Faillietverklaring en rechtsmiddelen (Afd. 1, Titel 1 Fw.)
Pagina inhoud
- 1 Faillietverklaring en rechtsmiddelen (Afd. 1, Titel 1 Fw.)
- 1.1 Inleiding faillissementsaanvraag
- 1.2 Aanvraag faillissement door een schuldeiser
- 1.3 Verweer tegen de faillissementsaanvraag: betwisting van de onbetaalde vordering
- 1.4 Na de faillietverklaring “staat het faillissement niet meer ter beschikking van de aanvrager”
- 1.5 Aanvraag WSNP of surseance aanvragen
- 1.6 Verzet en hoger beroep tegen faillietverklaring
- 1.7 Rechtspraak
Inleiding faillissementsaanvraag
Het faillissement kan worden aangevraagd door de gefailleerde zelf of door een schuldeiser. En door het OM in het algemeen belang. De schuldenaar moet volgens art. 1 Fw. zijn “opgehouden te betalen”.
Dwangmiddel bij incasso
Faillissementsaanvraag wordt regelmatig als dwangmiddel bij incasso’s gebruikt. Het is namelijk een snelle procedure en de dreiging van faillissement maakt indruk. De schuldenaar kan het faillissement afwenden door de vordering van de aanvrager te betalen. Als er maar twee vorderingen zijn, en de steunvordering is veel kleiner dan de vordering waarvoor de aanvraag is ingediend, dan kan de schuldenaar ook die kleinere vordering gauw voldoen en betwisten dat er sprake is van pluraliteit. Hij moet dan wel zeker van zijn zaak zijn dat er niet nog meer onbetaald blijvende schulden ten tonele gevoerd kunnen worden.
Pluraliteitsvereiste
Voorwaarde voor de toewijzing van een faillissementsaanvraag is verder, dat er meerdere schuldeisers zijn, van wie de vorderingen onbetaald blijven. Dit heet het “pluraliteitsvereiste”. De gedachte hierachter is, dat een faillissementsprocedure een algeheel executoriaal beslag op het vermogen van de gefailleerde schuldenaar is. De curator maakt het vermogen te gelde ten behoeve van alle crediteuren, en treedt daarbij op als onafhankelijke verkeersagent om de boedel met inachtneming van de verschillende rechten van voorrang van de schuldeisers op de juiste wijze te vereffenen. Wanneer maar één schuldeiser onbetaald blijft, dan is er geen plaats voor een vereffeningsprocedure onder leiding van een curator. De onbetaalde crediteur is dan de enige belanghebbende, en die moet dan de gewone weg van individuele executie volgens de regels van Gerechtelijke tenuitvoerlegging van Boek 2 Rv. volgen. Zodoende moeten er tenminste twee onbetaalde schuldeisers zijn om de vereffening door middel van faillissement te rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft dit recent nog weer eens bevestigd in de hieronder genoemde arresten van 24 maart 2017 en 25 mei 2018.
Eigen aanvraag faillissement
De eigen aanvraag is vrij eenvoudig en kan door de schuldenaar worden ingediend zonder hulp van een advocaat. De aanvraag kan worden opgesteld aan de hand van een online formulier. Wel moeten de benodigde bijlagen worden bijgevoegd, waarmee de indiener gelegitimeerd wordt als de rechtmatige vertegenwoordiger van de schuldenaar (met name als dit een B.V. of andere rechtspersoon is). Bij het verzoek moeten ook de crediteurenlijst en de debiteurenlijst, althans een lijst van bezittingen gevoegd worden. Ook bij een eigen aanvraag geldt het pluraliteitsvereiste.
Aanvraag faillissement door een schuldeiser
De faillissementsaanvraag door een schuldeiser moet via een advocaat worden ingediend. Er is griffierecht verschuldigd. De kosten van de aanvraag kunnen overigens worden ingediend in het faillissement en zijn hoog preferent. Wanneer het dus tot een uitkering komt (na voldoening van faillissementskosten en boedelschulden), dan worden deze kosten als eerste vergoed. Dit geldt niet voor de vordering van de aanvrager waarvoor het faillissement is aangevraagd.
Voor de faillietverklaring is vereist (1) dat de schuldenaar is opgehouden te betalen en (2) dat er meer dan één schuldeiser onbetaald blijft (art. 6 lid 3 Fw.). Het faillissement is een procedure voor de voldoening van meerdere schulden. Een enkele crediteur die niet betaald worden kan dus niet het faillissement bewerkstelligen, zo lang alle anderen wel betaald worden. Een schuldeiser die het faillissement wil aanvragen, zal dus aan moeten kunnen tonen dat er meerdere schulden zijn die onbetaald blijven. Hij zal dus op zoek moeten gaan naar zgn. “steunvorderingen”: vorderingen van andere schuldeisers, die ook niet betaald worden. En bij betwisting door de schuldenaar zal hij aannemelijk moeten maken dat die andere schulden er daadwerkelijk zijn en ook onbetaald blijven, bvb. met schriftelijke verklaringen van de andere crediteuren. De eisen die aan het bewijs gesteld worden, zijn minder zwaar dan in een gewone procedure: de aanvrager moet e.e.a. “summierlijk” aantonen.
Achtergestelde vorderingen kunnen onder omstandigheden ook een steunvordering opleveren. Zie het hieronder vermelde arrest van Hof Den Bosch d.d. 1 juni 2017 (Ontvanger/LTI). Paradoxaal genoeg kunnen ook niet-opeisbare vorderingen een steunvordering opleveren.
Opeisbaarheid (steun)vordering
In het arrest HR 11 juli 2014 (Berzona) heeft de Hoge Raad beslist, dat een steunvordering niet opeisbaar behoeft te zijn. Ook hoeft de omvang van die vordering niet vast te staan en hoeft die vordering geen betrekking te hebben op de betaling van een geldsom. Voldoende is dat het gaat om een vordering die ter verificatie in het faillissement kan worden ingediend opdat de schuldeiser kan meedelen in de opbrengst van de vereffening die in dat kader plaatsvindt, eventueel na toepassing van art. 133 Fw.. Een toekomstige vordering kan niet dienen als steunvordering.
Faillissementsaanvraag gericht tegen VOF
Wanneer het faillissement van een vennootschap onder firma wordt aangevraagd, moeten in het verzoekschrift de namen van alle vennoten vermeld worden (art. 4 lid 3 Fw.). Omdat de vennoten in een VOF hoofdelijk verbonden zijn voor de schulden van de vennootschap (de zgn. zaakschulden) werd eerder aangenomen, dat het faillissement automatisch ook het faillissement van de vennoten in persoon meebrengt. Met het arrest HR 6 februari 2015 (VDV Totaalbouw) is de Hoge Raad van die leer afgestapt.
Er kunnen meerdere redenen zijn, waarom wel de VOF (oftewel het afgescheiden vermogen, dat geen rechtspersoonlijkheid heeft) failliet kan gaan en door een curator kan worden afgewikkeld, zonder dat dit automatisch meebrengt dat de hoofdelijk voor de schulden van de VOF aansprakelijke vennoten zelf ook failliet verklaard moeten worden.
De Hoge Raad geeft vijf redenen waarom het faillissement van de VOF niet per se ook steeds het faillissement van de individuele vennoten in persoon meebrengt:
1. ook als de VOF haar schulden niet langer voldoet, betekent dit wel vaak, maar niet per se in alle gevallen dat de individuele vennoot niet langer in staat is zijn/haar schulden te voldoen;
2. een vennoot kan bovendien een verweermiddel tegen een vordering hebben en/of een verrekeningspositie, waardoor het faillissement ten aanzien van die vennoot niet kan worden uitgesproken;
3. als de vennoot een verzoek tot toepassing van de WSNP heeft ingediend, dan moet eerst dat verzoek beoordeeld worden (zie ook de pagina WSNP);
4. de rechter moet ten aanzien van elke schuldenaar afzonderlijk bepalen of hem op grond van art. 3 lid 1 dan wel art. 3 lid 2 Insolventieverordening (Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures) internationale bevoegdheid toekomt om een insolventieprocedure te openen;
5. op grond van art. 6 EVRM moet voor het uitspreken van het faillissement van de afzonderlijke vennoot in persoon eerst worden onderzocht of die wel in de toestand van art. 1 Fw. verkeert. Een automatische koppeling met het faillissement van de VOF is daarmee in strijd.
Wanneer het faillissement van een VOF wordt aangevraagd, zal – wanneer daarmee ook het faillissement van de afzonderlijke vennoten in persoon beoogd wordt – duidelijk moeten worden aangegeven dat dat de bedoeling is. Bij de aanvraag zal dan duidelijk toegelicht moeten worden dat ook die vennoten in persoon voldoen aan het criterium van “te zijn opgehouden te betalen”.
Faillissementsaanvraag door Openbaar Ministerie
Het faillissement kan ook op vordering van het OM in het openbaar belang worden uitgesproken (lid 2). Dit laatste komt weinig voor. Een voorbeeld is Rb. Rotterdam 2 februari 2017 (ZSV Wonen II B.V.).
Verweer tegen de faillissementsaanvraag: betwisting van de onbetaalde vordering
De schuldenaar kan de vordering van de aanvrager ook betwisten. De verweerder hoeft daarbij geen advocaat in de arm te nemen, maar kan ook zelf verweer voeren. De rechtbank zal moeten toetsen of “summierlijk is gebleken van de toestand te hebben opgehouden te betalen”. Als de betwisting serieus lijkt, dan zal de rechtbank de aanvraag afwijzen omdat de opeisbaarheid van de vordering van de aanvrager onvoldoende vast staat. De schuldenaar doet er goed aan een advocaat in de arm te nemen, omdat de betwisting riskant is.
Faillissement kan zoals hiervoor vermeld onder omstandigheden ook worden uitgesproken voor een omstreden vordering van de aanvrager en een nog niet opeisbare steunvordering. Het is dus nodig bij verweer tegen de faillissementsaanvraag de hulp van een deskundige in te roepen.
Vordering tot betaling in Bitcoin
In Rb. Amsterdam 14 februari 2018 deed zich de vraag voor of een verplichting tot betaling in Bitcoin die niet wordt nagekomen ook een vordering is waarvoor faillissement kan worden aangevraagd. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend, waarbij zij verwijst naar de definitie van “betalen” in een arrest van de Hoge Raad uit 1921 (NJ 1921, p. 968). De vordering moet voor verificatie in aanmerking komen.
Na de faillietverklaring “staat het faillissement niet meer ter beschikking van de aanvrager”
Een extra reden hiervoor is, dat wanneer het faillissement eenmaal is uitgesproken, het faillissement zoals de Hoge Raad zegt “niet meer ter beschikking van de aanvrager staat” en de insolventie “ex nunc” getoetst wordt. Dat betekent, dat het voldoen van de vordering van (alleen) de aanvrager – anders dan wanneer de faillissementsaanvraag nog in behandeling is – het faillissement niet meer kan oplossen. Er zal in verzet of hoger beroep getoetst worden, of op het moment van de behandeling van het rechtsmiddel sprake is van “hebben opgehouden te betalen van meerdere schulden”. De curator zal daar onderzoek naar moeten doen en de rechtbank (bij verzet) of het Hof (bij hoger beroep) daarover moeten voorlichten. De schuldenaar zal dan bij meerdere onbetaald gebleven schulden al die schulden op moeten lossen door betaling of een regeling waarmee alle crediteuren instemmen. Recent heeft de Hoge Raad dit genuanceerd.
Aanvraag WSNP of surseance aanvragen
De schuldenaar kan nog op twee andere manieren het faillissement afwenden, afhankelijk of dit een natuurlijk persoon is dan wel of het een onderneming betreft.
WSNP verzoek natuurlijk persoon
Een natuurlijk persoon krijgt de gelegenheid om een verzoek tot verlening van Wettelijke schuldsanering aan te vragen. De griffie biedt die gelegenheid om dit binnen veertien dagen in te dienen (art. 3 lid 1 Fw.). Als hij dat doet, dan wordt dit verzoek eerst behandeld (art. 3a lid 1 Fw.). Het verzoek tot faillietverklaring wordt geschorst, totdat totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist op het WSNP-verzoek (art. 3a lid 2 Fw.). Wordt dit toegewezen, dan komt de faillissementsaanvraag niet meer aan bod. Het vervalt van rechtswege (lid 3).
In de zaak die leidde tot HR 6 april 2007 was de faillissementsaanvraag tegen de schuldenaar in 1e instantie afgewezen. In hoger beroep werd dit echter alsnog toegewezen. De schuldenaar klaagde in cassatie, dat het Hof toepassing had moeten geven aan art. 3 lid 1 Fw. en hem de gelegenheid had moeten bieden een WSNP-verzoek in te dienen.
In het arrest HR 29 januari 2010 (faillissementsaanvraag ingediend door Rockwool Benelux B.V. doorkruist door WSNP-verzoek schuldenaar) herhaalt de Hoge Raad, dat de termijn van 14 dagen in art. 3 lid 1 Fw., waarbinnen degeen tegen wie een faillissementsverzoek is ingediend, een verzoek kan doen tot het toepassen van de WSNP, geen fatale termijn is. Het verzoek tot toepassing van schuldsaneringsregeling kan worden ingediend zolang behandeling van het faillissementsverzoek nog niet is gesloten. Dat geldt ook indien het faillissementsverzoek, nadat het door de rechtbank is afgewezen, in hoger beroep wordt behandeld. Dan is de behandeling van de faillissementsaanvraag nog steeds aanhangig en geldt, dat een alsnog ingediend WSNP-verzoek voorrang krijgt. Die kans is echter verkeken als de schuldenaar al failliet verklaard is. In de kwestie die leidde tot het arrest HR 9 juni 2017 rekte de schuldenaar de 14 dagen termijn van art. 3 Fw. – met succes – nog verder op. Een andere manier om een faillissement af te wenden is het indienen van een surseance aanvraag. Zeker wanneer het plan bestaat om een akkoord aan te bieden is dit een nuttige optie. Ook wanneer er nog geen uitgewerkt akkoord is, maar de situatie nog niet helemaal uitzichtloos is, ligt het indienen van een surseance verzoek voor de hand om een faillissementsaanvraag van een crediteur af te weren.Surseance (bij onderneming)
Verzet en hoger beroep tegen faillietverklaring
Wanneer het faillissement is uitgesproken, kan de schuldenaar (en overigens ook andere belanghebbenden) een rechtsmiddel instellen. Is het faillissement bij verstek uitgesproken (de schuldenaar is niet verschenen), dan kan deze verzet aantekenen bij de rechtbank die het faillissement heeft uitgesproken (art. 8 lid 2 Fw.). Dat kan overigens niet wanneer hij eerst wel is verschenen en een aanhouding heeft gekregen, maar op de volgende zitting niet meer komt opdagen. Dan is het vonnis tot faillietverklaring geen verstekvonnis maar een vonnis gewezen op tegenspraak.
Wanneer de gefailleerde wel ter zitting is verschenen kan hij na faillietverklaring in hoger beroep bij het Hof (art. 8 lid 1 Fw.). Voor beide rechtsmiddelen is een advocaat nodig.
Belangrijk is dat de termijnen kort zijn. Hoger beroep moet worden ingesteld binnen acht dagen. Verzet binnen veertien dagen.
Wanneer het faillissement na verzet of hoger beroep wordt vernietigd, beslist de rechter ook wie de faillissementskosten (met name het honorarium van de curator) moet voldoen. Als de aanvraag onterecht blijkt te zijn gedaan, dan kan dat voor de aanvrager een duur grapje worden. De curator zal zich doorgaans wel terughoudend opstellen, wanneer er een rechtsmiddel wordt ingesteld. Dit om de kosten niet onnodig te laten oplopen. Bovendien blijven handelingen van de curator tijdens het faillissement verricht ook na vernietiging geldig. De curator zal daarom niet al te snel bvb. al het personeel ontslaan als er verzet of hoger beroep loopt.
Verzet of hoger beroep wegens misbruik van recht
Verzet of hoger beroep tegen faillietverklaring door werknemers
Het komt met enige regelmaat voor, dat werknemers verzet of hoger beroep aantekenen tegen de faillietverklaring, omdat in een faillissement alle personeel zonder pardon kan worden ontslagen (zie ook de pagina Lopende overeenkomsten). Onder meer in Hof Den Haag 26 november 2002, JOR 2003, 47 (M+ Input Services B.V.) en Rb. Den Haag, 14 mei 2003, JOR 2003, 215 (beide niet gepubliceerd) wezen Hof Den Haag en de rechtbank verzet resp. hoger beroep tegen de faillietverklaring af.
In de eerstgenoemde zaak was bij de (eigen) aanvraag was al duidelijk, dat het bedrijf zou worden doorgestart. Het Hof oordeelde, dat niet gezegd kon worden, dat het faillissement van M+ Input Services was aangevraagd met geen ander doel dan om van de werknemers af te komen. De vennootschap verkeerde in de toestand te hebben opgehouden te betalen, doordat de grootste opdrachtgever was opgestapt.
In de zaak uit 2003 had de holding haar 403-verklaring ingetrokken, en direct daarop had de werkmaatschappij het faillissement aangevraagd. Ook hier vond de rechtbank, dat er daadwerkelijk sprake was van “de toestand”, en het faillissement niet met geen ander doel was aangevraagd dan het kunnen ontslaan van het personeel. Ondanks het feit, dat na betaling van alle schulden van de dochter (op grond van de 403-verklaring) er een batig saldo resteerde, dat aan de holding toeviel. Voor de 403-verklaring zie ook de pagina Rechtspersonen (Boek 2 B.W.).
Verzet tegen faillietverklaring door de curator
De laatste jaren is de discussie over de zgn. “lege boedels” weer opgelaaid. De curator moet immers worden betaald uit de boedel, en als die leeg is moet de curator voor niks werken. Daarover bestaat onvrede. Een aantal rechtbanken – onder meer rechtbank Rotterdam – was van oordeel, dat het aanvragen van een faillissement – met name als die aanvraag door de schuldenaar zelf wordt gedaan om een de facto failliete B.V. of andere rechtspersoon “op te ruimen” – een onredelijke belasting oplevert voor curatoren. Om die reden zou zo’n faillissement na het instellen van een rechtsmiddel door de curator vernietigd kunnen worden. Zo’n rechtspersoon moet in die situatie gewoon op de voet van Boek 2 worden ontbonden (zgn. “turboliquidatie”), hetgeen ook zou moeten kunnen wanneer er geen baten meer zijn maar alleen nog schulden. Dan valt er immers niet te vereffenen en wordt de curator met een hoop werk opgezadeld zonder dat daar enige betaling tegenover staat.
De Hoge Raad heeft zich hierover in een prejudiciële beslissing over uitgesproken in het arrest HR 18 december 2015 (mr. Hoeksma q.q./R.M. Trade B.V.).
De voorzichtige conclusie lijkt gerechtvaardigd, dat het probleem van de lege boedels zich niet langs deze weg laat oplossen. Alleen als er evident sprake is van misbruik van (proces)recht, dan heeft een dergelijk verzet door de curator een kans. Het ontslaat de curator bovendien niet van het doen van een gedegen onderzoek, wat ook weer veel tijd kost. Snel voordragen voor opheffing en je verlies nemen lijkt dus nog steeds de beste optie.
Rechtspraak
Pluraliteitsvereiste
HR 25 mei 2018 (Rabobank/X.) pluraliteitsvereiste; ex nunc toetsing in hoger beroep. De schuldenaar was door de rechtbank failliet verklaard, maar het Hof had deze uitspraak vernietigd, omdat de schuldenaar had toegezegd dat hij alle steunvorderingen zou gaan betalen, onder de voorwaarde dat de faillietverklaring vernietigd zou worden. De Hoge Raad casseert: deze toezegging stond niet gelijk aan het tenietgaan van die steunvorderingen. Daarmee was dus - ten tijde van de toetsing in hoger beroep, oftewel ex nunc - voldaan aan het pluraliteitsvereiste en had het Hof het vonnis tot faillietverklaring van de rechtbank ten onrechte vernietigd.
Rb. Den Haag 27 juni 2017 (Ministerie SZW/NN) - De faillissementsaanvraag door het Ministerie van SZW tegen een schuldenaar, met onbetaalde vorderingen van de Belastingdienst als steunvordering, werd afgewezen omdat er geen pluraliteit van crediteuren is. Het Ministerie SZW en de Belastingdienst zijn immers verschijningsvormen van dezelfde crediteur: de Staat der Nederlanden. De verweerder had zich niet eens gesteld, en won dus zonder zich te hebben hoeven verweren.
Hof Den Bosch d.d. 1 juni 2017 (Ontvanger/LTI) - Ontvanger vroeg faillissement LTI aan wegens onbetaalde belastingschuld. Als steunvordering werd aangevoerd de achtergestelde vorderingen van andere, Duitse groepsvennootschappen van LTI. Op grond van uitleg van de achterstellingen stelde het Hof vast, dat de vorderingen niet slechts opeisbaar waren uit een evt. liquidatiesaldo, maar dat deze ook uit vrij vermogen konden worden opgeëist. Daarmee was voldaan aan het pluraliteitsvereiste.
HR 24 maart 2017 (X/X) pluraliteitsvereiste geldt onverkort (zie ABN AMRO/Berzona). De schuldeiser stelde dat het enkele onbetaald laten van zijn vordering krachtens art. 1 Fw. voldoende was voor faillietverklaring. De Hoge Raad herhaalde de vaste jurisprudentie, dat op grond van de wetsgeschiedenis en het doel van faillissement - vereffening van het vermogen van de schuldenaar ten behoeve van meerdere schuldeisers gezamenlijk.
HR 11 juli 2014 (ABN AMRO Bank/Berzona) pluraliteitsvereiste; bevoegdheid van de curator niet na te komen (art. 37 Fw.). Ook niet-opeisbare vorderingen kunnen als steunvordering dienen. Toekomstige vorderingen echter niet.
HR 3 november 2006 (Nebula-arrest) verhuur door economisch eigenaar.
Schorsing behandeling faillissementsaanvraag i.v.m. WSNP-verzoek
HR 18 februari 2000, NJ 2000, 296 - geen schorsing van de procedure faillissementsaanvraag, totdat op het WSNP verzoek is beslist op grond van art. 3a lid 2 Fw. wanneer het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling pas is ingediend hangende het door de verzoeker tegen zijn faillietverklaring ingediende hoger beroep.
HR 6 april 2007 - art. 3a lid 2 Fw. is in hoger beroep wél van (overeenkomstige) toepassing indien het verzoek tot faillietverklaring in eerste aanleg is afgewezen en de schuldenaar vóór de behandeling van het hoger beroep (alsnog) een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling bij de rechtbank heeft ingediend. In een zodanig geval zal het hof derhalve de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring in hoger beroep moeten schorsen totdat op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist. Maar een hernieuwde mededeling van de griffier van het Hof dat de schuldenaar een WSNP-verzoek kan indienen is niet vereist.
HR 29 januari 2010 (faillissementsaanvraag doorkruist door WSNP-verzoek schuldenaar) - de termijn van 14 dagen voor het indienen van een WSNP-verzoek ter afwering van een faillissementsaanvraag is geen fatale termijn. Het verzoek tot toepassing van schuldsaneringsregeling kan worden ingediend zolang behandeling van het faillissementsverzoek nog niet is gesloten. Dat geldt ook indien het faillissementsverzoek, nadat het door de rechtbank is afgewezen, in hoger beroep wordt behandeld. Dan is de behandeling van de faillissementsaanvraag nog steeds aanhangig en geldt, dat een alsnog ingediend WSNP-verzoek voorrang krijgt. Is echter eenmaal het faillissement uitgesproken, dan kan de schuldenaar - ook indien hij hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis tot faillietverklaring - nog slechts binnen de in art. 15b Fw. vermelde grenzen om toepassing van de schuldsaneringsregeling verzoeken.
HR 9 juni 2017 - het voorschrift van art. 3a Fw. is ook van toepassing bij een herhaald WSNP-verzoek indien het eerdere verzoek niet tot toewijzing heeft geleid en de (eventueel hervatte) behandeling van het faillissementsverzoek nog niet is gesloten. Indien een dergelijk herhaald verzoek bij de rechtbank wordt ingediend, zal die rechtbank (dan wel, indien hoger beroep aanhangig is tegen de afwijzing van het faillissementsverzoek: het hof) dan ook in beginsel de behandeling van het faillissementsverzoek moeten schorsen, totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak op dit herhaalde WSNP-verzoek is beslist (art. 3a lid 2 Fw).
De rechter kan echter afzien van schorsing indien hij tot het oordeel komt dat de schuldenaar misbruik maakt van zijn bevoegdheid (nogmaals) een WSNP-verzoek in te dienen (art. 3:13 BW jo. art. 3:15 BW). Daarvan zal onder meer sprake kunnen zijn indien het (herhaalde) WSNP-verzoek wordt ingediend met geen ander doel dan de behandeling van het faillissementsverzoek te vertragen, of indien de betrokkene, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen zijn belang bij indiening van een (nieuw) WSNP-verzoek en dat van de indiener(s) van het faillissementsverzoek bij voortvarende behandeling daarvan, in redelijkheid niet tot de indiening van dat (nieuwe) verzoek had kunnen komen.
Verzet tegen faillietverklaring door de curator wegens misbruik van (proces)recht
HR 22 december 2017 (mr. Boersen pro se en q.q./Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Levensmiddelenbedrijf) - na een faillissementsaanvraag van het Pensioenfonds tegen Polski Sklep Tiel B.V. kwam de curator mr. Boersen in verzet omdat de aanvraag neer zou komen op misbruik van (proces)recht, aangezien de curator bij nader onderzoek was gebleken, dat er sprake was van een lege boedel. De Hoge Raad stelt vast dat het enkele feit dat er sprake is van een lege boedel niet leidt tot misbruik van recht.
HR 18 december 2015 (mr. Hoeksma/R.M. Trade B.V.) - de curator kan als belanghebbende in verzet komen tegen de faillietverklaring van een rechtspersoon waarbij hij is benoemd, om reden dat er sprake is van een lege boedel. Voor toewijzing van een dergelijk verzet zal onderzocht moeten worden of de (eigen aanvraag) van het faillissement neerkomt op misbruik van (proces)recht, omdat de bestuurder had moeten kiezen voor de weg van eenvoudige ontbinding op de voet van art. 2:19 B.W. De curator zal daartoe een gedegen onderzoek moeten doen of er daadwerkelijk geen enkele bate is en het bestuur dit had moeten weten.
HR 28 juni 2013 - het zelf aanvragen van faillissement om langs die weg in de schuldsanering te komen, terwijl er geen enkele te vereffenen bate is, is misbruik van recht.
Auteur & Last edit
[MdV, 7-12-2015; laatste bewerking 3-12-2020]
Over Lawyrup
De website van Lawyrup bevat knowhow over vermogensrecht, civiel proces- en executierecht en insolventierecht. Elke Paragraaf, Afdeling, Titel en Boek van de wet heeft een pagina. Elke pagina geeft een toelichting op de wet met links naar de actuele wettelijke bepalingen op “wetten overheid”. Daarnaast behandelt Lawyrup de bijbehorende relevante rechtspraak met ECLI-links.