Termijn hoger beroep (Afd. 2, Titel 7, Boek 1 Rv.)
Pagina inhoud
Inleiding termijn hoger beroep
De procedure in hoger beroep is geregeld in Titel 7 Boek 1 Rechtsvordering (art. 332 t/m 362 Rv.). In Afd. 2 is geregeld, binnen welke termijn hoger beroep in verschillende situaties moet worden ingesteld. Is die termijn verstreken, dan is de kans op hoger beroep verkeken. Belangrijke uitzondering is de mogelijkheid van incidenteel appèl.
NB de links naar de wettekst op deze pagina verwijzen naar de wettekst voor niet-digitaal procederen.
Hoe lang is de termijn voor hoger beroep?
De beroepstermijn bedraagt drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis (art. 339 lid 1 Rv.). Het is dus altijd even goed uittellen, wanneer de termijn eindigt. Let op dat niet alle maanden even lang zijn. Het is dus niet een kwestie van weken of dagen uittellen.
De beroepstermijn tegen kort geding vonnissen is vier weken (lid 2).
De beroepstermijn bij verzoekschriftprocedures is eveneens drie maanden (art. 358 Rv.). NB in bestuursrechtelijke procedures geldt een beroepstermijn van zes weken. De termijn van drie maanden geldt dus alleen in civilibus.
Wijziging procespartij tijdens beroepstermijn
Bij rechtsovergang onder algemene of bijzondere titel – terwijl er een termijn loopt voor het instellen van een rechtsmiddel – rijst de vraag, wie bevoegd is om dat rechtsmiddel in te stellen: de rechtverkrijgende of diens rechtsvoorganger? Voor het geval dat een procespartij (een natuurlijk persoon dus) tijdens de beroepstermijn overlijdt, geeft de wet een regeling (zie hierna, art. 341 Rv.).
Maar wat als de procespartij op dat moment wijzigt doordat een rechtspersoon opgaat in een andere door juridische fusie of splitsing? Of wanneer de vordering door de oorspronkelijke schuldenaar is gecedeerd aan een derde (de cessionaris)? Andere situaties die zich voor kunnen doen zijn subrogatie of indeplaatsstelling, schuldoverneming of contractsoverneming.
Hoofdregel van het procesrecht is, dat een procedure in een volgende instantie in beginsel gevoerd moet worden tussen dezelfde procespartijen. Wel kan bvb. slechts éen partij ervoor kiezen hoger beroep in te stellen, terwijl de andere partijen daar vanaf zien.
Partijwijziging aan eisende zijde
De Hoge Raad heeft in het arrest van 13 december 2013 (Montis II) de (met dat arrest gewijzigde) regels gegeven voor het geval er sprake is van wijziging van de procespartij. In die zaak had de advocaat van Montis aan de Hoge Raad medegedeeld dat hij kort voordien bekend was geworden met het feit, dat Montis Design B.V. als gevolg van een fusie is opgegaan in Montis Holding B.V. en heeft opgehouden zelfstandig te bestaan. Met het oog daarop heeft hij de Hoge Raad verzocht hem een wijziging van de tenaamstelling van de eisende partij in de gedingstukken toe te staan. De wederpartij voerde verweer tegen dit verzoek en vorderde niet-ontvankelijkverklaring van Montis.
Volgens de Hoge Raad is uitgangspunt van de wet voor cassatie (art. 398 Rv.) en hoger beroep (art. 332 Rv.), dat de procedure gevoerd moet worden tussen dezelfde partijen als in de eerdere instantie (r.o. 5.5.1.). Dit is mede van belang voor het gezag van gewijsde en voor de uitvoerbaarheid van een vonnis; daarvoor moet vaststaan tussen welke partijen het vonnis rechtskracht heeft (aldus de A-G in diens conclusie bij dit arrest, nr. 3.9).
De Hoge Raad vervolgt (r.o. 5.5.2):
“Op het uitgangspunt dat de procespartijen in een volgende instantie dezelfde moeten zijn als in de vorige instantie, geldt een uitzondering in geval van partijwisseling door rechtsopvolging.
Voor gevallen waarin de volgende instantie ten onrechte nog op naam van de partij in de vorige instantie aanhangig wordt gemaakt, zijn in de rechtspraak drie categorieën van gevallen aanvaard waarin niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft, zoals vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.3-3.6.”
De Hoge Raad vervolgt met te overwegen:
“Bovendien kunnen kennelijke verschrijvingen worden hersteld met toestemming van de wederpartij. De ratio van de deformaliseringstendens die hieraan ten grondslag ligt, is dat fouten en vergissingen niet tot fatale gevolgen behoren te leiden, mits de wederpartij door het herstel hiervan niet onredelijk in haar belangen wordt geschaad. Voorts dient zoveel mogelijk te worden beslist tussen de werkelijk belanghebbende partijen bij de rechtsbetrekking in geschil”.
De Hoge Raad versoepelt vervolgens de strictere maatstaf die tot dan gold op basis van het arrest HR 9 januari 2004 (Muntendamsche Investerings Maatschappij, NJ 2005, 222) en geeft de volgende nieuwe regels voor deze situatie.
“De Hoge Raad ziet aanleiding op deze rechtspraak en die tendens voort te bouwen door terug te komen van de hiervoor in 5.4 vermelde regels, mede in aanmerking genomen dat het hier meestal gaat om louter formele fouten en dat met herstel daarvan in de regel geen materiële belangen van de wederpartij worden geschaad. Voortaan zullen bij de beoordeling of de aanduiding van een procespartij kan worden gewijzigd nadat de procedure in een volgende instantie aanhangig is gemaakt, de volgende regels gelden:
(i) Een procedure in een volgende instantie dient in beginsel plaats te vinden tussen de partijen uit de vorige instantie;
(ii) Indien een procedure in een volgende instantie aanhangig is gemaakt, kan een verschenen partij wijziging verzoeken van haar aanduiding in de procedure op de grond dat een vergissing is begaan in die aanduiding of een partijwisseling heeft plaatsgevonden;
(iii) Het verzoek is toewijsbaar, tenzij de wederpartij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij daardoor onredelijk in haar belangen wordt geschaad (vgl. art. 122 lid 1 Rv);
(iv) Indien de wederpartij niet in de door het rechtsmiddel ingeleide procedure is verschenen, beveelt de rechter dat zij wordt opgeroepen teneinde zich over het verzoek tot wijziging uit te laten.”
Vgl. ook het arrest van de Hoge Raad d.d. 21 september 2012 (ACI Adam c.s./Stichting Thuiskopie, NJ 2012, 532), waarbij ten aanzien van twee partijen de vraag rees, of deze ontvankelijk waren in het cassatieberoep (zie r.o. 3.4 en 3.5). De partij die (na juridische fusie als verkrijgende partij was overgebleven en) een naamswijziging had ondergaan, maar in hoger beroep procespartij was, was ontvankelijk en de aanpassing van de naam werd toegestaan. De partij, die gedurende de cassatietermijn door juridische fusie was opgehouden te bestaan, was niet-ontvankelijk.
Partijwijziging door cessie
Bij een partijwijziging door een stille cessie staat het de cedent vrij om hoger beroep in te stellen, en kan de cessionaris (de verkrijger van de vordering) in een later stadium schorsing vragen op de voet van art. 225 aanhef en sub c Rv. en aansluitend indeplaatsstelling (art. 227 Rv.) Dit volgt ook uit HR 5 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0620, NJ 1993, 204 onder meer kenbaar uit Hof Arnhem-Leeuwarden 22 oktober 2013 (Transportbedrijf Jan de Lely en Autobedrijf Van Dijk Culemborg/BNP Paribas Leasing Solutions N.V.) (r.o. 3.4).
In de zaak die leidde tot het arrest Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 9 mei 2018 (Op- en Overslag Meppel B.V./NN Holding B.V.) besliste het Hof, dat de vordering van OOM niet kon worden toegewezen, omdat zij daarbij geen belang meer had, nu de vordering bij stille cessie was overgedragen aan Schoemaker Beheer B.V.. De cessie-akte was niet in het geding gebracht, maar dat was ook niet nodig; de mondelinge mededeling van de cessie was voldoende, zo lang niet blijkt dat de cessie niet geldig heeft plaatsgevonden.
Partijwijziging aan zijde gedaagde
Het kan zich ook voordoen dat de procespartij waartegen de andere partij een rechtsmiddel wil instellen niet meer bestaat. Dit deed zich onder meer voor in de zaak die leidde tot het arrest HR 10 september 2004 (werkneemster/AEX resp. Euronext), NJ 2005, 223).
Eenzelfde situatie deed zich voor in de zaak leidend tot het arrest van de Hoge Raad d.d. 25 maart 2005 (Megavastgoed, NJ 2005, 224). Hier was de oorspronkelijke procespartij door een juridische splitsing opgehouden te bestaan. Mega Vastgoed had haar wederpartij bij een vastgoedtransactie gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat er een koop tot stand was gekomen, en subsidiair tot dooronderhandelen. De rechtbank wees de subsidiaire vordering toe. Het Hof wees de primaire vordering toe, en de wederpartij stelde cassatie in. Mega vroeg vervolgens de eiser in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, omdat Mega Vastgoed niet meer bestond. Dit verzoek werd afgewezen.
De Hoge Raad verwijst daarbij ook nog naar zijn eerdere arresten HR 5 januari 2001 (NJ 2001, 80) en HR 6 december 2002 ( NJ 2004, 162). De oplossing voor deze processuele kwestie reikt de Hoge Raad in deze arresten aan.
Regeling bij foutieve cassatie
In art. 340 Rv. geeft een regeling voor het geval cassatie is ingesteld maar dit niet-ontvankelijk verklaard wordt. Mits de cassatie binnen de beroepstermijn was ingesteld, begint dan een nieuwe beroepstermijn te lopen vanaf de afwijzende beslissing in cassatie.
Overlijden van procespartij tijdens beroepstermijn
Wanneer een procespartij tijdens de beroepstermijn overlijdt, kan het beroep door de erfgenamen of rechtverkrijgenden nog worden ingesteld binnen drie maanden na het overlijden (art. 341 Rv.). De bepaling beperkt dit tot de procespartij die in het ongelijk gesteld is.
Daarnaast kan dit ook nog binnen een maand na afloop van de termijn, vermeld in art. 4:185 B.W.. Deze is eveneens drie maanden na overlijden, maar kan door de Kantonrechter verlengd worden.
Voor de situatie van overlijden gedurende de procedure zij verwezen naar de pagina Schorsing en hervatting van het geding.
Incidenteel appèl
De wederpartij van degeen die hoger beroep instelt kan (behoudens berusting) altijd “tegenappèl” (incidenteel appèl) instellen, wanneer er al hoger beroep is ingesteld. Hij kan dan bij antwoord op de grieven van degeen die het eerst appèl instelde (het “principaal appèl) eigen grieven aanvoeren tegen de beslissing in 1e instantie. Dit heet incidenteel appèl. Deze term moet niet worden verward met “incidenten” in een procedure (zie de pagina over incidenten).
Daarbij kan hij op grond van de jurisprudentie niet worden beperkt in de omvang van het appèl. Hij is ook niet gebonden aan de beroepstermijn. Wanneer 1 partij dus in hoger beroep gaat, (her)opent dat voor de wederpartij de mogelijkheid om van diens kant ook in beroep te komen, ook wanneer deze de beroepstermijn aanvankelijk had laten verstrijken.
Rechtspraak
Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 21-11-2006 betreft een vrijwaring in hoger beroep: kan dit, hoe en tot welk moment?
Hoge Raad arrest van 13 december 2013 (Montis II) – de Hoge Raad geeft de regels hoe te handelen bij wijziging van procespartij gedurende de termijn voor een rechtsmiddel (dus na wijzen van het eerdere vonnis/uitspraak).
Auteur & Last edit
[MdV, 6-07-2018; laatste bewerking 1-01-2021]
Over Lawyrup
De website van Lawyrup bevat knowhow over vermogensrecht, civiel proces- en executierecht en insolventierecht. Elke Paragraaf, Afdeling, Titel en Boek van de wet heeft een pagina. Elke pagina geeft een toelichting op de wet met links naar de actuele wettelijke bepalingen op “wetten overheid”. Daarnaast behandelt Lawyrup de bijbehorende relevante rechtspraak met ECLI-links.