoofdzaak was ingeleid. Zie HR 25 mei 2018 (Avonwick Holdings/VI Holding).

    Bij internationale zaken kan het aanvangsmoment verschillen per rechtsstelsel. In de conclusie bij Avonwick Holdings/VI Holding wijst de P-G er op, dat de Europese wetgever met het oog op vaststelling van dit aanvangsmoment een aantal bepalingen heeft opgenomen. Hij wijst op art. 32 van de ‘herschikte’ EEX-Vo (nr. 1215/2012), art. 16 Brussel II-bis, art. 9 Alimentatieverordening en art. 14 Erfrechtverordening.

    Verzuim hoofdzaak aan te brengen, herstelexploot

    In het verlengde van het hiervoor genoemde arrest Avonwick Holdings/VI Holding geldt ook, dat als de beslaglegger verzuimt de dagvaarding in de hoofdzaak aan te brengen, dit kan worden hersteld met een herstelexploot binnen 14 dagen. De hoofdzaak is immers aanhangig geworden door de dagvaarding (die niet is aangebracht), en door het tijdige herstel van dat verzuim blijft de procedure aanhangig en dus ook het beslag intact.

    Zie voor het herstelexploot wegens het verzuim aan te brengen ook de pagina Dagvaarding.

    Tegen wie hoofdzaak aanspannen als beslagene is vervreemd?

    In HR 11 februari 2022 (Earth Concepts/Upstream) had Hof Amsterdam beslist, dat de hoofdzaak ingesteld had moeten worden tegen de verkrijger van de – in weerwil van het beslag – vervreemde merkrechten. De Hoge Raad casseerde: de procedure moet wel tegen de beslagene worden ingesteld, want daarbij moet worden vastgesteld of de grondslag voor het beslag juist was. Daarbij is de rechtsverhouding tussen beslaglegger en beslagene relevant dus de beslagene moet worden gedaagd. De vervreemding kan de beslaglegger vervolgens vervolgen tegen de verkrijger, omdat immers in weerwil van het beslag is vervreemd. De vervreemding werkt niet tegen de beslaglegger.

    Wel zou de beslaglegger de derde-verkrijger nog in de procedure kunnen betrekken op grond van art. 118 Rv.. In zijn noot bij dit arrest (JBPr 2022/35) werpt Alexander Steneker de vraag op, of dit wel zo zwart-wit ligt en of er niet evengoed iets voor te zeggen is dat de beslaglegger tegen de derde-verkrijger zou kunnen procederen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

    Conservatoir beslag vervalt bij verzuim tijdig instellen hoofdzaak; verlengingsverzoek

    Bij overschrijding van de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak vervalt het conservatoire beslag. Wel kan termijnverlenging aan de Voorzieningenrechter gevraagd worden. Reden kan zijn, dat voor het inleiden van de hoofdzaak meer tijd nodig is, zoals bij arbitrage of een procedure in het buitenland.

    De voorzieningenrechter kan de termijn verlengen, indien de beslaglegger dit voor het verstrijken van de termijn verzoekt. Tegen de beschikking is geen hogere voorziening toegelaten.

    Mededeling verlenging binnen 8 dagen bij beslag op aandelen of beslag onder derden

    In het geval van een beslag op aandelen of effecten (art. 714 Rv.) moet de verlenging binnen acht dagen na het tijdstip, waarop de termijn zonder verlenging zou verstrijken, schriftelijk zijn medegedeeld aan de in art. 715 Rv. bedoelde vennootschap. Hetzelfde geldt bij conservatoir derdenbeslag (art. 718 Rv.) voor de in dat artikel bedoelde derde. De ratio is duidelijk: degene onder wie beslag gelegd is, moet op de hoogte gesteld worden, dat het beslag niet is komen te vervallen en er dus (nog steeds) niet vrij beschikt kan worden over de aandelen of effecten of de beslagen vorderingen.

    Wat kan gelden als hoofdzaak bij conservatoir beslag?

    In principe kunnen allerlei procedures als hoofdzaak voor het beslag hebben te gelden, zo lang die procedure maar strekt tot vaststelling van de beslagvordering. Uit de rechtspraak op dit punt blijkt, dat daarbij niet formeel, maar vooral inhoudelijk naar de aard van die procedure gekeken wordt. Zie ook het artikel van cassatie-advocaat mr. Marc Janssen (Banning Advocaten) in het Advocatenblad van 22 oktober 2004.

    Criteria voor kwalificatie als hoofdzaak na conservatoir beslag

    Uit de rechtspraak komen de volgende criteria naar voren, waaraan wordt getoetst of een bepaalde procedure als hoofdzaak kan worden aangemerkt.

    1. de procedure moet voldoende (processuele) waarborgen zijn omgeven;

    2. de procedure moet worden ingeleid met een eis, waarvan de datum voldoende vaststaat;

    3. in de procedure moet de gegrondheid en de omvang van het door de beslaglegger ingeroepen vorderingsrecht voldoende worden getoetst;

    4. bij toewijzing moet de procedure leiden tot een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing, waardoor de overgang van het beslag van conservatoir naar executoriaal wordt bewerkstelligd.

    Dagvaarding of verzoekschriftprocedure als hoofdzaak na conservatoir beslag

    Het instellen van een vordering door middel van een dagvaarding – bvb. bij geldvorderingen – is de meest gebruikelijke vorm van het instellen van de hoofdzaak (soms ook aangeduid als “bodemprocedure”, waarbij verdedigbaar is om te zeggen dat deze begrippen niet volledig congruent zijn). Een verzoekschriftprocedure is echter ook mogelijk.

    Eis in reconventie als hoofdzaak na conservatoir beslag

    De hoofdzaak kan ook worden ingesteld door middel van een eis in reconventie in een door de wederpartij ingestelde procedure. Een voorbeeld hiervan is HR 3 september 2010 (Holding Company België/DHV), waarbij de vordering in reconventie was ingesteld in het kort geding ter opheffing van het beslag, dat was aangespannen door de beslagene.

    Ook kan de hoofdzaak worden ingesteld met een vermeerdering van eis in een reeds door de beslaglegger aanhangig gemaakte procedure, als de vordering die de basis vormt voor het beslag nog niet was ingesteld.

    Arbitrage of buitenlandse procedure als hoofdzaak na conservatoir beslag

    Meer exotische vormen zijn een arbitrageprocedure of een procedure ingesteld bij een buitenlandse rechter. Indiening ter verificatie van de vordering in een faillissement kan ook gelden als hoofdzaak (hoewel je je kunt afvragen wat het nut daarvan dan nog is, nu alle gelegde beslagen bij faillissement komen te vervallen en worden vervangen door het faillissementsbeslag). Hierna passeren nog enkele andere varianten de revue.

    Voor een voorbeeld waarin een buitenlandse procedure als hoofdzaak beschouwd wordt Rb. Noord-Holland 15 juli 2022 (Volga-Dnjepr Logistics/Celestial Aviation). VDL voerde aan dat bij gebreke van een nieuw verdrag tot executie van vorderingen van een Engelse rechter de daar aangespannen zaak niet als hoofdzaak kon gelden. Via de verkapte exequaturprocedure van art. 431 lid 2 Rv. kan echter sowieso een titel tot executie in Nederland worden verkrijgen zodat procedure bij de High Court als een rechtsgeldige hoofdzaak kan worden aangemerkt.

    Kort geding als hoofdzaak na conservatoir beslag

    In het arrest HR 26 februari 1999 (Ajax/Reule c.s.) heeft de Hoge Raad beslist, dat een kort geding alleen als hoofdzaak kan gelden, wanneer de vordering in kort geding strekt tot het verkrijgen van een executoriale titel voor de aan het conservatoir beslag ten grondslag gelegde vordering. Over het moment waarop het kort geding is ingeleid heeft de Hoge Raad zich uitgesproken bij de beantwoording van prejudiciële vragen in HR 3 juni 2016 (GIA Systems).

    Wordt de vordering in kort geding echter afgewezen, dan vervalt het beslag (art. 704 lid 2 Rv.). Als vangnet kan – binnen de termijn gesteld in het beslagverlof – een dagvaarding in de bodem worden uitgebracht, op ruime termijn. Die hoeft dan niet meteen te worden aangebracht, maar indien nodig kan dat alsnog en vervalt het beslag niet. Zie ook de pagina Kort geding.

    Schadestaatprocedure als hoofdzaak na conservatoir beslag

    Volgens Gerechtshof Arnhem 27 april 2004 (Van Ree/Kersbergen) kan ook een vordering, waarin schadestaat wordt gevraagd, gelden als een vordering in de hoofdzaak. Het Hof overweegt (r.o. 3.6):

    “…Een vordering tot betaling van schadevergoeding heeft immers ten doel een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling te verkrijgen ter voldoening van de vordering waarvoor het beslag is gelegd, ook indien de rechter – ongeacht de formulering van het petitum – tot de conclusie komt dat hij het beloop van de schade niet dadelijk kan begroten en hij de zaak ter vaststelling daarvan – zonodig ambtshalve – naar de schadestaatprocedure moet verwijzen.

    … als de omvang van het vorderingsrecht eerst in een afzonderlijke (vervolg)procedure kan worden vastgesteld, aan de mogelijkheden voor de crediteur om ter zake van dat vorderingsrecht beslag te doen leggen geen afbreuk wordt gedaan. Deze uitleg doet het meest recht aan het doel van het conservatoir beslag, dat ertoe strekt voor de crediteur met het oog op executie zekerheid te scheppen, onder meer doordat na de beslaglegging ten nadele van de beslaglegger geen vervreemding van een beslagen goed meer kan plaatsvinden, waardoor wordt voorkomen dat het niet meer door een executoriale titel is verkregen.”

    Verklaring voor recht als hoofdzaak na conservatoir beslag

    In de zaak die leidde tot HR 22 februari 2022 (Lisman/Rentec) besliste de Hoge Raad, dat ook een schuldeiser, die (slechts) een verklaring voor recht heeft verkregen, dat een partij mede aansprakelijk is voor een schuld waarvoor de schuldeiser tegen een andere partij een executoriale titel heeft verkregen, een geldige executoriale titel heeft, die kan gelden als eis in de hoofdzaak, en welke vaststelling in een rangregeling over de verdeling van de opbrengst van een onroerend goed geldend gemaakt kan worden. In dit geval had Lisman een vordering ingesteld tegen Rentec en een tweede gedaagde. De Kantonrechter wees de vordering tegen Rentec toe, maar die tegen de andere gedaagde af. In hoger beroep vorderde Lisman slechts een verklaring voor recht. De gedaagde stelde, dat dit geen geldige vervolging van het beslag was (en beriep zich ook op verjaring). In deze situatie kan een verklaring voor recht echter ook voldoen als eis in de hoofdzaak. Lisman kon meedelen in de rangregeling.

    Dit betekent niet, dat een verklaring voor recht steeds kan gelden als hoofdzaak, aldus de annotator K.J. Krzeminski in JBPr 2022/03.

    De Hoge Raad verwijst in dit arrest naar r.o. 3.5.6 in het arrest HR 13 november 2015 (Promneftstroy/Yukos) en r.o. 3.2.3 in de zaak HR 11 februari 2022 (Earth Concepts/Upstream Advertising c.s.). In het arrest Promnefstroy/Yukos kon de beslaglegger de procedure vervolgen met een verklaring voor recht, met als tegenpartij de derde-beslagene, ondanks het feit dat de beslagene niet meer bestond (was ontbonden). Zie over deze arresten nader de pagina Vonnis algemeen.

    Wanneer – ter besparing van griffierecht – een verklaring voor recht wordt gevraagd, dan bestaat het risico dat de toewijzende uitspraak geen executoriale titel oplevert, als niet wordt voldaan aan de hiervoor als 4e genoemde eis aan een procedure in de hoofdzaak. Indien mogelijk dus toch liever een concreet bedrag vorderen om dat risico te vermijden.

    Bindend advies als hoofdzaak na conservatoir beslag

    Ook een verzoek om een bindend advies is – wanneer dit de tussen partijen exclusief voorgeschreven rechtsgang is – geldig als hoofdzaak. Zie Gerechtshof Amsterdam 31 januari 2008 (Beerschoten Makelaars/Hoeksema) (niet te vinden op ECLI, JBpr 2008, 21). Zou een gewone procedure aanhangig gemaakt worden, dan zou de eiser niet-ontvankelijk verklaard worden vanwege het beding dat bindend advies als middel van geschilbeslechting voorschrijft. Het kan niet de bedoeling zijn dat een partij bij een dergelijk beding geen conservatoir beslag kan leggen omdat bindend advies niet als hoofdzaak beschouwd zou kunnen worden, aldus het Hof.

    Hoofdzaak bij conservatoir beslag door de Ontvanger

    Als de Ontvanger van Belastingen conservatoir beslag heeft laten leggen is de hoofdzaak de vaststelling van de aanslag, betrekking hebbend op de beslagvordering. De verdere rechtsgang is dan bestuursrechtelijk. Vgl. HR 3 oktober 2003 (Ontvanger/ Almelo/Heemhorst BV).

    Voeging als benadeelde partij in een strafzaak als hoofdzaak na conservatoir beslag

    Ook voeging als benadeelde partij is het instellen van een civielrechtelijke vordering, die als hoofdzaak kan gelden in relatie tot een conservatoir beslag. Zelfs als dat voeging is in een Belgisch strafproces, zoals blijkt uit HR 21 oktober 2011 (voeging Belgische strafzaak). Het moet gaan om een met voldoende waarborgen omgeven procedure, waarvan vaststaat op welke datum de vordering is ingesteld (r.o. 3.3).

    Sinds 1 januari 2014 kan de Staat overigens ten behoeve van de benadeelde (slachtoffer) beslag leggen op het vermogen van de verdachte (Wet van 26 juni 2013, Stb. 2013, 278).

    Voorlopig getuigenverhoor als hoofdzaak na conservatoir beslag?

    Bij een conservatoir bewijsbeslag kan een vordering tot het instellen van een voorlopig getuigenverhoor en voorlopig deskundigenbericht mogelijk ook als hoofdzaak hebben te gelden. Aldus Hof Den Haag 14 mei 2019 (vermogensbeheerders/Staat). De Staat heeft cassatie ingesteld.

    Vereiste van vrees voor verduistering bij conservatoir beslag

    In een groot aantal gevallen zal degeen die conservatoir beslag wil laten leggen moeten stellen – en motiveren – dat er sprake is van “vrees voor verduistering”. Dit is het civielrechtelijke begrip verduistering, te weten: gevaar voor onttrekking aan het verhaal. Dit vereiste komen we als eerste tegen bij het verhaalsbeslag onder de schuldenaar (Afd. 2, Titel 4, Boek III Rv.) en wel in art. 711 Rv..

    Dit vereiste geldt voor de volgende conservatoire beslagen: beslag onder de schuldenaar (art. 711 Rv.), voor beslag op aandelen (art. 714 Rv.), beslag op onroerend goed (art. 725 Rv.) en voor maritaal beslag (art. 768 Rv.).

    De vrees voor verduistering kan bij voorbeeld blijken – bij een woonhuis – uit het feit dat het huis te koop staat, of kan blijken uit andere omstandigheden, zoals de proceshouding of handelingen van de debiteur waaruit kan worden afgeleid dat deze de voor verhaal vatbare zaken zal willen onttrekken aan verhaal (zie conclusie P-G bij arrest van de Hoge Raad d.d. 2002 hierna).

    Het enkele onbetaald blijven van de vordering is niet voldoende om te kunnen spreken van vrees voor verduistering (zie Hof Amsterdam 10 januari 2012, hieronder vermeld). Ook het feit, dat de kans – in zijn algemeenheid – bestaat dat er verhaalsonttrekking zal plaatsvinden, is onvoldoende (zie r.o. 4.2 in het hieronder vermelde arrest van Hof Den Haag van 2 maart 2006).

    Een contra-indicatie kan zijn dat de debiteur ruim voldoende verhaal biedt. Ook zal de aard van de in beslag te nemen zaken een rol kunnen spelen (en de mate waarin het beslag belastend kan zijn). Beslag op een woonhuis zal relatief minder belastend zijn – zo lang de debiteur het niet wil verkopen – dan beslag op handelsvoorraad waardoor die niet meer verhandeld mag worden, of beslag op een bankrekening waardoor de geldkraan wordt dichtgedraaid (of althans ernstige hinder wordt ondervonden doordat de bank de rekening blokkeert).

    De eis van “gegronde vrees voor verduistering” geldt niet voor conservatoir beslag onder derden (incl. beslag op een bankrekening) en beslag onder de schuldeiser (“onder zichzelf”). En ook niet voor beslag op schepen en luchtvaartuigen en de waardepapieren genoemd in art. 711 lid 2 Rv..

    Rechtspraak over de vrees voor verduistering bij conservatoir beslag

    Conclusie P-G bij HR 13 mei 2002, nr. 2.14 (de opstelling van de debiteur als motivering voor de vrees voor verduistering)

    Hof Den Bosch 11 november 2003 (beslag op handelsvoorraden)

    Hof Den Haag 2 maart 2006 (beslag op onroerende zaak; onderbouwing van “gegrond”; de enkele kans op verhaalsonttrekking is niet voldoende, zie met name r.o. 4.2 laatste zin)

    Hof Amsterdam 10 januari 2012 (het enkele onbetaald laten is onvoldoende reden)

    Rechtbank Noord-Nederland 1 juni 2016 (de onderbouwing mag niet berusten op speculatie)

    Rechtbank Overijssel 11 maart 2015 (beslag onroerende zaak)

    Executiegeschil en aansprakelijkheid onrechtmatig beslag

    Het conservatoir beslagverlof wordt in Nederland zeer gemakkelijk verleend. In principe (zie uitzondering: conservatoir loonbeslag) wordt dit verleend zonder dat de schuldenaar wordt gehoord (‘ex parte’). Het verlof in de regel wordt nog dezelfde dag verleend. De gedachte hierachter is, dat de schuldenaar alsnog bezwaar tegen het beslag kan maken door een executiegeschil te starten: hij kan in kort geding opheffing vorderen.

    Risico-aansprakelijkheid voor de beslaglegger

    Op de beslaglegger rust een risico-aansprakelijkheid voor het geval de vordering, tot zekerheid waarvan conservatoir beslag is gelegd, uiteindelijk wordt afgewezen. De beslaglegger moet de schade, die het beslag heeft veroorzaakt, aan de beslagene vergoeden. Dit is vaste rechtspraak sinds het arrest HR 15 april 1965, NJ 1965/331 m.nt. D.J. Veegens (Snel/Ter Steege).

    Vroeger moest een ‘vanwaardeverklaring’ van het beslag gevorderd worden. Dat is afgeschaft. Lees de bespreking op Lawyrup van HR 15 april 1965 (Snel/Ter Steege) (lees Rechtspraak).

    Het is dus niet zo, dat doordat aan het beslag een rechterlijke beslissing ten grondslag ligt – namelijk het verlof om beslag te leggen – het beslag dus steeds rechtmatig is. Het beslagverlof schept geen rechtmatigheid.

    De Hoge Raad heeft deze beslissing voor genoemd geval in een reeks van arresten herhaald. Zie onder meer HR 21 februari 1992, NJ 1992/321 (Curatoren/Heppe)HR 13 januari 1995, NJ 1995/366 (Ontvanger/Bos)HR 11 april 2003 (Hoda International/Mondi Foods)HR 5 december 2003 (Kranenburg/Kranenburg) en HR 8 februari 2008 (appartementseigenaren Harbour Village/Golden Anchor Club c.s.).

    Het gaat daarbij volgens de Hoge Raad om een risico-aansprakelijkheid, waarbij beslissend is of de vordering al dan niet gegrond is. Aldus de Hoge Raad expliciet in de arresten Hoda International/Mondi Foods (r.o. 4.5.2) en Kranenburg/Kranenburg (r.o. 3.4.2). De term risico-aansprakelijkheid is in zoverre wat verwarrend, omdat we die meestal kennen bij situaties waarin iemand aansprakelijk is voor handelingen of gebeurtenissen, waar de aansprakelijke geen rechtstreekse schuld aan heeft (zoals aansprakelijkheid voor kinderen, voor werknemers en hulppersonen, voor gebrekkige zaken, voor opstallen enz.).

    Geen aansprakelijkheid bij gedeeltelijke toewijzing vordering beslaglegger

    De Hoge Raad heeft geoordeeld, dat de beslaglegger niet ze aansprakelijk is, als de vordering(en) waarvoor beslag is gelegd, slechts gedeeltelijk ongegrond blijken. In dat geval bestaat alleen aansprakelijkheid van de beslaglegger bij misbruik van bevoegdheid. Het maakt daarbij niet uit of je bvb. voor 1 miljoen beslag hebt gelegd, maar er maar EUR 15.000 wordt toegewezen. Daarin maakt de Hoge Raad geen onderscheid, hoewel dit gevoelsmatig merkwaardig overkomt.

    Wel kan (en moet) de beslagene alert blijven, in die zin dat (i) zodra de vordering tot een lager bedrag toegewezen lijkt te gaan worden, hij opheffing kan vorderen van de beslagen die niet nodig zijn voor de dekking en (ii) daarbij moet aangeven dat, en welke en hoeveel schade het beslag veroorzaakt bij voortduren.

    Directe aansprakelijkheid voor beslag op zaken van derden, geen risico-aansprakelijkheid

    In de zaak HR 15 juli 2022 (Truckom c.q. ControlPay/ABN AMRO) was bij een beslag onder de bestuurder van een vennootschap per abuis een laptop van een bedrijf in beslag genomen en gesekwestreerd (in bewaring genomen). Voor de schade die daar het gevolg van was, werd de beslaglegger niet aansprakelijk gehouden. Immers had hij niet opgedragen op zaken van derden beslag te leggen.

    Lees de bespreking van de conclusie van de P-G bij HR 15 juli 2022 (ControlPay/ABN AMRO) (lees Rechtspraak).

    Vordering beslagene in reconventie dat beslag onrechtmatig was

    Het is wel verstandig voor de beslagene om in reconventie een beslissing over de onrechtmatigheid van het beslag te vragen, en opheffing van de beslagen, met eventueel een verklaring voor recht dat de beslagen onrechtmatig waren, en een vordering tot vergoeding van de schade die de beslagen veroorzaakt hebben.

    Opheffing beslag in kort geding

    De Voorzieningenrechter die het verlof voor het beslag heeft gegeven, kan het beslag ook weer – op verzoek van de beslagene – opheffen (art. 705 lid 1 Rv.).

    De opheffing wordt onder meer uitgesproken in de omstandigheden vermeld in art. 705 lid 2 Rv., te weten:

    – bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen;

    – indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of

    – als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.

    Het is aan de partij die opheffing van het conservatoire beslag vordert om aannemelijk te maken dat de vordering waarvoor het beslag gelegd is ondeugdelijk is. Zie HR 17 april 2015 (NN/Nidera Suisse). De Hoge Raad had dit eerder reeds beslist in HR 30 juni 2006 (executiegeschil ogv vordering VSO bouw landhuizen).

    Executiegeschil derde tegen conservatoir beslag

    Ook een derde kan tegen de executie opkomen. Hij moet dan zowel de executant als de geëxecuteerde dagvaarden (lid 5 oud, thans lid 6). In HR 9 september 2022 (Phillip Morris/Rotterdamse Produkten Mij) kwam RPM op tegen een door Phillip Morris onder  de logistiek dienstverlener (de transporteur) beslag gelegd op een partij goederen, om die aan het verkeer te onttrekken. RPM stelde dat zij eigenaar was en vorderde opheffing van het beslag, maar had verzuimd de transporteur ook in de procedure te betrekken.

    Het Hof had ten onrechte RPM in haar vordering ontvankelijk verklaard. Art 438 lid 5 ( Rv, thans art. 438 lid 6 Rv., bepaalt dat verzet tegen de executie door een derde geschiedt door dagvaarding van zowel de executant als de geëxecuteerde Op grond van art. 705 lid 3 Rv. is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op vorderingen tot opheffing van een conservatoir beslag. Zie ook de pagina Algemene regels tenuitvoerlegging.

    Vordering verbod verdere conservatoire beslaglegging

    Degeen ten laste van wie conservatoir beslag gelegd is of dreigt te worden kan in kort geding – naast opheffing van een reeds gelegd conservatoir beslag – ook een verbod eisen tot het leggen van nieuwe conservatoire beslagen.

    In HR 3 april 2020 (Econocom/Intralot Leasing Netherlands c.s.) komt de vraag aan de orde, welke maatstaf de kort geding rechter hierbij moet aanleggen, als de vordering van de schuldeiser die beslag wil leggen in de hoofdzaak is afgewezen, waardoor de stand voor de schuldenaar 1-0 is. Dat gegeven is echter niet zonder meer reden de pretense schuldeiser te verbieden verdere conservatoire beslagen te leggen, zegt de Hoge Raad.

    Ook dan moet de Voorzieningenrechter de belangen van partijen tegen elkaar afwegen: conservatoir beslag is nu juist bedoeld om het verhaal van een vordering veilig te stellen als die nog niet is toegewezen. Dus ook als de vordering in 1e instantie is afgewezen maar er hoger beroep loopt. Ook moet daarbij worden meegewogen, dat de schuldeiser die ten onrechte beslag gelegd heeft, schadeplichtig is als deze uiteindelijk in het ongelijk gesteld wordt.

    Deze norm is dus niet anders dan de beoordeling of een beslag moet worden opgeheven omdat de gepretendeerde vordering ondeugdelijk lijkt te zijn bij summiere toetsing, zie boven Nidera Suisse en Executiegeschil burenruzie bouw villa’s.

    Reconventionele vordering opheffing gelegde beslagen

    De verweerder ten laste van wie conservatoir beslag gelegd is doet er goed aan om in reconventie – in de hoofdzaak – opheffing van de gelegde beslagen te vorderen, in geval de vordering van eiser wordt afgewezen. Wanneer dit niet gevorderd wordt (en dus ook niet toegewezen), dan (i) vervallen de beslagen pas nadat het vonnis in kracht van gewijsde gegaan is en (ii) zal de gedaagde partij afzonderlijk een kort geding tot opheffing moeten instellen. Die moeite (en kosten) plus het risico op falen, kan worden vermeden door deze reconventionele eis. Dat opheffing niet vanzelfsprekend is blijkt ook uit Vz.r. Rb. Amsterdam 12 juni 2020 (executiegeschil beslag geldlening).

    Reconventionele vordering schade wegens onterechte beslagen

    De beslagene doet er ook verstandig aan om ook een – voorwaardelijke – reconventionele vordering in te stellen voor het geval de vordering van de beslaglegger wordt afgewezen en het beslag dus achteraf bezien onrechtmatig was. Er zijn twee redenen om dit te doen. Allereerst dwingt dit de beslagene om de schade die door het beslag veroorzaakt wordt meteen goed te onderbouwen. Ook hier geldt immers dat de beslagene moet stellen en bewijzen, dat – en welke en hoeveel – schade het beslag veroorzaakt. Een andere belangrijke reden is dat voor die vordering de verjaring begint te lopen vanaf de beslaglegging. Als de procedure langer dan 5 jaar duurt dan is die vordering verjaard als die niet is ingesteld (of gestuit). Zie ook de pagina Verjaring en stuiting.

    Zekerheidstelling

    De beslagene kan – wanneer het beslag is gelegd tot verzekering van de betaling van een geldvordering – dus ook opheffing van het beslag verkrijgen door zekerheid te stellen. De Voorzieningenrechter zal de vordering tot opheffing toewijzen, mits de geboden zekerheid toereikend is.

    Proportionaliteit en subsidiariteit

    Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het beslag (en dus ook bij het bestrijden daarvan) moet ook worden gekeken of het beslag proportioneel is of niet. Een beslag op alles wat los en vast zit is eerder disproportioneel dan een beslag op een beperkt aantal vermogensbestanddelen.

    Beslaglegger schadeplichtig bij onterecht beslag

    Bovendien is de beslaglegger op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de door de beslagene geleden schade, als het beslag – hetzij in het executiegeschil, of uiteindelijk na vonnis in de hoofdzaak – ten onrechte gelegd blijkt te zijn. Wel is het zo, dat er dan vaak al veel schade teweeg gebracht kan zijn. De Nederlandse rechter is ook niet erg scheutig met schadevergoeding, en wanneer het beslag deels (voor een lager bedrag) terecht gelegd is, beoordeelt de Hoge Raad het conservatoire beslag niet als onrechtmatig.

    Overgang van conservatoir naar executoriaal

    Wanneer de vordering wordt toegewezen verandert het conservatoir beslag in een executoriaal beslag en kan de schuldeiser zich verhalen op de in beslag genomen eigendommen van de schuldenaar.

    De beslagleggende schuldeiser moet dan wel eerst de executoriale titel aan de beslagene betekenen, met bevel tot betaling (art. 704 Rv.). De standaard termijn om te betalen is twee dagen. De beslagen goederen kunnen dan openbaar (op een veiling) verkocht worden, of wanneer het een geldvordering op een derde betreft, bij de derde geïnd worden.

    Wanneer beslag is gelegd onder een derde, moet het beslag ook aan deze derde betekend worden. Zie de pagina Conservatoir derdenbeslag.

    Gerechtelijke bewaring

    In het beslagrekest kan bij beslag op roerende zaken tevens verzocht worden deze in gerechtelijke bewaring te doen geven (art. 709 lid 1 Rv.). Dat impliceert dus ook dat de goederen worden afgevoerd, tenzij de beslagene (of de derde) als bewaarder wordt aangewezen. Zie ook de pagina Gerechtelijke bewaring. Het verzoek kan ook op een later tijdstip gedaan worden.

    Op het verzoek tot gerechtelijke bewaring moet de beslagene steeds worden gehoord (art. 709 lid 3 Rv.). Dit tenzij bijzondere omstandigheden eisen dat het bevel terstond wordt gegeven.

    Tegen het bevel tot gerechtelijke bewaring staat geen rechtsmiddel open.

    Bewind over beslagen goederen bij geschil over eigendom

    Als over één of meer goederen geschil bestaat aan wie van twee of meer partijen zij toekomen, kunnen zij op vordering van elk der partijen in kort geding onder bewind worden gesteld door de voorzieningenrechter van de rechtbank in welker rechtsgebied zich een of meer van de betrokken zaken bevinden of waarvoor de hoofdzaak aanhangig is of die naar de gewone regels bevoegd zou zijn van de hoofdzaak kennis te nemen (art. 710 lid 1 Rv.).

    Tenzij reeds een eis in de hoofdzaak is ingesteld, vindt onderbewindstelling slechts plaats onder voorwaarde dat deze eis binnen een door de voorzieningenrechter daartoe te bepalen termijn ingesteld wordt. De voorzieningenrechter kan de termijn verlengen, indien dit voor het verstrijken van de termijn door een der partijen of de bewindvoerder wordt verzocht. Tegen de beschikking is geen hogere voorziening toegelaten. Overschrijding van de termijn doet het bewind eindigen (art. 710 lid 2 Rv.).

    Door partijen op een of meer van de goederen gelegde beslagen beperken de bewindvoerder niet in de hem als zodanig toekomende bevoegdheden (art. 710 lid 3 Rv.).

    De bewindvoerder doet de onder het bewind staande goederen toekomen aan degene die daarop krachtens een in kracht van gewijsde gegane of uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak recht heeft, tenzij de voorzieningenrechter anders heeft bepaald (art. 710 lid 4 Rv.).

    De voorzieningenrechter kan voor het bewind zodanige voorschriften geven als hij dienstig acht. Op het bewind zijn, voor zover deze voorschriften niet anders bepalen de art. 1:433 lid 1, 1:435, 1:436 leden 1-3, 1:437, art. 1:438 lid 1 Rv., 1:439, 1:441 lid 1, eerste zin, en 1:442-448 B.W. van toepassing. Het kan door een gezamenlijk besluit van partijen of op verzoek van een hunner door de voorzieningenrechter worden opgeheven (art. 710 lid 5 Rv.).

    Indiening verzoekschriften inzake conservatoir beslag door een gerechtsdeurwaarder

    De indiening van verzoekschriften krachtens art. 700 lid 3 Rv., tweede volzin (verlenging van de termijn voor instellen van de hoofdzaak), art. 709 lid 2 en lid 3 Rv. (bewaring in beslag genomen roerende zaken), art. 715 lid 2 Rv., derde volzin (verlenging termijn instellen hoofdzaak bij conservatoir beslag op aandelen), en art. 721 Rv., tweede volzin (verlenging termijn instellen hoofdzaak bij conservatoir beslag onder derden), kan ook door een deurwaarder geschieden.

    Indien een deurwaarder het verzoekschrift indient, geldt zijn kantoor als gekozen woonplaats van de verzoeker (art. 710a Rv.).

    Auteur & Last edit

    [MdV, 27-01-2019; laatste bewerking 29-07-2023]

    Algemene bepalingen conservatoir beslag (Afd. 1, Titel 4, Boek III Rv.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Algemene bepalingen conservatoir beslag (Afd. 1, Titel 4, Boek III Rv.)

      Inleiding algemene bepalingen conservatoir beslag

      Conservatoir beslag kan worden gelegd op verschillende beslagobjecten: aandelen, vorderingen op debiteuren, roerende en onroerende zaken. Voor ieder van deze specifieke vormen van conservatoir beslag is in de wet een afzonderlijke regeling opgenomen. In Afd. 1, Titel 4, Boek III Rv. zijn echter de algemene bepalingen opgenomen die op al deze vormen van toepassing zijn, tenzij daarin in de specifieke regeling van is afgeweken. Deze afdeling omvat 12 artikelen (art. 700 Rv. t/m art. 710a Rv.).

      De algemene regels verwijzen op verschillende plaatsen naar de regeling voor executoriaal beslag (in Boek II Rv., art. 430 t/m 620 Rv.). Zie de pagina Gerechtelijke tenuitvoerlegging.

       Art. 702 Rv. bevat daartoe een schakelbepaling, die bepaalt dat de regels voor executoriaal beslag tot verhaal van een geldvordering overeenkomstig gelden voor iedere soort beslagobject. Tenzij de wet een uitzondering op die hoofdregel geeft.

      Een belangrijke leidraad als je beslag wilt leggen is ook de Beslagsyllabus (link naar versie aug. 2022). Deze bevat de beleidsregels van de Voorzieningenrechters bij de beoordeling van beslagrekesten. Voor advocaten is dit dus een belangrijk document bij het opstellen van beslagrekesten. Voor tips en tricks van een beslagrechter over het opstellen van een beslagrekest lees ook het blog Cri de coeur van een beslagrechter.

      Zie ook de opmerkingen over de Beslagsyllabus op de (hoofd)pagina Middelen tot bewaring van recht.

      Verlof tot leggen conservatoir beslag

      Een beslag grijpt vergaand in op de beschikkingsbevoegdheid van de schuldenaar over diens vermogen. Voordat er beslag  gelegd mag worden, moet er dus een rechter naar gekeken hebben. Executoriaal beslag vindt plaats op basis van een vonnis van de rechter. Bij conservatoir beslag is er nog geen vonnis. Daarom moet eerst verlof gevraagd worden (art. 700 lid 1 Rv.).

      Verzoek conservatoir beslag is een verzoekschriftprocedure

      Dit verlof moet bij alle conservatoire beslagen door middel van een verzoekschrift (zie ook: verzoekschriftprocedure) aan de Voorzieningenrechter van de rechtbank worden gevraagd (art. 700 lid 2 Rv.). Tegen de weigering van het gevraagde verlof kan hoger beroep en cassatie worden aangetekend (zie bvb. Koraal Scheepvaartmij NV/Smit & Bolnes BV, NJ 1978, nr. 296).

      Het verzoekschrift moet dus ook aan alle eisen van art. 278 Rv. voldoen. Zie de pagina Verloop verzoekschriftprocedure.

      Zie ook het blog Cri de coeur van een beslagrechter, met tal van nuttige tips en tricks uit de praktijk van de Voorzieningenrechter.

      Waarheidsplicht bij verzoek conservatoir beslag

      De algemene regels inzake procedures – zoals onder andere de waarheidsplicht van art. 21 Rv. – zijn ook hier van kracht. Zie in dit verband ook de pagina Algemene voorschriften procedures en de hieronder opgenomen uitspraak van Rb. Midden Nederland 2019 (Tribus/TAM Europe). Zie ook HR 25 maart 2011 (informatieplicht alimentatieverzoek), waarin de Hoge Raad aangeeft dat dit ook geldt voor alle verzoekschriftprocedures.

      Rb. Midden Nederland 2019 (Tribus/TAM Europe) – het achterhouden van relevante informatie (schending van de waarheidsplicht) in het verzoek om verlof tot beslag op een roerende zaak (zoals i.c. een bus) leidt ertoe, dat het beslag op vordering van de beslagene wordt opgeheven. In dat geval kunnen aan die opheffing geen nadere voorwaarden worden verbonden. Anders zou het schenden van de waarheidsplicht een “spel zonder nieten” worden.

      De specifieke bepalingen moeten dus steeds worden gelezen tegen deze achtergrond. Ook moet de regeling van het conservatoir beslag worden bezien tegen de achtergrond van de regels over executoriaal beslag: het conservatoir beslag is immers een voorfase en is in beginsel bedoeld om uit te monden in een executoriaal beslag om nakoming van de te vragen executoriale titel af te dwingen, als de gedaagde blijft weigeren dit eigener beweging te doen.

      De waarheidsplicht van art. 21 Rv. geldt voor alle procedures in Rv., en voor een conservatoir beslagrekest des te meer, omdat de beslissing daarop “ex parte” (zonder horen van de wederpartij) wordt gegeven en beslag vèrstrekkende gevolgen kan hebben.

      Regels van executoriaal beslag gelden in principe ook voor conservatoir beslag

      Art. 700 lid 2 Rv. geeft een belangrijke schakelbepaling, waarmee de regels voor executoriaal beslag van overeenkomstige toepassing verklaard worden voor conservatoir beslag. Dit tenzij de wet daarop een uitzondering maakt, gelet op de bijzondere (voorlopige) aard van het conservatoir beslag. Met de wetswijziging van 3 juni 2020 wordt hieraan toegevoegd “en met toepasselijkheid van art. 441 lid 3 Rv.“.

      In die – eveneens met die wet toegevoegde – bepaling wordt beslag verboden, wanneer dat excessief is, als men de kosten van executie en het realiseren daarvan afzet tegen de mogelijke opbrengst.

      Hoofdzaak bij conservatoir beslag

      In art. 700 lid 3 Rv. is bepaald, dat bij de verlening van het verlof tot beslaglegging het instellen van een vordering in de “hoofdzaak” als voorwaarde geldt. Dit is niet nodig, als er al een procedure loopt, die is aan te merken als hoofdzaak. Dat moet dus wel duidelijk met naam en toenaam (instantie, rolnr. zaakkenmerk) in het beslagrekest vermeld worden. Overigens moet in het kader van de waarheidsplicht altijd helderheid worden gegeven over evt. aan de beslagvordering gerelateerde procedures, ook als die al zijn afgelopen.

      De ratio van deze voorwaarde spreekt eigenlijk voor zich: het conservatoir beslag is een voorlopige voorziening die de Voorzieningenrechter geeft, met slechts summiere toetsing van de grondslag en zonder wederhoor. De rechtmatigheid en toewijsbaarheid van de aan het beslag ten grondslag liggende vordering (de “beslagvordering” zogezegd) moet nog ten gronde worden vastgesteld in een daarvoor geëigende procedure, waarin de wederpartij haar standpunten kenbaar kan maken en waarin de stellingen over en weer met bewijs gestaafd kunnen worden voor zover nodig (oftewel voor zover betwist).

      Termijn voor aanhangig maken hoofdzaak bij conservatoir beslag

      Deze termijn wordt door de Voorzieningenrechter bij het verlenen van verlof bepaald. De termijn is volgens de wet ten minste acht dagen na het beslag. De gebruikelijke termijn is 14 dagen, maar in het verzoekschrift kan – gemotiveerd – gevraagd worden om een ruimere termijn. Art. 10 EAPO kent een soortgelijke bepaling. Zie de pagina EAPO (Europees bankbeslag).

      Het is verstandig in het verzoekschrift – dat door de Voorzieningenrechter in principe alleen van een handtekening voorzien hoeft te worden, mits goed opgesteld – duidelijk te formuleren vanaf welk moment de termijn gaat lopen. Voor de hand ligt bvb. ‘na het leggen van het beslag’ of iets in die trant.

      Door deze termijn kan er discussie ontstaan over de vraag, wanneer de hoofdzaak is ingeleid. Bij dagvaardingszaken geldt het tijdstip van uitbrengen van het exploit van dagvaarding als het tijdstip van het inleiden van de procedure. Niet het moment van aanbrengen bij de rechter. Bij KEI-zaken was dat laatste helaas wel het moment, maar dat is gelukkig weer van tafel. Zodoende werkt een dagvaarding in een bodemprocedure op ruime termijn goed als vangnet bij kort geding als hoofdzaak.

      Bij verzoekschriften zal dit het moment van indienen van het verzoekschrift zijn, oftewel de binnenkomst van het verzoek bij de betreffende gerechtelijke instantie.

      In een procedure waarin de beslaglegger stelde dat het indienen van een “amended claim” in een Engelse procedure als hoofdzaak gold, vond het Hof dat dit niet geldig was omdat het indienen daarvan – evenals het beslagrekest – ex parte had plaatsgevonden en de beslagene daar pas na de termijn voor het instellen van de hoofdzaak kennis van kreeg. De Hoge Raad casseerde; het gaat niet om de vraag of de beslagene hier kennis van droeg, maar om de vraag of daarmee de hoofdzaak was ingeleid. Zie HR 25 mei 2018 (Avonwick Holdings/VI Holding).

      Bij internationale zaken kan het aanvangsmoment verschillen per rechtsstelsel. In de conclusie bij Avonwick Holdings/VI Holding wijst de P-G er op, dat de Europese wetgever met het oog op vaststelling van dit aanvangsmoment een aantal bepalingen heeft opgenomen. Hij wijst op art. 32 van de ‘herschikte’ EEX-Vo (nr. 1215/2012), art. 16 Brussel II-bis, art. 9 Alimentatieverordening en art. 14 Erfrechtverordening.

      Verzuim hoofdzaak aan te brengen, herstelexploot

      In het verlengde van het hiervoor genoemde arrest Avonwick Holdings/VI Holding geldt ook, dat als de beslaglegger verzuimt de dagvaarding in de hoofdzaak aan te brengen, dit kan worden hersteld met een herstelexploot binnen 14 dagen. De hoofdzaak is immers aanhangig geworden door de dagvaarding (die niet is aangebracht), en door het tijdige herstel van dat verzuim blijft de procedure aanhangig en dus ook het beslag intact.

      Zie voor het herstelexploot wegens het verzuim aan te brengen ook de pagina Dagvaarding.

      Tegen wie hoofdzaak aanspannen als beslagene is vervreemd?

      In HR 11 februari 2022 (Earth Concepts/Upstream) had Hof Amsterdam beslist, dat de hoofdzaak ingesteld had moeten worden tegen de verkrijger van de – in weerwil van het beslag – vervreemde merkrechten. De Hoge Raad casseerde: de procedure moet wel tegen de beslagene worden ingesteld, want daarbij moet worden vastgesteld of de grondslag voor het beslag juist was. Daarbij is de rechtsverhouding tussen beslaglegger en beslagene relevant dus de beslagene moet worden gedaagd. De vervreemding kan de beslaglegger vervolgens vervolgen tegen de verkrijger, omdat immers in weerwil van het beslag is vervreemd. De vervreemding werkt niet tegen de beslaglegger.

      Wel zou de beslaglegger de derde-verkrijger nog in de procedure kunnen betrekken op grond van art. 118 Rv.. In zijn noot bij dit arrest (JBPr 2022/35) werpt Alexander Steneker de vraag op, of dit wel zo zwart-wit ligt en of er niet evengoed iets voor te zeggen is dat de beslaglegger tegen de derde-verkrijger zou kunnen procederen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

      Conservatoir beslag vervalt bij verzuim tijdig instellen hoofdzaak; verlengingsverzoek

      Bij overschrijding van de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak vervalt het conservatoire beslag. Wel kan termijnverlenging aan de Voorzieningenrechter gevraagd worden. Reden kan zijn, dat voor het inleiden van de hoofdzaak meer tijd nodig is, zoals bij arbitrage of een procedure in het buitenland.

      De voorzieningenrechter kan de termijn verlengen, indien de beslaglegger dit voor het verstrijken van de termijn verzoekt. Tegen de beschikking is geen hogere voorziening toegelaten.

      Mededeling verlenging binnen 8 dagen bij beslag op aandelen of beslag onder derden

      In het geval van een beslag op aandelen of effecten (art. 714 Rv.) moet de verlenging binnen acht dagen na het tijdstip, waarop de termijn zonder verlenging zou verstrijken, schriftelijk zijn medegedeeld aan de in art. 715 Rv. bedoelde vennootschap. Hetzelfde geldt bij conservatoir derdenbeslag (art. 718 Rv.) voor de in dat artikel bedoelde derde. De ratio is duidelijk: degene onder wie beslag gelegd is, moet op de hoogte gesteld worden, dat het beslag niet is komen te vervallen en er dus (nog steeds) niet vrij beschikt kan worden over de aandelen of effecten of de beslagen vorderingen.

      Wat kan gelden als hoofdzaak bij conservatoir beslag?

      In principe kunnen allerlei procedures als hoofdzaak voor het beslag hebben te gelden, zo lang die procedure maar strekt tot vaststelling van de beslagvordering. Uit de rechtspraak op dit punt blijkt, dat daarbij niet formeel, maar vooral inhoudelijk naar de aard van die procedure gekeken wordt. Zie ook het artikel van cassatie-advocaat mr. Marc Janssen (Banning Advocaten) in het Advocatenblad van 22 oktober 2004.

      Criteria voor kwalificatie als hoofdzaak na conservatoir beslag

      Uit de rechtspraak komen de volgende criteria naar voren, waaraan wordt getoetst of een bepaalde procedure als hoofdzaak kan worden aangemerkt.

      1. de procedure moet voldoende (processuele) waarborgen zijn omgeven;

      2. de procedure moet worden ingeleid met een eis, waarvan de datum voldoende vaststaat;

      3. in de procedure moet de gegrondheid en de omvang van het door de beslaglegger ingeroepen vorderingsrecht voldoende worden getoetst;

      4. bij toewijzing moet de procedure leiden tot een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing, waardoor de overgang van het beslag van conservatoir naar executoriaal wordt bewerkstelligd.

      Dagvaarding of verzoekschriftprocedure als hoofdzaak na conservatoir beslag

      Het instellen van een vordering door middel van een dagvaarding – bvb. bij geldvorderingen – is de meest gebruikelijke vorm van het instellen van de hoofdzaak (soms ook aangeduid als “bodemprocedure”, waarbij verdedigbaar is om te zeggen dat deze begrippen niet volledig congruent zijn). Een verzoekschriftprocedure is echter ook mogelijk.

      Eis in reconventie als hoofdzaak na conservatoir beslag

      De hoofdzaak kan ook worden ingesteld door middel van een eis in reconventie in een door de wederpartij ingestelde procedure. Een voorbeeld hiervan is HR 3 september 2010 (Holding Company België/DHV), waarbij de vordering in reconventie was ingesteld in het kort geding ter opheffing van het beslag, dat was aangespannen door de beslagene.

      Ook kan de hoofdzaak worden ingesteld met een vermeerdering van eis in een reeds door de beslaglegger aanhangig gemaakte procedure, als de vordering die de basis vormt voor het beslag nog niet was ingesteld.

      Arbitrage of buitenlandse procedure als hoofdzaak na conservatoir beslag

      Meer exotische vormen zijn een arbitrageprocedure of een procedure ingesteld bij een buitenlandse rechter. Indiening ter verificatie van de vordering in een faillissement kan ook gelden als hoofdzaak (hoewel je je kunt afvragen wat het nut daarvan dan nog is, nu alle gelegde beslagen bij faillissement komen te vervallen en worden vervangen door het faillissementsbeslag). Hierna passeren nog enkele andere varianten de revue.

      Voor een voorbeeld waarin een buitenlandse procedure als hoofdzaak beschouwd wordt Rb. Noord-Holland 15 juli 2022 (Volga-Dnjepr Logistics/Celestial Aviation). VDL voerde aan dat bij gebreke van een nieuw verdrag tot executie van vorderingen van een Engelse rechter de daar aangespannen zaak niet als hoofdzaak kon gelden. Via de verkapte exequaturprocedure van art. 431 lid 2 Rv. kan echter sowieso een titel tot executie in Nederland worden verkrijgen zodat procedure bij de High Court als een rechtsgeldige hoofdzaak kan worden aangemerkt.

      Kort geding als hoofdzaak na conservatoir beslag

      In het arrest HR 26 februari 1999 (Ajax/Reule c.s.) heeft de Hoge Raad beslist, dat een kort geding alleen als hoofdzaak kan gelden, wanneer de vordering in kort geding strekt tot het verkrijgen van een executoriale titel voor de aan het conservatoir beslag ten grondslag gelegde vordering. Over het moment waarop het kort geding is ingeleid heeft de Hoge Raad zich uitgesproken bij de beantwoording van prejudiciële vragen in HR 3 juni 2016 (GIA Systems).

      Wordt de vordering in kort geding echter afgewezen, dan vervalt het beslag (art. 704 lid 2 Rv.). Als vangnet kan – binnen de termijn gesteld in het beslagverlof – een dagvaarding in de bodem worden uitgebracht, op ruime termijn. Die hoeft dan niet meteen te worden aangebracht, maar indien nodig kan dat alsnog en vervalt het beslag niet. Zie ook de pagina Kort geding.

      Schadestaatprocedure als hoofdzaak na conservatoir beslag

      Volgens Gerechtshof Arnhem 27 april 2004 (Van Ree/Kersbergen) kan ook een vordering, waarin schadestaat wordt gevraagd, gelden als een vordering in de hoofdzaak. Het Hof overweegt (r.o. 3.6):

      “…Een vordering tot betaling van schadevergoeding heeft immers ten doel een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling te verkrijgen ter voldoening van de vordering waarvoor het beslag is gelegd, ook indien de rechter – ongeacht de formulering van het petitum – tot de conclusie komt dat hij het beloop van de schade niet dadelijk kan begroten en hij de zaak ter vaststelling daarvan – zonodig ambtshalve – naar de schadestaatprocedure moet verwijzen.

      … als de omvang van het vorderingsrecht eerst in een afzonderlijke (vervolg)procedure kan worden vastgesteld, aan de mogelijkheden voor de crediteur om ter zake van dat vorderingsrecht beslag te doen leggen geen afbreuk wordt gedaan. Deze uitleg doet het meest recht aan het doel van het conservatoir beslag, dat ertoe strekt voor de crediteur met het oog op executie zekerheid te scheppen, onder meer doordat na de beslaglegging ten nadele van de beslaglegger geen vervreemding van een beslagen goed meer kan plaatsvinden, waardoor wordt voorkomen dat het niet meer door een executoriale titel is verkregen.”

      Verklaring voor recht als hoofdzaak na conservatoir beslag

      In de zaak die leidde tot HR 22 februari 2022 (Lisman/Rentec) besliste de Hoge Raad, dat ook een schuldeiser, die (slechts) een verklaring voor recht heeft verkregen, dat een partij mede aansprakelijk is voor een schuld waarvoor de schuldeiser tegen een andere partij een executoriale titel heeft verkregen, een geldige executoriale titel heeft, die kan gelden als eis in de hoofdzaak, en welke vaststelling in een rangregeling over de verdeling van de opbrengst van een onroerend goed geldend gemaakt kan worden. In dit geval had Lisman een vordering ingesteld tegen Rentec en een tweede gedaagde. De Kantonrechter wees de vordering tegen Rentec toe, maar die tegen de andere gedaagde af. In hoger beroep vorderde Lisman slechts een verklaring voor recht. De gedaagde stelde, dat dit geen geldige vervolging van het beslag was (en beriep zich ook op verjaring). In deze situatie kan een verklaring voor recht echter ook voldoen als eis in de hoofdzaak. Lisman kon meedelen in de rangregeling.

      Dit betekent niet, dat een verklaring voor recht steeds kan gelden als hoofdzaak, aldus de annotator K.J. Krzeminski in JBPr 2022/03.

      De Hoge Raad verwijst in dit arrest naar r.o. 3.5.6 in het arrest HR 13 november 2015 (Promneftstroy/Yukos) en r.o. 3.2.3 in de zaak HR 11 februari 2022 (Earth Concepts/Upstream Advertising c.s.). In het arrest Promnefstroy/Yukos kon de beslaglegger de procedure vervolgen met een verklaring voor recht, met als tegenpartij de derde-beslagene, ondanks het feit dat de beslagene niet meer bestond (was ontbonden). Zie over deze arresten nader de pagina Vonnis algemeen.

      Wanneer – ter besparing van griffierecht – een verklaring voor recht wordt gevraagd, dan bestaat het risico dat de toewijzende uitspraak geen executoriale titel oplevert, als niet wordt voldaan aan de hiervoor als 4e genoemde eis aan een procedure in de hoofdzaak. Indien mogelijk dus toch liever een concreet bedrag vorderen om dat risico te vermijden.

      Bindend advies als hoofdzaak na conservatoir beslag

      Ook een verzoek om een bindend advies is – wanneer dit de tussen partijen exclusief voorgeschreven rechtsgang is – geldig als hoofdzaak. Zie Gerechtshof Amsterdam 31 januari 2008 (Beerschoten Makelaars/Hoeksema) (niet te vinden op ECLI, JBpr 2008, 21). Zou een gewone procedure aanhangig gemaakt worden, dan zou de eiser niet-ontvankelijk verklaard worden vanwege het beding dat bindend advies als middel van geschilbeslechting voorschrijft. Het kan niet de bedoeling zijn dat een partij bij een dergelijk beding geen conservatoir beslag kan leggen omdat bindend advies niet als hoofdzaak beschouwd zou kunnen worden, aldus het Hof.

      Hoofdzaak bij conservatoir beslag door de Ontvanger

      Als de Ontvanger van Belastingen conservatoir beslag heeft laten leggen is de hoofdzaak de vaststelling van de aanslag, betrekking hebbend op de beslagvordering. De verdere rechtsgang is dan bestuursrechtelijk. Vgl. HR 3 oktober 2003 (Ontvanger/ Almelo/Heemhorst BV).

      Voeging als benadeelde partij in een strafzaak als hoofdzaak na conservatoir beslag

      Ook voeging als benadeelde partij is het instellen van een civielrechtelijke vordering, die als hoofdzaak kan gelden in relatie tot een conservatoir beslag. Zelfs als dat voeging is in een Belgisch strafproces, zoals blijkt uit HR 21 oktober 2011 (voeging Belgische strafzaak). Het moet gaan om een met voldoende waarborgen omgeven procedure, waarvan vaststaat op welke datum de vordering is ingesteld (r.o. 3.3).

      Sinds 1 januari 2014 kan de Staat overigens ten behoeve van de benadeelde (slachtoffer) beslag leggen op het vermogen van de verdachte (Wet van 26 juni 2013, Stb. 2013, 278).

      Voorlopig getuigenverhoor als hoofdzaak na conservatoir beslag?

      Bij een conservatoir bewijsbeslag kan een vordering tot het instellen van een voorlopig getuigenverhoor en voorlopig deskundigenbericht mogelijk ook als hoofdzaak hebben te gelden. Aldus Hof Den Haag 14 mei 2019 (vermogensbeheerders/Staat). De Staat heeft cassatie ingesteld.

      Vereiste van vrees voor verduistering bij conservatoir beslag

      In een groot aantal gevallen zal degeen die conservatoir beslag wil laten leggen moeten stellen – en motiveren – dat er sprake is van “vrees voor verduistering”. Dit is het civielrechtelijke begrip verduistering, te weten: gevaar voor onttrekking aan het verhaal. Dit vereiste komen we als eerste tegen bij het verhaalsbeslag onder de schuldenaar (Afd. 2, Titel 4, Boek III Rv.) en wel in art. 711 Rv..

      Dit vereiste geldt voor de volgende conservatoire beslagen: beslag onder de schuldenaar (art. 711 Rv.), voor beslag op aandelen (art. 714 Rv.), beslag op onroerend goed (art. 725 Rv.) en voor maritaal beslag (art. 768 Rv.).

      De vrees voor verduistering kan bij voorbeeld blijken – bij een woonhuis – uit het feit dat het huis te koop staat, of kan blijken uit andere omstandigheden, zoals de proceshouding of handelingen van de debiteur waaruit kan worden afgeleid dat deze de voor verhaal vatbare zaken zal willen onttrekken aan verhaal (zie conclusie P-G bij arrest van de Hoge Raad d.d. 2002 hierna).

      Het enkele onbetaald blijven van de vordering is niet voldoende om te kunnen spreken van vrees voor verduistering (zie Hof Amsterdam 10 januari 2012, hieronder vermeld). Ook het feit, dat de kans – in zijn algemeenheid – bestaat dat er verhaalsonttrekking zal plaatsvinden, is onvoldoende (zie r.o. 4.2 in het hieronder vermelde arrest van Hof Den Haag van 2 maart 2006).

      Een contra-indicatie kan zijn dat de debiteur ruim voldoende verhaal biedt. Ook zal de aard van de in beslag te nemen zaken een rol kunnen spelen (en de mate waarin het beslag belastend kan zijn). Beslag op een woonhuis zal relatief minder belastend zijn – zo lang de debiteur het niet wil verkopen – dan beslag op handelsvoorraad waardoor die niet meer verhandeld mag worden, of beslag op een bankrekening waardoor de geldkraan wordt dichtgedraaid (of althans ernstige hinder wordt ondervonden doordat de bank de rekening blokkeert).

      De eis van “gegronde vrees voor verduistering” geldt niet voor conservatoir beslag onder derden (incl. beslag op een bankrekening) en beslag onder de schuldeiser (“onder zichzelf”). En ook niet voor beslag op schepen en luchtvaartuigen en de waardepapieren genoemd in art. 711 lid 2 Rv..

      Rechtspraak over de vrees voor verduistering bij conservatoir beslag

      Conclusie P-G bij HR 13 mei 2002, nr. 2.14 (de opstelling van de debiteur als motivering voor de vrees voor verduistering)

      Hof Den Bosch 11 november 2003 (beslag op handelsvoorraden)

      Hof Den Haag 2 maart 2006 (beslag op onroerende zaak; onderbouwing van “gegrond”; de enkele kans op verhaalsonttrekking is niet voldoende, zie met name r.o. 4.2 laatste zin)

      Hof Amsterdam 10 januari 2012 (het enkele onbetaald laten is onvoldoende reden)

      Rechtbank Noord-Nederland 1 juni 2016 (de onderbouwing mag niet berusten op speculatie)

      Rechtbank Overijssel 11 maart 2015 (beslag onroerende zaak)

      Executiegeschil en aansprakelijkheid onrechtmatig beslag

      Het conservatoir beslagverlof wordt in Nederland zeer gemakkelijk verleend. In principe (zie uitzondering: conservatoir loonbeslag) wordt dit verleend zonder dat de schuldenaar wordt gehoord (‘ex parte’). Het verlof in de regel wordt nog dezelfde dag verleend. De gedachte hierachter is, dat de schuldenaar alsnog bezwaar tegen het beslag kan maken door een executiegeschil te starten: hij kan in kort geding opheffing vorderen.

      Risico-aansprakelijkheid voor de beslaglegger

      Op de beslaglegger rust een risico-aansprakelijkheid voor het geval de vordering, tot zekerheid waarvan conservatoir beslag is gelegd, uiteindelijk wordt afgewezen. De beslaglegger moet de schade, die het beslag heeft veroorzaakt, aan de beslagene vergoeden. Dit is vaste rechtspraak sinds het arrest HR 15 april 1965, NJ 1965/331 m.nt. D.J. Veegens (Snel/Ter Steege).

      Vroeger moest een ‘vanwaardeverklaring’ van het beslag gevorderd worden. Dat is afgeschaft. Lees de bespreking op Lawyrup van HR 15 april 1965 (Snel/Ter Steege) (lees Rechtspraak).

      Het is dus niet zo, dat doordat aan het beslag een rechterlijke beslissing ten grondslag ligt – namelijk het verlof om beslag te leggen – het beslag dus steeds rechtmatig is. Het beslagverlof schept geen rechtmatigheid.

      De Hoge Raad heeft deze beslissing voor genoemd geval in een reeks van arresten herhaald. Zie onder meer HR 21 februari 1992, NJ 1992/321 (Curatoren/Heppe)HR 13 januari 1995, NJ 1995/366 (Ontvanger/Bos)HR 11 april 2003 (Hoda International/Mondi Foods)HR 5 december 2003 (Kranenburg/Kranenburg) en HR 8 februari 2008 (appartementseigenaren Harbour Village/Golden Anchor Club c.s.).

      Het gaat daarbij volgens de Hoge Raad om een risico-aansprakelijkheid, waarbij beslissend is of de vordering al dan niet gegrond is. Aldus de Hoge Raad expliciet in de arresten Hoda International/Mondi Foods (r.o. 4.5.2) en Kranenburg/Kranenburg (r.o. 3.4.2). De term risico-aansprakelijkheid is in zoverre wat verwarrend, omdat we die meestal kennen bij situaties waarin iemand aansprakelijk is voor handelingen of gebeurtenissen, waar de aansprakelijke geen rechtstreekse schuld aan heeft (zoals aansprakelijkheid voor kinderen, voor werknemers en hulppersonen, voor gebrekkige zaken, voor opstallen enz.).

      Geen aansprakelijkheid bij gedeeltelijke toewijzing vordering beslaglegger

      De Hoge Raad heeft geoordeeld, dat de beslaglegger niet ze aansprakelijk is, als de vordering(en) waarvoor beslag is gelegd, slechts gedeeltelijk ongegrond blijken. In dat geval bestaat alleen aansprakelijkheid van de beslaglegger bij misbruik van bevoegdheid. Het maakt daarbij niet uit of je bvb. voor 1 miljoen beslag hebt gelegd, maar er maar EUR 15.000 wordt toegewezen. Daarin maakt de Hoge Raad geen onderscheid, hoewel dit gevoelsmatig merkwaardig overkomt.

      Wel kan (en moet) de beslagene alert blijven, in die zin dat (i) zodra de vordering tot een lager bedrag toegewezen lijkt te gaan worden, hij opheffing kan vorderen van de beslagen die niet nodig zijn voor de dekking en (ii) daarbij moet aangeven dat, en welke en hoeveel schade het beslag veroorzaakt bij voortduren.

      Directe aansprakelijkheid voor beslag op zaken van derden, geen risico-aansprakelijkheid

      In de zaak HR 15 juli 2022 (Truckom c.q. ControlPay/ABN AMRO) was bij een beslag onder de bestuurder van een vennootschap per abuis een laptop van een bedrijf in beslag genomen en gesekwestreerd (in bewaring genomen). Voor de schade die daar het gevolg van was, werd de beslaglegger niet aansprakelijk gehouden. Immers had hij niet opgedragen op zaken van derden beslag te leggen.

      Lees de bespreking van de conclusie van de P-G bij HR 15 juli 2022 (ControlPay/ABN AMRO) (lees Rechtspraak).

      Vordering beslagene in reconventie dat beslag onrechtmatig was

      Het is wel verstandig voor de beslagene om in reconventie een beslissing over de onrechtmatigheid van het beslag te vragen, en opheffing van de beslagen, met eventueel een verklaring voor recht dat de beslagen onrechtmatig waren, en een vordering tot vergoeding van de schade die de beslagen veroorzaakt hebben.

      Opheffing beslag in kort geding

      De Voorzieningenrechter die het verlof voor het beslag heeft gegeven, kan het beslag ook weer – op verzoek van de beslagene – opheffen (art. 705 lid 1 Rv.).

      De opheffing wordt onder meer uitgesproken in de omstandigheden vermeld in art. 705 lid 2 Rv., te weten:

      – bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen;

      – indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of

      – als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.

      Het is aan de partij die opheffing van het conservatoire beslag vordert om aannemelijk te maken dat de vordering waarvoor het beslag gelegd is ondeugdelijk is. Zie HR 17 april 2015 (NN/Nidera Suisse). De Hoge Raad had dit eerder reeds beslist in HR 30 juni 2006 (executiegeschil ogv vordering VSO bouw landhuizen).

      Executiegeschil derde tegen conservatoir beslag

      Ook een derde kan tegen de executie opkomen. Hij moet dan zowel de executant als de geëxecuteerde dagvaarden (lid 5 oud, thans lid 6). In HR 9 september 2022 (Phillip Morris/Rotterdamse Produkten Mij) kwam RPM op tegen een door Phillip Morris onder  de logistiek dienstverlener (de transporteur) beslag gelegd op een partij goederen, om die aan het verkeer te onttrekken. RPM stelde dat zij eigenaar was en vorderde opheffing van het beslag, maar had verzuimd de transporteur ook in de procedure te betrekken.

      Het Hof had ten onrechte RPM in haar vordering ontvankelijk verklaard. Art 438 lid 5 ( Rv, thans art. 438 lid 6 Rv., bepaalt dat verzet tegen de executie door een derde geschiedt door dagvaarding van zowel de executant als de geëxecuteerde Op grond van art. 705 lid 3 Rv. is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op vorderingen tot opheffing van een conservatoir beslag. Zie ook de pagina Algemene regels tenuitvoerlegging.

      Vordering verbod verdere conservatoire beslaglegging

      Degeen ten laste van wie conservatoir beslag gelegd is of dreigt te worden kan in kort geding – naast opheffing van een reeds gelegd conservatoir beslag – ook een verbod eisen tot het leggen van nieuwe conservatoire beslagen.

      In HR 3 april 2020 (Econocom/Intralot Leasing Netherlands c.s.) komt de vraag aan de orde, welke maatstaf de kort geding rechter hierbij moet aanleggen, als de vordering van de schuldeiser die beslag wil leggen in de hoofdzaak is afgewezen, waardoor de stand voor de schuldenaar 1-0 is. Dat gegeven is echter niet zonder meer reden de pretense schuldeiser te verbieden verdere conservatoire beslagen te leggen, zegt de Hoge Raad.

      Ook dan moet de Voorzieningenrechter de belangen van partijen tegen elkaar afwegen: conservatoir beslag is nu juist bedoeld om het verhaal van een vordering veilig te stellen als die nog niet is toegewezen. Dus ook als de vordering in 1e instantie is afgewezen maar er hoger beroep loopt. Ook moet daarbij worden meegewogen, dat de schuldeiser die ten onrechte beslag gelegd heeft, schadeplichtig is als deze uiteindelijk in het ongelijk gesteld wordt.

      Deze norm is dus niet anders dan de beoordeling of een beslag moet worden opgeheven omdat de gepretendeerde vordering ondeugdelijk lijkt te zijn bij summiere toetsing, zie boven Nidera Suisse en Executiegeschil burenruzie bouw villa’s.

      Reconventionele vordering opheffing gelegde beslagen

      De verweerder ten laste van wie conservatoir beslag gelegd is doet er goed aan om in reconventie – in de hoofdzaak – opheffing van de gelegde beslagen te vorderen, in geval de vordering van eiser wordt afgewezen. Wanneer dit niet gevorderd wordt (en dus ook niet toegewezen), dan (i) vervallen de beslagen pas nadat het vonnis in kracht van gewijsde gegaan is en (ii) zal de gedaagde partij afzonderlijk een kort geding tot opheffing moeten instellen. Die moeite (en kosten) plus het risico op falen, kan worden vermeden door deze reconventionele eis. Dat opheffing niet vanzelfsprekend is blijkt ook uit Vz.r. Rb. Amsterdam 12 juni 2020 (executiegeschil beslag geldlening).

      Reconventionele vordering schade wegens onterechte beslagen

      De beslagene doet er ook verstandig aan om ook een – voorwaardelijke – reconventionele vordering in te stellen voor het geval de vordering van de beslaglegger wordt afgewezen en het beslag dus achteraf bezien onrechtmatig was. Er zijn twee redenen om dit te doen. Allereerst dwingt dit de beslagene om de schade die door het beslag veroorzaakt wordt meteen goed te onderbouwen. Ook hier geldt immers dat de beslagene moet stellen en bewijzen, dat – en welke en hoeveel – schade het beslag veroorzaakt. Een andere belangrijke reden is dat voor die vordering de verjaring begint te lopen vanaf de beslaglegging. Als de procedure langer dan 5 jaar duurt dan is die vordering verjaard als die niet is ingesteld (of gestuit). Zie ook de pagina Verjaring en stuiting.

      Zekerheidstelling

      De beslagene kan – wanneer het beslag is gelegd tot verzekering van de betaling van een geldvordering – dus ook opheffing van het beslag verkrijgen door zekerheid te stellen. De Voorzieningenrechter zal de vordering tot opheffing toewijzen, mits de geboden zekerheid toereikend is.

      Proportionaliteit en subsidiariteit

      Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het beslag (en dus ook bij het bestrijden daarvan) moet ook worden gekeken of het beslag proportioneel is of niet. Een beslag op alles wat los en vast zit is eerder disproportioneel dan een beslag op een beperkt aantal vermogensbestanddelen.

      Beslaglegger schadeplichtig bij onterecht beslag

      Bovendien is de beslaglegger op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de door de beslagene geleden schade, als het beslag – hetzij in het executiegeschil, of uiteindelijk na vonnis in de hoofdzaak – ten onrechte gelegd blijkt te zijn. Wel is het zo, dat er dan vaak al veel schade teweeg gebracht kan zijn. De Nederlandse rechter is ook niet erg scheutig met schadevergoeding, en wanneer het beslag deels (voor een lager bedrag) terecht gelegd is, beoordeelt de Hoge Raad het conservatoire beslag niet als onrechtmatig.

      Overgang van conservatoir naar executoriaal

      Wanneer de vordering wordt toegewezen verandert het conservatoir beslag in een executoriaal beslag en kan de schuldeiser zich verhalen op de in beslag genomen eigendommen van de schuldenaar.

      De beslagleggende schuldeiser moet dan wel eerst de executoriale titel aan de beslagene betekenen, met bevel tot betaling (art. 704 Rv.). De standaard termijn om te betalen is twee dagen. De beslagen goederen kunnen dan openbaar (op een veiling) verkocht worden, of wanneer het een geldvordering op een derde betreft, bij de derde geïnd worden.

      Wanneer beslag is gelegd onder een derde, moet het beslag ook aan deze derde betekend worden. Zie de pagina Conservatoir derdenbeslag.

      Gerechtelijke bewaring

      In het beslagrekest kan bij beslag op roerende zaken tevens verzocht worden deze in gerechtelijke bewaring te doen geven (art. 709 lid 1 Rv.). Dat impliceert dus ook dat de goederen worden afgevoerd, tenzij de beslagene (of de derde) als bewaarder wordt aangewezen. Zie ook de pagina Gerechtelijke bewaring. Het verzoek kan ook op een later tijdstip gedaan worden.

      Op het verzoek tot gerechtelijke bewaring moet de beslagene steeds worden gehoord (art. 709 lid 3 Rv.). Dit tenzij bijzondere omstandigheden eisen dat het bevel terstond wordt gegeven.

      Tegen het bevel tot gerechtelijke bewaring staat geen rechtsmiddel open.

      Bewind over beslagen goederen bij geschil over eigendom

      Als over één of meer goederen geschil bestaat aan wie van twee of meer partijen zij toekomen, kunnen zij op vordering van elk der partijen in kort geding onder bewind worden gesteld door de voorzieningenrechter van de rechtbank in welker rechtsgebied zich een of meer van de betrokken zaken bevinden of waarvoor de hoofdzaak aanhangig is of die naar de gewone regels bevoegd zou zijn van de hoofdzaak kennis te nemen (art. 710 lid 1 Rv.).

      Tenzij reeds een eis in de hoofdzaak is ingesteld, vindt onderbewindstelling slechts plaats onder voorwaarde dat deze eis binnen een door de voorzieningenrechter daartoe te bepalen termijn ingesteld wordt. De voorzieningenrechter kan de termijn verlengen, indien dit voor het verstrijken van de termijn door een der partijen of de bewindvoerder wordt verzocht. Tegen de beschikking is geen hogere voorziening toegelaten. Overschrijding van de termijn doet het bewind eindigen (art. 710 lid 2 Rv.).

      Door partijen op een of meer van de goederen gelegde beslagen beperken de bewindvoerder niet in de hem als zodanig toekomende bevoegdheden (art. 710 lid 3 Rv.).

      De bewindvoerder doet de onder het bewind staande goederen toekomen aan degene die daarop krachtens een in kracht van gewijsde gegane of uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak recht heeft, tenzij de voorzieningenrechter anders heeft bepaald (art. 710 lid 4 Rv.).

      De voorzieningenrechter kan voor het bewind zodanige voorschriften geven als hij dienstig acht. Op het bewind zijn, voor zover deze voorschriften niet anders bepalen de art. 1:433 lid 1, 1:435, 1:436 leden 1-3, 1:437, art. 1:438 lid 1 Rv., 1:439, 1:441 lid 1, eerste zin, en 1:442-448 B.W. van toepassing. Het kan door een gezamenlijk besluit van partijen of op verzoek van een hunner door de voorzieningenrechter worden opgeheven (art. 710 lid 5 Rv.).

      Indiening verzoekschriften inzake conservatoir beslag door een gerechtsdeurwaarder

      De indiening van verzoekschriften krachtens art. 700 lid 3 Rv., tweede volzin (verlenging van de termijn voor instellen van de hoofdzaak), art. 709 lid 2 en lid 3 Rv. (bewaring in beslag genomen roerende zaken), art. 715 lid 2 Rv., derde volzin (verlenging termijn instellen hoofdzaak bij conservatoir beslag op aandelen), en art. 721 Rv., tweede volzin (verlenging termijn instellen hoofdzaak bij conservatoir beslag onder derden), kan ook door een deurwaarder geschieden.

      Indien een deurwaarder het verzoekschrift indient, geldt zijn kantoor als gekozen woonplaats van de verzoeker (art. 710a Rv.).

      Auteur & Last edit

      [MdV, 27-01-2019; laatste bewerking 29-07-2023]

      Algemene bepalingen conservatoir beslag (Afd. 1, Titel 4, Boek III Rv.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!